Bevoorrechte vorderingen op bepaalde goederen (Afd. 2, Titel 10, Boek 3 B.W.)
Inleiding bevoorrechte vorderingen op bepaalde goederen
De wettelijke regeling inzake bevoorrechte vorderingen op bepaalde goederen is te vinden in Afd. 2, Titel 10, Boek 3 B.W.. De afdeling omvat 5 bepalingen (art. 3:283 B.W. tot en met art. 3:287 B.W.).
Zoals bepaald in Afd. 1 van Titel 10 kunnen voorrechten rusten of op bepaalde goederen of op alle tot iemands vermogen behorende goederen (zie art. 3:278 lid 2 B.W.). Zie ook de pagina Algemene bepalingen verhaalsrecht.
Voorrechten op een bepaalde zaak gaan voor op voorrechten op alle goederen van iemands vermogen. In de verhaalsvolgorde worden de schuldeisers met een voorrecht op die zaak – uit de opbrengst daarvan – bij voorrang betaald (zie art. 3:280 B.W.). Dit tenzij de wet in een specifiek geval anders bepaalt.
In afdeling 2 worden enkele nadere bepalingen gegeven voor voorrechten op bepaalde goederen.
Substitutie
Wanneer een bepaald goed waarop een voorrecht rust teniet gaat, rust het voorrecht ook op vorderingen tot vergoedingen die in de plaats van dat goed zijn getreden. Dat geldt ook voor vorderingen ter zake van waardevermindering van het goed (art. 3:283 B.W.).
Vordering wegens kosten tot behoud
Wanneer kosten gemaakt zijn voor het behoud van een zaak, dan is de vordering tot vergoeding daarvan bevoorrecht op die zaak (art. 3:284 lid 1 B.W.).
Deze vordering is hoog in rang (lid 3). Rechten die op de zaak zijn komen te rusten nadat de kosten tot behoud gemaakt zijn, kunnen echter wel worden tegengeworpen (lid 2). Wanneer het een pandrecht betreft, of wanneer het goed wordt geleverd aan een verkrijger, dan geldt dit alleen wanneer de nieuwe rechthebbende in het bezit is gekomen van de zaak (vuistpand resp. feitelijke levering).
Vordering meewerkende aannemer
De aannemer, die zelf meewerkt aan de opdracht, heeft voor diens aanneemsom een voorrecht op de zaak waaraan gewerkt wordt (art. 3:285 lid 1 B.W.). Dit voorrecht vervalt na twee jaar. Het gaat ook voor pandrecht, tenzij dit later gevestigd is en de pandhouder vuistpand heeft verkregen (lid 2).
Voorrecht bijdragen appartementsrecht
De bijdragen die verschuldigd zijn aan de gezamenlijke appartementseigenaars of de vereniging van eigenaars zijn bevoorrecht op het appartementsrecht. Dit geldt voor de bijdragen die in het lopende of het voorafgaande kalenderjaar opeisbaar zijn geworden (art. 3:286 lid 1 B.W.).
Het voorrecht van de aannemer van art. 3:285 lid 1 B.W. rust op de afzonderlijke appartementsrechten naar mate de daaraan bestede werkzaamheden (lid 2).
Voorrecht vordering schadevergoeding op verzekeringsuitkering
Een vordering tot vergoeding van schade is bevoorrecht op de vordering die de schuldenaar uit hoofde van (schade)verzekering van zijn aansprakelijkheid op de verzekeraar mocht hebben (art. 3:287 lid 1 B.W.). De gelaedeerde kan die claim direct uitoefenen. Alleen de tussenpersoon die de premie voor de verzekerde heeft betaald (art. 7:936 lid 2 B.W.), kan diens vordering aan de bevoorrechte crediteur tegenwerpen (lid 2).
Dit voorrecht heeft een hoge rang: het gaat boven alle rechten van derden op de vordering tot vergoeding van schade, met uitzondering van het aan de tussenpersoon toekomende recht jegens de verzekeraar tot betaling uit de schade-uitkering van premies etc. die de tussenpersoon voor de verzekerde of verzekeringnemer heeft (vooruit)betaald (art. 7:936 lid 2 B.W.). Dit voorrecht gaat in rang zelfs boven pandrecht; een cessie van de vordering aan een derde kan niet aan de gelaedeerde worden tegengeworpen.
In het arrest HR 9 juni 2000 (verzekerde/curator AlgPro) wilde een verzekerde, dat de curator van zijn tussenpersoon een procedure tegen de verzekeraar zou starten om een schade-uitkering te krijgen. Op die vordering zou hij bevoorrecht zijn ex art. 3:287 B.W. – waarmee hij een preferente crediteur in het faillissement zou zijn. Overigens zou op de uitkering (het ging om NLG 17.950) wel de omslag van de boedelkosten worden afgetrokken, waardoor er weinig over zou blijven. De vordering werd afgewezen bij gebrek aan opportuniteit voor de boedel.
Relevante jurisprudentie
Rb. Den Haag 8 augustus 2012 – geen toepassing substitutie ex art. 3:283 B.W. bij aanspraak hypotheekhouder
Auteur & Last edit
[MdV, 23-07-2018; laatste bewerking 14-10-2022]
Bevoorrechte vorderingen op bepaalde goederen (Afd. 2, Titel 10, Boek 3 B.W.)
Inleiding bevoorrechte vorderingen op bepaalde goederen
De wettelijke regeling inzake bevoorrechte vorderingen op bepaalde goederen is te vinden in Afd. 2, Titel 10, Boek 3 B.W.. De afdeling omvat 5 bepalingen (art. 3:283 B.W. tot en met art. 3:287 B.W.).
Zoals bepaald in Afd. 1 van Titel 10 kunnen voorrechten rusten of op bepaalde goederen of op alle tot iemands vermogen behorende goederen (zie art. 3:278 lid 2 B.W.). Zie ook de pagina Algemene bepalingen verhaalsrecht.
Voorrechten op een bepaalde zaak gaan voor op voorrechten op alle goederen van iemands vermogen. In de verhaalsvolgorde worden de schuldeisers met een voorrecht op die zaak – uit de opbrengst daarvan – bij voorrang betaald (zie art. 3:280 B.W.). Dit tenzij de wet in een specifiek geval anders bepaalt.
In afdeling 2 worden enkele nadere bepalingen gegeven voor voorrechten op bepaalde goederen.
Substitutie
Wanneer een bepaald goed waarop een voorrecht rust teniet gaat, rust het voorrecht ook op vorderingen tot vergoedingen die in de plaats van dat goed zijn getreden. Dat geldt ook voor vorderingen ter zake van waardevermindering van het goed (art. 3:283 B.W.).
Vordering wegens kosten tot behoud
Wanneer kosten gemaakt zijn voor het behoud van een zaak, dan is de vordering tot vergoeding daarvan bevoorrecht op die zaak (art. 3:284 lid 1 B.W.).
Deze vordering is hoog in rang (lid 3). Rechten die op de zaak zijn komen te rusten nadat de kosten tot behoud gemaakt zijn, kunnen echter wel worden tegengeworpen (lid 2). Wanneer het een pandrecht betreft, of wanneer het goed wordt geleverd aan een verkrijger, dan geldt dit alleen wanneer de nieuwe rechthebbende in het bezit is gekomen van de zaak (vuistpand resp. feitelijke levering).
Vordering meewerkende aannemer
De aannemer, die zelf meewerkt aan de opdracht, heeft voor diens aanneemsom een voorrecht op de zaak waaraan gewerkt wordt (art. 3:285 lid 1 B.W.). Dit voorrecht vervalt na twee jaar. Het gaat ook voor pandrecht, tenzij dit later gevestigd is en de pandhouder vuistpand heeft verkregen (lid 2).
Voorrecht bijdragen appartementsrecht
De bijdragen die verschuldigd zijn aan de gezamenlijke appartementseigenaars of de vereniging van eigenaars zijn bevoorrecht op het appartementsrecht. Dit geldt voor de bijdragen die in het lopende of het voorafgaande kalenderjaar opeisbaar zijn geworden (art. 3:286 lid 1 B.W.).
Het voorrecht van de aannemer van art. 3:285 lid 1 B.W. rust op de afzonderlijke appartementsrechten naar mate de daaraan bestede werkzaamheden (lid 2).
Voorrecht vordering schadevergoeding op verzekeringsuitkering
Een vordering tot vergoeding van schade is bevoorrecht op de vordering die de schuldenaar uit hoofde van (schade)verzekering van zijn aansprakelijkheid op de verzekeraar mocht hebben (art. 3:287 lid 1 B.W.). De gelaedeerde kan die claim direct uitoefenen. Alleen de tussenpersoon die de premie voor de verzekerde heeft betaald (art. 7:936 lid 2 B.W.), kan diens vordering aan de bevoorrechte crediteur tegenwerpen (lid 2).
Dit voorrecht heeft een hoge rang: het gaat boven alle rechten van derden op de vordering tot vergoeding van schade, met uitzondering van het aan de tussenpersoon toekomende recht jegens de verzekeraar tot betaling uit de schade-uitkering van premies etc. die de tussenpersoon voor de verzekerde of verzekeringnemer heeft (vooruit)betaald (art. 7:936 lid 2 B.W.). Dit voorrecht gaat in rang zelfs boven pandrecht; een cessie van de vordering aan een derde kan niet aan de gelaedeerde worden tegengeworpen.
In het arrest HR 9 juni 2000 (verzekerde/curator AlgPro) wilde een verzekerde, dat de curator van zijn tussenpersoon een procedure tegen de verzekeraar zou starten om een schade-uitkering te krijgen. Op die vordering zou hij bevoorrecht zijn ex art. 3:287 B.W. – waarmee hij een preferente crediteur in het faillissement zou zijn. Overigens zou op de uitkering (het ging om NLG 17.950) wel de omslag van de boedelkosten worden afgetrokken, waardoor er weinig over zou blijven. De vordering werd afgewezen bij gebrek aan opportuniteit voor de boedel.
Relevante jurisprudentie
Rb. Den Haag 8 augustus 2012 – geen toepassing substitutie ex art. 3:283 B.W. bij aanspraak hypotheekhouder
Auteur & Last edit
[MdV, 23-07-2018; laatste bewerking 14-10-2022]
Bevoorrechte vorderingen op bepaalde goederen (Afd. 2, Titel 10, Boek 3 B.W.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!