Bijzondere verplichtingen van de werknemer (Afd. 7, Titel 10, Boek 7 B.W.)
Inleiding bijzondere verplichtingen werknemer
De wetgever heeft voor de werknemer ook een aantal bijzondere verplichtingen in de wet opgenomen. De betreffende bepalingen vinden we in Afd. 7 van Titel 10 Boek 7 (art. 7:659 B.W. t/m art. 7:661 B.W.).
Hier zien we weer een aantal van de centrale thema’s terugkeren: schriftelijkheidseisen, bescherming tijdelijke werknemers, zorg en verantwoordelijkheid voor de veiligheid voor de werknemer en bijdragen aan de beschikbaarheid voor arbeid, ook bij ziekte.
Arbeid zelf verrichten
Een essentieel vereiste is het bepaalde in art. 7:659 B.W.: de werknemer moet de arbeid zelf verrichten. Doet hij dat niet dan ontbreekt een kenmerkend element en is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst.
Gezagsverhouding
Ook typerend voor het dienstverband (de ondergeschiktheid van de werknemer en de instructiebevoegdheid van de werkgever) is de verplichting van art. 7:660 B.W.: de werknemer moet de instructies van de werkgever opvolgen. Doet hij dat niet, dan kan dit zelfs resulteren in ontslag. Het moet natuurlijk wel gaan om redelijke instructies, die passen binnen de taak en de functie-omschrijving van de werknemer.
Coronamaatregelen
In het kader van de coronamaatregelen rijzen allerlei vragen rond het instructierecht van de werkgever. Wat als de werkgever vindt dat thuis werken eigenlijk wel gunstig was, en de werknemers instrueert voortaan 4 van de 5 dagen thuis te werken? Is dit in strijd met goed werkgeverschap (art. 7:611 B.W.) of valt dit binnen de instructiebevoegdheid van art. 7:660 B.W.?
Mag de werkgever een werknemer gebieden niet met openbaar vervoer te reizen? Vgl. Soetekouw-arrest gevaarlijke sporten. En HR november 2019 (bloedcontrole alcohol en drugs). Werknemer zei: cocaïne blijft lang meetbaar, en daardoor controleert de werkgever mij ook op wat ik privé doe.
Zie ook het blog met een overzicht van rechtspraak over corona (Corona: geven en nemen in het arbeidsrecht).
Reintegratie
Art. 7:660a B.W. is typerend onderdeel van het streven van de wetgever, om de door ziekte arbeidsongeschikte werknemer weer terug te laten keren in het arbeidsproces. De werknemer moet meewerken aan zijn herstel en zijn re-integratie.
Aansprakelijkheid werknemer beperkt
Art. 7:661 B.W. bepaalt dat de werknemer zelf niet aansprakelijk is voor in het dienstverband veroorzaakte schade, tenzij er sprake is van opzet of roekeloosheid. Dit is de codificatie van het arrest Busmaatschappij.
Een voorbeeld van aansprakelijkheid op grond van toerekening van handelen (i.c. een fout van een eigen werknemer) van een hulppersoon of werknemer deed zich voor in HR 14 juli 2017 (JMV Spoorwegveiligheid/Zurich Insurance). De Hoge Raad overweegt in die zaak dat er in die situatie meerdere wegen zijn waarlangs aansprakelijkstelling kon plaatsvinden.
Daarbij moet steeds worden gehandeld alsof de procedure op de voet van art. 7:661 B.W. tegen de werknemer gevoerd wordt, ook als de vordering tegen de werkgever wordt ingesteld op grond van art. 6:75 B.W. of art. 6:171 en/of art. 6:172 B.W..
Maatstaf: is er een functioneel verband tussen het dienstverband en de het ontstaan van de schade?
De schade komt – afgezien van opzet en roekeloosheid van de werknemer – alleen voor rekening van de werkgever als er sprake is van een zgn. “functioneel verband” tussen de veroorzaking van de schade en het dienstverband. Bij de beoordeling van de vraag of er een “functioneel verband” is tussen het schadeveroorzakend handelen van de werknemer(s) en het dienstverband is, moeten alle omstandigheden worden meegewogen, aldus de Hoge Raad in het arrest HR 9 november 2007 (bedrijfsfeest Groot Kievitsdal).
Lees meer over HR 9 november 2007 (bedrijfsfeest Groot Kievitsdal)
In deze casus was er een BBQ gehouden in een zaal van het partycentrum, en hadden de dronken werknemers – aangemoedigd door hun leidinggevende – lampolie op het vuur gegooid waardoor uiteindelijk het partycentrum grotendeels was afgebrand. Bottomline: geen olie op het vuur gooien, zeker niet binnenskamers.
De vraag rees of dit gedrag van de werknemers was toe te rekenen aan de werkgever, zodat die (c.q. haar verzekeraar Generali) de schade op grond van art. 6:170 B.W. diende te dragen, en niet de werknemers zelf.
De Hoge Raad overwoog in dit arrest:
“4.2.1 Ingevolge art. 6:170 lid 1 BW is degene in wiens dienst de ondergeschikte zijn taak vervult aansprakelijk voor de schade, aan een derde toegebracht door een fout van de ondergeschikte, indien de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot en degene in wiens dienst de ondergeschikte stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen.
4.2.2 Ter beantwoording van de vraag of tussen de fout van de werknemer en de dienstbetrekking een zodanige functionele samenhang bestaat dat de werkgever voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk is, moeten alle terzake dienende omstandigheden van het geval in de beoordeling worden betrokken. In dat verband kunnen van belang zijn het tijdstip waarop en de plaats waar de desbetreffende gedraging is verricht, alsmede de aard van die gedraging en de eventueel door of ingevolge de dienstbetrekking voor het maken van de fout geschapen gelegenheid, dan wel aan de werknemer ter beschikking staande middelen. Maar ook andere omstandigheden kunnen in dit verband van belang zijn.
4.2.3 Zo is weliswaar geen noodzakelijke voorwaarde voor aansprakelijkheid ingevolge de onderhavige wetsbepaling dat aan degene die namens de werkgever zeggenschap had over de desbetreffende gedragingen, een verwijt valt te maken van de fout van de ondergeschikte, maar indien de leidinggevende daarvan wél een verwijt valt te maken, is dat van belang bij de beoordeling van de onderhavige aansprakelijkheidsvraag. Als leidinggevende valt, al naar gelang de omstandigheden van het geval, in dit verband aan te merken degene die formeel of materieel bevoegd was namens de werkgever de vorenbedoelde zeggenschap uit te oefenen.
4.2.4 Voorts kan ook de omstandigheid dat de werknemers en de werkgever(s), ten tijde dat en ter plaatse waar de schade door een of meer van de werknemers is veroorzaakt, als een zekere eenheid naar buiten traden, namelijk als behorend tot één bedrijf, in dit verband van belang zijn, ook al trad die “eenheid” op dat moment niet naar buiten in het kader van de uitoefening van dat bedrijf.”
Wel aansprakelijkheid werknemer mogelijk als er geen “functioneel verband” is
In Hof Den Haag 31 augustus 2010 (werknemer/Covebo) rees de vraag, of Covebo als werkgever van de werknemer – wiens geleasede BMW was gestolen – aanspraak had kunnen maken uit hoofde van de door de werknemer bij ASR afgesloten verzekering. ASR had die verzekering vernietigd op grond van art. 251 Wetboek van Koophandel, omdat de verzekerde (werknemer) zijn strafrechtelijk verleden bij het aangaan van de polis had verzwegen.
De schade kwam niet voor risico van Covebo als werkgever, omdat de schade niet was ontstaan in het zgn. “functionele verband” van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:661 B.W.. Tussen werkgever en werknemer was nl. afgesproken, dat de werknemer voor verzekering van de BMW zorg zou dragen in het kader van een al eerder door hem afgesloten autoverzekering. Die was bovendien al door de werknemer afgesloten voor indiensttreding bij Covebo. En tot slot was de auto ook niet gestolen tijdens het uitvoeren van werkzaamheden voor Covebo. Gevolg was, dat de werknemer aan Covebo de waarde van de auto moest vergoeden, die Covebo aan de leasemij had moeten betalen (ruim 80K).
Het Hof verwijst in deze zaak naar het hiervoor vermelde arrest HR 9 november 2007 (bedrijfsfeest Groot Kievitsdal) (r.o. 3.2.3 Hof):
“Ter beantwoording van de vraag of tussen de fout van de werknemer en de dienstbetrekking een zodanige functionele samenhang bestaat dat de werkgever de daardoor veroorzaakte schade niet op de werknemer kan verhalen, moeten alle terzake dienende omstandigheden van het geval in de beoordeling worden betrokken, naar blijkt uit het door partijen genoemde arrest HR 9 november 2007, LJN BA7557. In dat verband kunnen onder meer van belang zijn het tijdstip waarop en de plaats waar de desbetreffende gedraging is verricht, alsmede de aard van die gedraging en de eventueel door of ingevolge de dienstbetrekking voor het maken van de fout geschapen gelegenheid, dan wel aan de werknemer ter beschikking staande middelen.”
Rechtspraak
Aansprakelijkheid werknemer voor fout
HR 14 juli 2017 (JMV Spoorwegveiligheid/Zurich Insurance). De Hoge Raad overweegt in die zaak dat er in die situatie meerdere wegen zijn waarlangs aansprakelijkstelling kon plaatsvinden. Daarbij moet steeds worden gehandeld alsof de procedure op de voet van art. 7:661 B.W. tegen de werknemer gevoerd wordt, ook als de vordering tegen de werkgever wordt ingesteld op grond van art. 6:75 B.W. of art. 6:171 en/of art. 6:172 B.W..
Auteur & Last edit
[MdV, 10-09-2016; laatste bewerking 8-10-2020]
Bijzondere verplichtingen van de werknemer (Afd. 7, Titel 10, Boek 7 B.W.)
Inleiding bijzondere verplichtingen werknemer
De wetgever heeft voor de werknemer ook een aantal bijzondere verplichtingen in de wet opgenomen. De betreffende bepalingen vinden we in Afd. 7 van Titel 10 Boek 7 (art. 7:659 B.W. t/m art. 7:661 B.W.).
Hier zien we weer een aantal van de centrale thema’s terugkeren: schriftelijkheidseisen, bescherming tijdelijke werknemers, zorg en verantwoordelijkheid voor de veiligheid voor de werknemer en bijdragen aan de beschikbaarheid voor arbeid, ook bij ziekte.
Arbeid zelf verrichten
Een essentieel vereiste is het bepaalde in art. 7:659 B.W.: de werknemer moet de arbeid zelf verrichten. Doet hij dat niet dan ontbreekt een kenmerkend element en is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst.
Gezagsverhouding
Ook typerend voor het dienstverband (de ondergeschiktheid van de werknemer en de instructiebevoegdheid van de werkgever) is de verplichting van art. 7:660 B.W.: de werknemer moet de instructies van de werkgever opvolgen. Doet hij dat niet, dan kan dit zelfs resulteren in ontslag. Het moet natuurlijk wel gaan om redelijke instructies, die passen binnen de taak en de functie-omschrijving van de werknemer.
Coronamaatregelen
In het kader van de coronamaatregelen rijzen allerlei vragen rond het instructierecht van de werkgever. Wat als de werkgever vindt dat thuis werken eigenlijk wel gunstig was, en de werknemers instrueert voortaan 4 van de 5 dagen thuis te werken? Is dit in strijd met goed werkgeverschap (art. 7:611 B.W.) of valt dit binnen de instructiebevoegdheid van art. 7:660 B.W.?
Mag de werkgever een werknemer gebieden niet met openbaar vervoer te reizen? Vgl. Soetekouw-arrest gevaarlijke sporten. En HR november 2019 (bloedcontrole alcohol en drugs). Werknemer zei: cocaïne blijft lang meetbaar, en daardoor controleert de werkgever mij ook op wat ik privé doe.
Zie ook het blog met een overzicht van rechtspraak over corona (Corona: geven en nemen in het arbeidsrecht).
Reintegratie
Art. 7:660a B.W. is typerend onderdeel van het streven van de wetgever, om de door ziekte arbeidsongeschikte werknemer weer terug te laten keren in het arbeidsproces. De werknemer moet meewerken aan zijn herstel en zijn re-integratie.
Aansprakelijkheid werknemer beperkt
Art. 7:661 B.W. bepaalt dat de werknemer zelf niet aansprakelijk is voor in het dienstverband veroorzaakte schade, tenzij er sprake is van opzet of roekeloosheid. Dit is de codificatie van het arrest Busmaatschappij.
Een voorbeeld van aansprakelijkheid op grond van toerekening van handelen (i.c. een fout van een eigen werknemer) van een hulppersoon of werknemer deed zich voor in HR 14 juli 2017 (JMV Spoorwegveiligheid/Zurich Insurance). De Hoge Raad overweegt in die zaak dat er in die situatie meerdere wegen zijn waarlangs aansprakelijkstelling kon plaatsvinden.
Daarbij moet steeds worden gehandeld alsof de procedure op de voet van art. 7:661 B.W. tegen de werknemer gevoerd wordt, ook als de vordering tegen de werkgever wordt ingesteld op grond van art. 6:75 B.W. of art. 6:171 en/of art. 6:172 B.W..
Maatstaf: is er een functioneel verband tussen het dienstverband en de het ontstaan van de schade?
De schade komt – afgezien van opzet en roekeloosheid van de werknemer – alleen voor rekening van de werkgever als er sprake is van een zgn. “functioneel verband” tussen de veroorzaking van de schade en het dienstverband. Bij de beoordeling van de vraag of er een “functioneel verband” is tussen het schadeveroorzakend handelen van de werknemer(s) en het dienstverband is, moeten alle omstandigheden worden meegewogen, aldus de Hoge Raad in het arrest HR 9 november 2007 (bedrijfsfeest Groot Kievitsdal).
Lees meer over HR 9 november 2007 (bedrijfsfeest Groot Kievitsdal)
In deze casus was er een BBQ gehouden in een zaal van het partycentrum, en hadden de dronken werknemers – aangemoedigd door hun leidinggevende – lampolie op het vuur gegooid waardoor uiteindelijk het partycentrum grotendeels was afgebrand. Bottomline: geen olie op het vuur gooien, zeker niet binnenskamers.
De vraag rees of dit gedrag van de werknemers was toe te rekenen aan de werkgever, zodat die (c.q. haar verzekeraar Generali) de schade op grond van art. 6:170 B.W. diende te dragen, en niet de werknemers zelf.
De Hoge Raad overwoog in dit arrest:
“4.2.1 Ingevolge art. 6:170 lid 1 BW is degene in wiens dienst de ondergeschikte zijn taak vervult aansprakelijk voor de schade, aan een derde toegebracht door een fout van de ondergeschikte, indien de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot en degene in wiens dienst de ondergeschikte stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen.
4.2.2 Ter beantwoording van de vraag of tussen de fout van de werknemer en de dienstbetrekking een zodanige functionele samenhang bestaat dat de werkgever voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk is, moeten alle terzake dienende omstandigheden van het geval in de beoordeling worden betrokken. In dat verband kunnen van belang zijn het tijdstip waarop en de plaats waar de desbetreffende gedraging is verricht, alsmede de aard van die gedraging en de eventueel door of ingevolge de dienstbetrekking voor het maken van de fout geschapen gelegenheid, dan wel aan de werknemer ter beschikking staande middelen. Maar ook andere omstandigheden kunnen in dit verband van belang zijn.
4.2.3 Zo is weliswaar geen noodzakelijke voorwaarde voor aansprakelijkheid ingevolge de onderhavige wetsbepaling dat aan degene die namens de werkgever zeggenschap had over de desbetreffende gedragingen, een verwijt valt te maken van de fout van de ondergeschikte, maar indien de leidinggevende daarvan wél een verwijt valt te maken, is dat van belang bij de beoordeling van de onderhavige aansprakelijkheidsvraag. Als leidinggevende valt, al naar gelang de omstandigheden van het geval, in dit verband aan te merken degene die formeel of materieel bevoegd was namens de werkgever de vorenbedoelde zeggenschap uit te oefenen.
4.2.4 Voorts kan ook de omstandigheid dat de werknemers en de werkgever(s), ten tijde dat en ter plaatse waar de schade door een of meer van de werknemers is veroorzaakt, als een zekere eenheid naar buiten traden, namelijk als behorend tot één bedrijf, in dit verband van belang zijn, ook al trad die “eenheid” op dat moment niet naar buiten in het kader van de uitoefening van dat bedrijf.”
Wel aansprakelijkheid werknemer mogelijk als er geen “functioneel verband” is
In Hof Den Haag 31 augustus 2010 (werknemer/Covebo) rees de vraag, of Covebo als werkgever van de werknemer – wiens geleasede BMW was gestolen – aanspraak had kunnen maken uit hoofde van de door de werknemer bij ASR afgesloten verzekering. ASR had die verzekering vernietigd op grond van art. 251 Wetboek van Koophandel, omdat de verzekerde (werknemer) zijn strafrechtelijk verleden bij het aangaan van de polis had verzwegen.
De schade kwam niet voor risico van Covebo als werkgever, omdat de schade niet was ontstaan in het zgn. “functionele verband” van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:661 B.W.. Tussen werkgever en werknemer was nl. afgesproken, dat de werknemer voor verzekering van de BMW zorg zou dragen in het kader van een al eerder door hem afgesloten autoverzekering. Die was bovendien al door de werknemer afgesloten voor indiensttreding bij Covebo. En tot slot was de auto ook niet gestolen tijdens het uitvoeren van werkzaamheden voor Covebo. Gevolg was, dat de werknemer aan Covebo de waarde van de auto moest vergoeden, die Covebo aan de leasemij had moeten betalen (ruim 80K).
Het Hof verwijst in deze zaak naar het hiervoor vermelde arrest HR 9 november 2007 (bedrijfsfeest Groot Kievitsdal) (r.o. 3.2.3 Hof):
“Ter beantwoording van de vraag of tussen de fout van de werknemer en de dienstbetrekking een zodanige functionele samenhang bestaat dat de werkgever de daardoor veroorzaakte schade niet op de werknemer kan verhalen, moeten alle terzake dienende omstandigheden van het geval in de beoordeling worden betrokken, naar blijkt uit het door partijen genoemde arrest HR 9 november 2007, LJN BA7557. In dat verband kunnen onder meer van belang zijn het tijdstip waarop en de plaats waar de desbetreffende gedraging is verricht, alsmede de aard van die gedraging en de eventueel door of ingevolge de dienstbetrekking voor het maken van de fout geschapen gelegenheid, dan wel aan de werknemer ter beschikking staande middelen.”
Rechtspraak
Aansprakelijkheid werknemer voor fout
HR 14 juli 2017 (JMV Spoorwegveiligheid/Zurich Insurance). De Hoge Raad overweegt in die zaak dat er in die situatie meerdere wegen zijn waarlangs aansprakelijkstelling kon plaatsvinden. Daarbij moet steeds worden gehandeld alsof de procedure op de voet van art. 7:661 B.W. tegen de werknemer gevoerd wordt, ook als de vordering tegen de werkgever wordt ingesteld op grond van art. 6:75 B.W. of art. 6:171 en/of art. 6:172 B.W..
Auteur & Last edit
[MdV, 10-09-2016; laatste bewerking 8-10-2020]
Bijzondere verplichtingen van de werknemer (Afd. 7, Titel 10, Boek 7 B.W.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!