Voorzieningenrechter Rb. Amsterdam 5 december 2019 (Antea/Dataquint)
In het vonnis van Voorzieningenrechter Rb. Amsterdam 5 december 2019 (Antea/Dataquint) laat de rechter wat leuk voetenwerk zien, door te overwegen dat iedere rechter krachtens art. 40 Wet R.O. van rechtswege rechter-plaatsvervanger is in iedere andere rechtbank.
De relatief onbevoegde rechter kan de zaak toch aan zich houden
De Voorzieningenrechter overweegt (r.o. 1.4):
“Ten overvloede heeft de voorzieningenrechter over de relatieve bevoegdheid nog het volgende overwogen. Artikel 99 lid 1 Rv – dat ingevolge artikel 78 Rv ook in kort geding geldt – bepaalt dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde relatief bevoegd is. Dat is in dit geval Rotterdam. Maar rechters in een rechtbank zijn van rechtswege ook rechter-plaatsvervanger in de overige rechtbanken (artikel 40 lid 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO)). Die laatste regel brengt in beginsel mee dat de Amsterdamse voorzieningenrechter, zitting houdend in Amsterdam, de zaak als rechter-plaatsvervanger van de Rotterdamse rechtbank kan behandelen. Dit is alleen dan niet het geval als de eiser misbruik maakt van de voormelde regel. Daarvan kan onder meer sprake zijn in de volgende gevallen:
1. de eiser brengt de zaak aan bij de rechter die in zijn eigen woonplaats bevoegd is met als doel de competentieregel van artikel 99 Rv te omzeilen;
2. de rechter van de woonplaats van gedaagde is in het bijzonder gespecialiseerd in het onderwerp van geschil, zoals bijvoorbeeld in IE-zaken het geval is met de rechtbank Den Haag;
3. voor een goede beoordeling van de zaak is plaatselijke bekendheid met het onderwerp van geschil vereist, althans in hoge mate wenselijk, zoals bijvoorbeeld in bepaalde huurkwesties het geval kan zijn;4. partijen hebben een afspraak gemaakt over het relatief bevoegde gerecht, die langs deze weg zonder goede grond wordt doorkruist.
In deze zaak is echter geen specifieke grond aangevoerd die ertoe strekt dat de eiser misbruik maakt van de in artikel 40 lid 2 Wet RO besloten mogelijkheid. Weliswaar heeft mr. Schras erop gewezen dat in geval van een eventueel appel van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, het hof Den Haag bevoegd is, dat een bijzondere deskundigheid bezit in IE-zaken, terwijl een eventueel appel van een uitspraak van deze rechtbank, zal dienen bij het hof Amsterdam. Maar mr. Schras heeft zich niet mede beroepen op specifieke IE-aspecten die voor de beoordeling van het geschil van partijen van betekenis zouden zijn. Andere redenen om misbruik van bevoegdheid in voormelde zin te aanvaarden, zijn gesteld noch gebleken. Dit betekent dat, zelfs als het bevoegdheidsverweer op zichzelf gegrond zou zijn, dit de voorzieningenrechter niet ervan zou hebben weerhouden het geschil tussen partijen te behandelen, zij het in dat geval in zijn voormelde hoedanigheid van rechter-plaatsvervanger.”
Tijdig in het geding brengen van stukken op straffe van buiten beschouwing laten
De Voorzieningenrechter heeft zich in deze zaak ook nog uitgelaten over het te laat in het geding brengen van bepaalde produkties. Dit geeft een mooi voorbeeld hoe de rechter daarmee om gaat.
“Vervolgens is het bezwaar van Antea Nederland B.V. beoordeeld dat bepaalde stukken te laat door Dataquint B.V. zijn ingediend, namelijk op een kortere dan de in het procesreglement bepaalde termijn van 24 uren. Nadat partijen hun standpunten daarover mondeling hadden toegelicht, heeft de voorzieningenrechter beslist dat de producties 1 tot en met 4 van Dataquint B.V. in dit geding niet worden aanvaard omdat zij niet tijdig zijn ingebracht. In dit verband is mede overwogen dat de omstandigheid dat sommige van deze producties al voordien in het bezit waren van Antea Nederland B.V. of zelfs door haar zijn opgesteld, niet zonder meer meebrengt dat zij binnen de voormelde termijn mogen worden ingediend. Deze termijn dient immers mede ter bescherming van het belang van de wederpartij dat haar voldoende tijd wordt gegund om met haar advocaat te overleggen over het belang van deze stukken in de context van het concrete geschil.
Het vorenstaande lijdt uitzondering in geval binnen de genoemde termijn stukken worden ingebracht die eenvoudig te doorgronden zijn, in welk geval van de wederpartij kan worden verlangd dat zij daartoe moeite doet. Maar de onderhavige stukken zijn lang en complex, zodat deze uitzondering niet van toepassing is.
Het vorenstaande kan eveneens uitzondering lijden als de op zichzelf te laat ingebrachte stukken een reactie vormen op kort voor het verstrijken van de 24 uur-termijn door de wederpartij ingebrachte stukken. In dat geval kan er overigens aanleiding zijn het geding de behandeling van het geding aan te houden. Maar ook dit geval doet zich hier niet voor.”
Deze uitspraak komt aan de orde op de kennisbank pagina Relatieve bevoegdheid in dagvaardingszaken en de pagina Verloop van de dagvardingsprocedure. Zie ook de pagina Algemene bepalingen bewijsrecht.
[MdV, 12-05-2023]
Voorzieningenrechter Rb. Amsterdam 5 december 2019 (Antea/Dataquint)
In het vonnis van Voorzieningenrechter Rb. Amsterdam 5 december 2019 (Antea/Dataquint) laat de rechter wat leuk voetenwerk zien, door te overwegen dat iedere rechter krachtens art. 40 Wet R.O. van rechtswege rechter-plaatsvervanger is in iedere andere rechtbank.
De relatief onbevoegde rechter kan de zaak toch aan zich houden
De Voorzieningenrechter overweegt (r.o. 1.4):
“Ten overvloede heeft de voorzieningenrechter over de relatieve bevoegdheid nog het volgende overwogen. Artikel 99 lid 1 Rv – dat ingevolge artikel 78 Rv ook in kort geding geldt – bepaalt dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde relatief bevoegd is. Dat is in dit geval Rotterdam. Maar rechters in een rechtbank zijn van rechtswege ook rechter-plaatsvervanger in de overige rechtbanken (artikel 40 lid 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO)). Die laatste regel brengt in beginsel mee dat de Amsterdamse voorzieningenrechter, zitting houdend in Amsterdam, de zaak als rechter-plaatsvervanger van de Rotterdamse rechtbank kan behandelen. Dit is alleen dan niet het geval als de eiser misbruik maakt van de voormelde regel. Daarvan kan onder meer sprake zijn in de volgende gevallen:
1. de eiser brengt de zaak aan bij de rechter die in zijn eigen woonplaats bevoegd is met als doel de competentieregel van artikel 99 Rv te omzeilen;
2. de rechter van de woonplaats van gedaagde is in het bijzonder gespecialiseerd in het onderwerp van geschil, zoals bijvoorbeeld in IE-zaken het geval is met de rechtbank Den Haag;
3. voor een goede beoordeling van de zaak is plaatselijke bekendheid met het onderwerp van geschil vereist, althans in hoge mate wenselijk, zoals bijvoorbeeld in bepaalde huurkwesties het geval kan zijn;4. partijen hebben een afspraak gemaakt over het relatief bevoegde gerecht, die langs deze weg zonder goede grond wordt doorkruist.
In deze zaak is echter geen specifieke grond aangevoerd die ertoe strekt dat de eiser misbruik maakt van de in artikel 40 lid 2 Wet RO besloten mogelijkheid. Weliswaar heeft mr. Schras erop gewezen dat in geval van een eventueel appel van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, het hof Den Haag bevoegd is, dat een bijzondere deskundigheid bezit in IE-zaken, terwijl een eventueel appel van een uitspraak van deze rechtbank, zal dienen bij het hof Amsterdam. Maar mr. Schras heeft zich niet mede beroepen op specifieke IE-aspecten die voor de beoordeling van het geschil van partijen van betekenis zouden zijn. Andere redenen om misbruik van bevoegdheid in voormelde zin te aanvaarden, zijn gesteld noch gebleken. Dit betekent dat, zelfs als het bevoegdheidsverweer op zichzelf gegrond zou zijn, dit de voorzieningenrechter niet ervan zou hebben weerhouden het geschil tussen partijen te behandelen, zij het in dat geval in zijn voormelde hoedanigheid van rechter-plaatsvervanger.”
Tijdig in het geding brengen van stukken op straffe van buiten beschouwing laten
De Voorzieningenrechter heeft zich in deze zaak ook nog uitgelaten over het te laat in het geding brengen van bepaalde produkties. Dit geeft een mooi voorbeeld hoe de rechter daarmee om gaat.
“Vervolgens is het bezwaar van Antea Nederland B.V. beoordeeld dat bepaalde stukken te laat door Dataquint B.V. zijn ingediend, namelijk op een kortere dan de in het procesreglement bepaalde termijn van 24 uren. Nadat partijen hun standpunten daarover mondeling hadden toegelicht, heeft de voorzieningenrechter beslist dat de producties 1 tot en met 4 van Dataquint B.V. in dit geding niet worden aanvaard omdat zij niet tijdig zijn ingebracht. In dit verband is mede overwogen dat de omstandigheid dat sommige van deze producties al voordien in het bezit waren van Antea Nederland B.V. of zelfs door haar zijn opgesteld, niet zonder meer meebrengt dat zij binnen de voormelde termijn mogen worden ingediend. Deze termijn dient immers mede ter bescherming van het belang van de wederpartij dat haar voldoende tijd wordt gegund om met haar advocaat te overleggen over het belang van deze stukken in de context van het concrete geschil.
Het vorenstaande lijdt uitzondering in geval binnen de genoemde termijn stukken worden ingebracht die eenvoudig te doorgronden zijn, in welk geval van de wederpartij kan worden verlangd dat zij daartoe moeite doet. Maar de onderhavige stukken zijn lang en complex, zodat deze uitzondering niet van toepassing is.
Het vorenstaande kan eveneens uitzondering lijden als de op zichzelf te laat ingebrachte stukken een reactie vormen op kort voor het verstrijken van de 24 uur-termijn door de wederpartij ingebrachte stukken. In dat geval kan er overigens aanleiding zijn het geding de behandeling van het geding aan te houden. Maar ook dit geval doet zich hier niet voor.”
Deze uitspraak komt aan de orde op de kennisbank pagina Relatieve bevoegdheid in dagvaardingszaken en de pagina Verloop van de dagvardingsprocedure. Zie ook de pagina Algemene bepalingen bewijsrecht.
[MdV, 12-05-2023]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!