Pagina inhoud

    Benelux-Gerechtshof 25 mei 2022 (Masseus c.s./Belgische Staat)

    Gevolgen van de wijziging van dwangsommen in hoger beroep

    In de procedure Benelux-Gerechtshof 25 mei 2022 (Masseus c.s./Belgische Staat) (*) werd de vraag aan het Benelux-Gerechtshof voorgelegd, wat de gevolgen zijn van de wijziging in hoger beroep van door de lagere rechter opgelegde dwangsommen. De wettelijke regeling inzake dwangsommen vloeit voort uit een verdrag dat is gesloten door de drie Beneluxlanden. Daarbij hebben zij ook afgesproken, dat voor de beoordeling van uitlegvraagstukken over dwangsommen een afzonderlijk gerechtshof werd ingesteld: het Benelux Gerechtshof. Dit hof ziet toe op de uniforme uitleg van de bepalingen van het verdrag (de Benelux-Overeenkomst houdende een Eenvormige wet betreffende de dwangsom d.d. 26 november 1973).

    (*) In België doen ze niet zo ingewikkeld met anonimisering, zodat de namen van alle eisers gewoon gepubliceerd worden.

    Feiten van Masseus c.s/Belgische Staat

    Aanleiding voor deze procedure was een staking van het gevangenispersoneel in België in april – juni 2016. Een aantal gevangenen heeft destijds de Belgische Staat (hierna: ‘de Staat’) in kort geding gedagvaard, waarin zij eisten dat de minimale zorg en dienstverlening aan de gevangenen gewaarborgd zou worden.

    Deze vorderingen werden toegewezen door de Belgische kort geding rechter. In drie verschillende uitspraken gedaan op 3 mei 2016, 6 mei 2016 en 20 mei 2016. Een en ander op verbeurte van een dwangsom van EUR 10.000 en EUR 1.000 per dag binnen 24 uur na betekening van de uitspraak. De drie uitspraken werden alle nog dezelfde dag aan de Staat betekend. De Staat ging in verzet (beroep).

    In zijn arrest van 26 april 2017 verlaagde het Hof van Beroep in Brussel de opgelegde dwangsommen tot EUR 250 per dag met een maximum van EUR 5.000 per gedetineerde, na verloop van 72 uur na betekening van het arrest. Kennelijk is dit arrest daarna nog eens aangepast op 2 juni 2017.

    Het arrest van het Hof van 26 april 2017 werd echter niet aan de Staat betekend. Wel hadden de gedetineerden hangende het hoger beroep betalingsbevelen aan de Staat betekend, en wel op 23 mei 2016 en 23 november 2016. Zij vorderden daarbij resp. EUR 160.000, EUR 15.000 en EUR 40.467,24 van de Belgische Staat.

    Tegen deze betalingsbevelen ging de Staat bij dagvaardingen d.d. 3 juni 2016 en 7 december 2016 in verzet (hier verder: het executiegeschil). De rechtbank in Brussel besliste op 19 maart 2018, dat de betalingsbevelen toewijsbaar waren tot een bedrag van resp. EUR 4.750, EUR 5.500 en EUR 7.500 (per gedetineerde als ik het goed begrijp).

    De (ex)gedetineerden gingen in hoger beroep bij het Hof van Beroep in Brussel, en eisten daarbij de dwangsommen zoals opgelegd door de kort geding rechter, maar met inachtneming van de aanpassing daarvan zoals gedaan door het Hof van Beroep op 26 april 2017 in de aanvankelijke procedure (de hoofdprocedure).

    De Staat verweerde zich met de stelling, dat de dwangsommen niet opgeëist konden worden in verband met de beslissing van het Hof van Beroep, en met name niet omdat dat arrest niet aan de Staat betekend was. Bij arrest van 2 juni 2020 heeft het Hof van Beroep in het executiegeschil allereerst vastgesteld dat het zichzelf aanmerkte als dwangsomrechter te gelden heeft, omdat het eerder ook met het arrest van 26 april 2017 in de hoofdprocedure de dwangsom had gewijzigd.

    Vervolgens heeft het Hof de zaak geschorst in afwachting van de beantwoording van door het Hof aan het Benelux-Gerechtshof gestelde prejudiciële vragen.

    Prejudiciële vragen aan het Benelux-Gerechtshof

    Het Hof van Beroep in Brussel heeft de vraag aan het Benelux-Gerechtshof voorgelegd:

    “Wanneer de rechter in eerste aanleg de hoofdveroordeling die hij heeft uitgesproken voorzien heeft
    van een dwangsom, zijn beslissing uitvoerbaar bij voorraad is, deze beslissing werd betekend, de
    rechter in hoger beroep het principe van een dwangsom heeft bevestigd maar het bedrag en de
    modaliteiten ervan heeft gewijzigd en een maximum heeft bepaald, houdt dan de bepaling van
    artikel 1, lid 3 van de Eenvormige Benelux-wet betreffende de dwangsom in dat de in hoger beroep
    gewezen beslissing moet worden betekend aan de veroordeelde partij opdat de dwangsommen die
    voorafgaand aan deze beslissing zijn verbeurd, verschuldigd zouden zijn volgens de daarin bepaalde
    modaliteiten, indien:

    – enerzijds, de hoofdveroordeling niet meer uitvoerbaar was op het ogenblik dat de beslissing van
    het Hof van Beroep werd uitgesproken omdat de situatie die aanleiding had gegeven tot de
    hoofdveroordeling niet meer bestaat;

    – anderzijds, de veroordeelde partij heeft ingestemd met de beslissing van het Hof van Beroep door
    aan de tegenpartij mede te delen dat zij ervan afzag een cassatieberoep in te stellen en dat het
    niet nodig was haar de beslissing in hoger beroep te betekenen?”

    Beantwoording vragen door het Benelux-Gerechtshof

    Het Benelux-Gerechtshof heeft de volgende antwoorden op deze prejudiciële vragen gegeven.

    “7. Uit de bepalingen van de artikelen 1 en 3 van de Eenvormige Benelux-wet betreffende de
    dwangsom volgt dat het verschuldigd zijn van de dwangsom zijn grondslag vindt in de rechterlijke
    uitspraak waarbij zij is opgelegd en dat op grond van die uitspraak, wanneer na de betekening ervan
    aan de in de uitspraak aangegeven voorwaarden wordt voldaan, de dwangsom ten volle verschuldigd is en zonder nieuwe rechterlijke uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd.

    Uit geen enkele bepaling van de Eenvormige wet volgt dat, wanneer de uitspraak waarbij een
    dwangsom is vastgesteld, in hoger beroep op het punt van de dwangsom wordt gewijzigd en op het
    punt van de hoofdveroordeling wordt bekrachtigd dan wel gecorrigeerd, een dwangsom slechts kan
    worden verbeurd vanaf de betekening van de beslissing in hoger beroep.

    8. Wanneer de rechter in hoger beroep de hoofdveroordeling in stand houdt – zij het met een
    correctie ervan –, geldt met betrekking tot de dwangsom het volgende:

    – wanneer de rechter in hoger beroep de dwangsom vermindert, is zij slechts tot het laagste
    bedrag verbeurd;
    – wanneer de rechter in hoger beroep de dwangsom vermeerdert, is de dwangsom die
    verbeurd is vanaf de betekening van het bestreden vonnis tot de betekening van het arrest,
    beperkt tot het bedrag van de dwangsom die de eerste rechter heeft opgelegd, terwijl de
    vermeerdering slechts verbeurd is vanaf de betekening van de beslissing in hoger beroep;
    – wanneer de rechter in hoger beroep de dwangsom afwijst, dan is de dwangsom die de
    eerste rechter heeft opgelegd, niet verbeurd.

    Daaruit volgt dat wanneer de rechter in hoger beroep, zoals in casu, de door de eerste rechter
    uitgesproken dwangsom vermindert, de in de periode vóór de herziening verbeurde dwangsom wordt berekend volgens de door de rechter in hoger beroep bepaalde modaliteiten, zonder dat het door deze laatste gewezen arrest hoeft te worden betekend.”

    Betekenis van het arrest voor de praktijk

    Een dwangsom kan in allerlei procedures door allerlei rechters worden verbonden aan een veroordeling om iets te doen of na te laten. Een dwangsom is niet een boete of een straf (vandaar dat de term ‘op straffe van een dwangsom’ juridisch gezien niet juist is), maar een dwangmiddel om iemand ertoe te bewegen de veroordeling na te komen. Een dwangsom verbonden aan een veroordeling om een geldbedrag te betalen is niet mogelijk. Wanneer nakoming onmogelijk geworden is – zoals hier doordat de staking van het gevangenispersoneel voorbij was – kunnen er geen dwangsommen meer vervallen.

    De kwestie die zich hier voordeed was of de hogere dwangsom in de hoofdzaak opgelegd door de lagere rechter opeisbaar waren in het licht van het arrest in hoger beroep in de hoofdzaak, waarbij die dwangsommen verlaagd waren. Het antwoord is: nee. Dan kan alleen de gewijzigde (verlaagde) dwangsom worden gevorderd, voor zover althans de dwangsommen nog konden of al waren vervallen door de niet-nakoming van het vonnis.

    Voor het opeisen van dwangsommen is betekening van het vonnis waarin deze zijn opgelegd zonder meer vereist. Zonder betekening worden er geen dwangsommen verbeurd.

    Uit het arrest van het Benelux-Gerechtshof blijkt, dat in geval van een verlaging van de dwangsommen een nieuwe betekening niet nodig is. Wel kunnen slechts de verlaagde dwangsommen worden opgeëist.

    Het is niet mogelijk de hogere dwangsommen met terugwerkende kracht op te eisen (nadat in hoger beroep een hogere dwangsom is toegewezen). Wanneer er in hoger beroep een hogere dwangsom wordt opgelegd, dan is het meerdere slechts opeisbaar nadat die uitspraak is betekend (met inachtneming van de termijn vanaf welke de dwangsommen volgens die uitspraak na betekening verbeurd worden). Tot dan kunnen – mits de uitspraak van de lagere rechter wel reeds betekend is – alleen de lagere dwangsommen worden opgeëist.

    Als de rechter in hoger beroep de veroordeling van de lagere rechter waaraan de dwangsom verbonden is herziet, dan moet de uitspraak van de lagere rechter worden vernietigd en moet in hoger beroep een nieuwe veroordeling worden uitgesproken, waaraan dwangsommen worden verbonden. Anders zou de hogere rechter aan het vonnis van de lagere rechter met een andere inhoud met terugwerkende kracht een dwangsom kunnen verbinden. Zie hiervoor het arrest HR 31 mei 2002 (Telfort/Scaramea), HR 4 mei 2007 (gewijzigde omgangsregeling) en Benelux-Gerechtshof 20 april 2010 (Bousse Govaerts c.s./Colora Boelaar).

    Wel kan een door de lagere rechter gegeven bevel met dwangsom in hoger beroep worden vervangen door een bevel met dezelfde inhoud, maar op andere gronden. In dat geval kan de beroepsrechter de dwangsom wel de oorspronkelijke ingangsdatum voor de verbeurte van de dwangsommen handhaven. Zie het arrest HR 19 februari 2016 (Burgers/Basil).

    De bedoeling van het vereiste van voorafgaande betekening is om de veroordeelde alsnog de gelegenheid te bieden de veroordeling na te komen. De dwangsom is immers niet bedoeld als straf, maar als prikkel tot nakoming. Aldus ook HR 19 juni 1998 (Erato/Gipstein) (NJ 1998/670).

    Aanvangsmoment van het verbeuren van dwangsommen

    De rechter is vrij om het aanvangsmoment van het verbeuren van dwangsommen te bepalen. Dus zoals hier bvb. vanaf 24 uur na betekening c.q. vanaf 78 uur na betekening. Maar dat kan dus ook ruimer zijn. Wanneer er een uitspraak is, waarin een termijn voor nakoming is gegeven, en de wederpartij gaat in beroep, dan wordt die termijn geschorst en kan pas weer gaan lopen na een veroordeling in hoger beroep (met opnieuw dwangsommen). In dat geval loopt de termijn niet door en moet opnieuw betekend worden voordat er weer een termijn gaat lopen waarna dwangsommen verbeurd kunnen worden. Zie het arrest Benelux-Gerechtshof 12 mei 1997 (Bevier/Martens).

    In die zaak werd binnen de door de lagere rechter gestelde termijn van vier dagen beroep ingesteld (nl. op dag drie). In dat geval stopt dus de lopende termijn tot de uitspraak in hoger beroep. Het BenGH oordeelde toen, dat – om rechtsonzekerheid tegen te gaan – eerst beide beslissingen betekend moesten worden, voordat de termijn weer ging lopen en er daarna dwangsommen verbeurd konden worden.

    Wettelijke regeling van de dwangsom

    De wettelijke regeling vloeit dus voort uit de Eenvormige Benelux-overeenkomst, en is in ons wetboek opgenomen in art. 611a e.v. Rv.. Deze regeling wordt behandeld op de pagina Dwangsom.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 31-10-2023]

    Uitspraak

    -

    Benelux-Gerechtshof

    25 mei 2022

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Benelux-Gerechtshof 25 mei 2022 (Masseus c.s./Belgische Staat)

      Gevolgen van de wijziging van dwangsommen in hoger beroep

      In de procedure Benelux-Gerechtshof 25 mei 2022 (Masseus c.s./Belgische Staat) (*) werd de vraag aan het Benelux-Gerechtshof voorgelegd, wat de gevolgen zijn van de wijziging in hoger beroep van door de lagere rechter opgelegde dwangsommen. De wettelijke regeling inzake dwangsommen vloeit voort uit een verdrag dat is gesloten door de drie Beneluxlanden. Daarbij hebben zij ook afgesproken, dat voor de beoordeling van uitlegvraagstukken over dwangsommen een afzonderlijk gerechtshof werd ingesteld: het Benelux Gerechtshof. Dit hof ziet toe op de uniforme uitleg van de bepalingen van het verdrag (de Benelux-Overeenkomst houdende een Eenvormige wet betreffende de dwangsom d.d. 26 november 1973).

      (*) In België doen ze niet zo ingewikkeld met anonimisering, zodat de namen van alle eisers gewoon gepubliceerd worden.

      Feiten van Masseus c.s/Belgische Staat

      Aanleiding voor deze procedure was een staking van het gevangenispersoneel in België in april – juni 2016. Een aantal gevangenen heeft destijds de Belgische Staat (hierna: ‘de Staat’) in kort geding gedagvaard, waarin zij eisten dat de minimale zorg en dienstverlening aan de gevangenen gewaarborgd zou worden.

      Deze vorderingen werden toegewezen door de Belgische kort geding rechter. In drie verschillende uitspraken gedaan op 3 mei 2016, 6 mei 2016 en 20 mei 2016. Een en ander op verbeurte van een dwangsom van EUR 10.000 en EUR 1.000 per dag binnen 24 uur na betekening van de uitspraak. De drie uitspraken werden alle nog dezelfde dag aan de Staat betekend. De Staat ging in verzet (beroep).

      In zijn arrest van 26 april 2017 verlaagde het Hof van Beroep in Brussel de opgelegde dwangsommen tot EUR 250 per dag met een maximum van EUR 5.000 per gedetineerde, na verloop van 72 uur na betekening van het arrest. Kennelijk is dit arrest daarna nog eens aangepast op 2 juni 2017.

      Het arrest van het Hof van 26 april 2017 werd echter niet aan de Staat betekend. Wel hadden de gedetineerden hangende het hoger beroep betalingsbevelen aan de Staat betekend, en wel op 23 mei 2016 en 23 november 2016. Zij vorderden daarbij resp. EUR 160.000, EUR 15.000 en EUR 40.467,24 van de Belgische Staat.

      Tegen deze betalingsbevelen ging de Staat bij dagvaardingen d.d. 3 juni 2016 en 7 december 2016 in verzet (hier verder: het executiegeschil). De rechtbank in Brussel besliste op 19 maart 2018, dat de betalingsbevelen toewijsbaar waren tot een bedrag van resp. EUR 4.750, EUR 5.500 en EUR 7.500 (per gedetineerde als ik het goed begrijp).

      De (ex)gedetineerden gingen in hoger beroep bij het Hof van Beroep in Brussel, en eisten daarbij de dwangsommen zoals opgelegd door de kort geding rechter, maar met inachtneming van de aanpassing daarvan zoals gedaan door het Hof van Beroep op 26 april 2017 in de aanvankelijke procedure (de hoofdprocedure).

      De Staat verweerde zich met de stelling, dat de dwangsommen niet opgeëist konden worden in verband met de beslissing van het Hof van Beroep, en met name niet omdat dat arrest niet aan de Staat betekend was. Bij arrest van 2 juni 2020 heeft het Hof van Beroep in het executiegeschil allereerst vastgesteld dat het zichzelf aanmerkte als dwangsomrechter te gelden heeft, omdat het eerder ook met het arrest van 26 april 2017 in de hoofdprocedure de dwangsom had gewijzigd.

      Vervolgens heeft het Hof de zaak geschorst in afwachting van de beantwoording van door het Hof aan het Benelux-Gerechtshof gestelde prejudiciële vragen.

      Prejudiciële vragen aan het Benelux-Gerechtshof

      Het Hof van Beroep in Brussel heeft de vraag aan het Benelux-Gerechtshof voorgelegd:

      “Wanneer de rechter in eerste aanleg de hoofdveroordeling die hij heeft uitgesproken voorzien heeft
      van een dwangsom, zijn beslissing uitvoerbaar bij voorraad is, deze beslissing werd betekend, de
      rechter in hoger beroep het principe van een dwangsom heeft bevestigd maar het bedrag en de
      modaliteiten ervan heeft gewijzigd en een maximum heeft bepaald, houdt dan de bepaling van
      artikel 1, lid 3 van de Eenvormige Benelux-wet betreffende de dwangsom in dat de in hoger beroep
      gewezen beslissing moet worden betekend aan de veroordeelde partij opdat de dwangsommen die
      voorafgaand aan deze beslissing zijn verbeurd, verschuldigd zouden zijn volgens de daarin bepaalde
      modaliteiten, indien:

      – enerzijds, de hoofdveroordeling niet meer uitvoerbaar was op het ogenblik dat de beslissing van
      het Hof van Beroep werd uitgesproken omdat de situatie die aanleiding had gegeven tot de
      hoofdveroordeling niet meer bestaat;

      – anderzijds, de veroordeelde partij heeft ingestemd met de beslissing van het Hof van Beroep door
      aan de tegenpartij mede te delen dat zij ervan afzag een cassatieberoep in te stellen en dat het
      niet nodig was haar de beslissing in hoger beroep te betekenen?”

      Beantwoording vragen door het Benelux-Gerechtshof

      Het Benelux-Gerechtshof heeft de volgende antwoorden op deze prejudiciële vragen gegeven.

      “7. Uit de bepalingen van de artikelen 1 en 3 van de Eenvormige Benelux-wet betreffende de
      dwangsom volgt dat het verschuldigd zijn van de dwangsom zijn grondslag vindt in de rechterlijke
      uitspraak waarbij zij is opgelegd en dat op grond van die uitspraak, wanneer na de betekening ervan
      aan de in de uitspraak aangegeven voorwaarden wordt voldaan, de dwangsom ten volle verschuldigd is en zonder nieuwe rechterlijke uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd.

      Uit geen enkele bepaling van de Eenvormige wet volgt dat, wanneer de uitspraak waarbij een
      dwangsom is vastgesteld, in hoger beroep op het punt van de dwangsom wordt gewijzigd en op het
      punt van de hoofdveroordeling wordt bekrachtigd dan wel gecorrigeerd, een dwangsom slechts kan
      worden verbeurd vanaf de betekening van de beslissing in hoger beroep.

      8. Wanneer de rechter in hoger beroep de hoofdveroordeling in stand houdt – zij het met een
      correctie ervan –, geldt met betrekking tot de dwangsom het volgende:

      – wanneer de rechter in hoger beroep de dwangsom vermindert, is zij slechts tot het laagste
      bedrag verbeurd;
      – wanneer de rechter in hoger beroep de dwangsom vermeerdert, is de dwangsom die
      verbeurd is vanaf de betekening van het bestreden vonnis tot de betekening van het arrest,
      beperkt tot het bedrag van de dwangsom die de eerste rechter heeft opgelegd, terwijl de
      vermeerdering slechts verbeurd is vanaf de betekening van de beslissing in hoger beroep;
      – wanneer de rechter in hoger beroep de dwangsom afwijst, dan is de dwangsom die de
      eerste rechter heeft opgelegd, niet verbeurd.

      Daaruit volgt dat wanneer de rechter in hoger beroep, zoals in casu, de door de eerste rechter
      uitgesproken dwangsom vermindert, de in de periode vóór de herziening verbeurde dwangsom wordt berekend volgens de door de rechter in hoger beroep bepaalde modaliteiten, zonder dat het door deze laatste gewezen arrest hoeft te worden betekend.”

      Betekenis van het arrest voor de praktijk

      Een dwangsom kan in allerlei procedures door allerlei rechters worden verbonden aan een veroordeling om iets te doen of na te laten. Een dwangsom is niet een boete of een straf (vandaar dat de term ‘op straffe van een dwangsom’ juridisch gezien niet juist is), maar een dwangmiddel om iemand ertoe te bewegen de veroordeling na te komen. Een dwangsom verbonden aan een veroordeling om een geldbedrag te betalen is niet mogelijk. Wanneer nakoming onmogelijk geworden is – zoals hier doordat de staking van het gevangenispersoneel voorbij was – kunnen er geen dwangsommen meer vervallen.

      De kwestie die zich hier voordeed was of de hogere dwangsom in de hoofdzaak opgelegd door de lagere rechter opeisbaar waren in het licht van het arrest in hoger beroep in de hoofdzaak, waarbij die dwangsommen verlaagd waren. Het antwoord is: nee. Dan kan alleen de gewijzigde (verlaagde) dwangsom worden gevorderd, voor zover althans de dwangsommen nog konden of al waren vervallen door de niet-nakoming van het vonnis.

      Voor het opeisen van dwangsommen is betekening van het vonnis waarin deze zijn opgelegd zonder meer vereist. Zonder betekening worden er geen dwangsommen verbeurd.

      Uit het arrest van het Benelux-Gerechtshof blijkt, dat in geval van een verlaging van de dwangsommen een nieuwe betekening niet nodig is. Wel kunnen slechts de verlaagde dwangsommen worden opgeëist.

      Het is niet mogelijk de hogere dwangsommen met terugwerkende kracht op te eisen (nadat in hoger beroep een hogere dwangsom is toegewezen). Wanneer er in hoger beroep een hogere dwangsom wordt opgelegd, dan is het meerdere slechts opeisbaar nadat die uitspraak is betekend (met inachtneming van de termijn vanaf welke de dwangsommen volgens die uitspraak na betekening verbeurd worden). Tot dan kunnen – mits de uitspraak van de lagere rechter wel reeds betekend is – alleen de lagere dwangsommen worden opgeëist.

      Als de rechter in hoger beroep de veroordeling van de lagere rechter waaraan de dwangsom verbonden is herziet, dan moet de uitspraak van de lagere rechter worden vernietigd en moet in hoger beroep een nieuwe veroordeling worden uitgesproken, waaraan dwangsommen worden verbonden. Anders zou de hogere rechter aan het vonnis van de lagere rechter met een andere inhoud met terugwerkende kracht een dwangsom kunnen verbinden. Zie hiervoor het arrest HR 31 mei 2002 (Telfort/Scaramea), HR 4 mei 2007 (gewijzigde omgangsregeling) en Benelux-Gerechtshof 20 april 2010 (Bousse Govaerts c.s./Colora Boelaar).

      Wel kan een door de lagere rechter gegeven bevel met dwangsom in hoger beroep worden vervangen door een bevel met dezelfde inhoud, maar op andere gronden. In dat geval kan de beroepsrechter de dwangsom wel de oorspronkelijke ingangsdatum voor de verbeurte van de dwangsommen handhaven. Zie het arrest HR 19 februari 2016 (Burgers/Basil).

      De bedoeling van het vereiste van voorafgaande betekening is om de veroordeelde alsnog de gelegenheid te bieden de veroordeling na te komen. De dwangsom is immers niet bedoeld als straf, maar als prikkel tot nakoming. Aldus ook HR 19 juni 1998 (Erato/Gipstein) (NJ 1998/670).

      Aanvangsmoment van het verbeuren van dwangsommen

      De rechter is vrij om het aanvangsmoment van het verbeuren van dwangsommen te bepalen. Dus zoals hier bvb. vanaf 24 uur na betekening c.q. vanaf 78 uur na betekening. Maar dat kan dus ook ruimer zijn. Wanneer er een uitspraak is, waarin een termijn voor nakoming is gegeven, en de wederpartij gaat in beroep, dan wordt die termijn geschorst en kan pas weer gaan lopen na een veroordeling in hoger beroep (met opnieuw dwangsommen). In dat geval loopt de termijn niet door en moet opnieuw betekend worden voordat er weer een termijn gaat lopen waarna dwangsommen verbeurd kunnen worden. Zie het arrest Benelux-Gerechtshof 12 mei 1997 (Bevier/Martens).

      In die zaak werd binnen de door de lagere rechter gestelde termijn van vier dagen beroep ingesteld (nl. op dag drie). In dat geval stopt dus de lopende termijn tot de uitspraak in hoger beroep. Het BenGH oordeelde toen, dat – om rechtsonzekerheid tegen te gaan – eerst beide beslissingen betekend moesten worden, voordat de termijn weer ging lopen en er daarna dwangsommen verbeurd konden worden.

      Wettelijke regeling van de dwangsom

      De wettelijke regeling vloeit dus voort uit de Eenvormige Benelux-overeenkomst, en is in ons wetboek opgenomen in art. 611a e.v. Rv.. Deze regeling wordt behandeld op de pagina Dwangsom.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 31-10-2023]

      Uitspraak

      -

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!