Pagina inhoud

    Internationaal privaatrecht corporaties (Titel 8, Boek 10 B.W.)

    Inleiding internationaal privaatrecht corporaties

    Titel  8, Boek 10 Burgerlijk Wetboek geeft bepalingen van internationaal privaatrecht inzake corporaties. Het IPR geeft bij geschillen tussen partijen die in verschillende landen gevestigd zijn regels om vast te stellen, welk recht van toepassing is en regelt verder de wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke ‘titels’ (vonnissen en akten).

    De Titel omvat 8 bepalingen (art. 10:117 B.W. tot en met art. 10:124 B.W.).

    Definitie corporatie voor IPR

    In deze titel wordt verstaan onder corporatie: een vennootschap, vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, stichting en ieder ander als zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optredend lichaam en samenwerkingsverband (art. 10:117 aanhef en sub a B.W.).

    Definitie functionaris van corporatie voor IPR

    Een functionaris is een orgaan die bevoegd is om de corporatie te vertegenwoordigen (art. 10:117 sub b B.W.). Hierbij ontleent de functionaris zijn bevoegdheid aan het toepasselijke recht en de statuten of samenwerkingsovereenkomst van de corporatie.

    Hoofdregel toepasselijk recht corporaties: recht van de staat van incorporatie

    Een corporatie wordt beheerst door het recht van de staat waar de oprichtingsovereenkomst of akte van oprichting is ontstaan (art. 10:118 B.W.). Als dit ontbreekt wordt gekeken naar het centrum van optreden dat naar buiten kenbaar was ten tijde van de oprichting.

    Onderwerpen beheerst door het op de corporatie toepasselijke recht

    Het recht dat van toepassing is op een corporatie beheerst onder andere de volgende onderwerpen (art. 10:119 B.W.):

    a. het bezit van rechtspersoonlijkheid van de corporatie of de bevoegdheid van de drager van de rechten en plichten. Het moet gaan om iemand die de rechtshandelingen mag verrichten en in rechte mag optreden;

    b. het inwendig bestel van de corporatie en de onderwerpen die daarmee verband houden;

    c. de bevoegdheid van organen en functionarissen van de corporatie om haar te vertegenwoordigen;

    d. de aansprakelijkheid van bestuurders, commissarissen en andere functionarissen jegens de corporatie;

    e. de vraag wie naast de corporatie hoofdelijk aansprakelijk is vanwege een functie als oprichter, vennoot, aandeelhouder, lid, bestuurder, commissaris of andere functionaris van de corporatie. Het gaat hierbij om de handelingen waar de corporatie uiteindelijk aan gebonden is;

    f. de beëindiging van het bestaan van de corporatie.

    Erkenning corporatie na zetelverplaatsing

    Als een corporatie haar statutaire zetel verplaatst naar een ander land en dit land erkent het voortbestaan van de corporatie na de zetelverplaatsing, dan wordt het voortbestaan van de corporatie ook door Nederlands recht erkend (art. 10:120 B.W.).

    Het moet gaan om een corporatie met rechtspersoonlijkheid. De zetelverplaatsing wordt beheerst naar het recht van de staat waar de zetel zich zal bevinden op basis van de onderwerpen in art. 10:119 B.W..

    Aansprakelijkheid bestuurders buitenlandse vennootschap in Nederland

    In afwijking van art. 10:118 en 10:119 B.W. zijn art. 2:138 en 2:149 B.W. van toepassing op de aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen op een buitenlandse corporatie zoals in art. 10:118 en 10:120 B.W (art. 10:121 lid 1 B.W.).

    Het moet gaan om een corporatie die aan de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen is en als de corporatie in Nederland failliet wordt verklaard. De bestuurders die met dit artikel worden bedoeld zijn ook de bestuurders die in Nederland werkzaamheden hebben verricht.

    De rechtbank die het faillissement heeft uitgesproken is ook bevoegd om kennis te nemen van alle vorderingen op grond van lid 1 (art. 10:121 lid 1 B.W.).

    Verbodenverklaring buitenlandse corporaties

    Het openbaar ministerie kan de rechtbank Midden-Nederland verzoeken om te verklaren dat het doel of werkzaamheid van de buitenlandse corporatie in strijd is zoals in art. 2:20 B.W. is bepaald (art. 10:122 lid 1 B.W.). Zie ook de pagina Algemene bepalingen rechtspersonen.

    De verklaring uit lid 1 werkt voor en tegen iedereen na de dag van de uitspraak (art. 10:122 lid 2 B.W.). De verklaring wordt door de griffier geplaatst in de staatscourant. Als de corporatie ook in het handelsregister is ingeschreven dient deze verklaring ook in het handelsregister ingeschreven te worden.

    Art. 20:20 lid 2 B.W., art. 2:20 lid 3 B.W., art. 2:20 lid 5 B.W. en art. 2:20 lid 6 B.W. en art. 2:20a B.W. zijn van overeenkomstige toepassing (art. 10:122 lid 3 B.W.).

    De rechter kan de goederen van de corporatie in Nederland onder bewind stellen (art. 10:122 lid 4 B.W.). Art. 2:22 B.W. is hierop ook van toepassing.

    De goederen in Nederland van de corporatie t.a.v. waarvan de rechter een verklaring zoals in lid 1 heeft gegeven, kunnen worden vereffend door de vereffenaars (art. 10:122 lid 5 B.W.). Art. 2:23 B.W. en art. 2:24 B.W. zijn ook van toepassing.

    Terroristische organisaties

    Van rechtswege verboden en niet bevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen is op grond van art. 10:123 B.W. iedere corporatie, die niet is een Nederlandse rechtspersoon en:

    • is vermeld in de lijst, bedoeld in artikel 2 lid 3 van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 (PbEG L 344) inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen terrorisme; of
    • of in Bijlage 1 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 (PbEG L 139) tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qau’ída-netwerk en de Taliban; of
    • is vermeld en met een ster aangemerkt in de Bijlage bij het Gemeenschappelijk Standpunt nr. 2001/931 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 (PbEG L 344) betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme.

    Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen

    Deze titel laat onverlet wat bepaald is in de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen (art. 10:124 B.W.).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 12-04-2022; laatste bewerking PO 16-07-2023]

    Internationaal privaatrecht corporaties (Titel 8, Boek 10 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Internationaal privaatrecht corporaties (Titel 8, Boek 10 B.W.)

      Inleiding internationaal privaatrecht corporaties

      Titel  8, Boek 10 Burgerlijk Wetboek geeft bepalingen van internationaal privaatrecht inzake corporaties. Het IPR geeft bij geschillen tussen partijen die in verschillende landen gevestigd zijn regels om vast te stellen, welk recht van toepassing is en regelt verder de wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke ‘titels’ (vonnissen en akten).

      De Titel omvat 8 bepalingen (art. 10:117 B.W. tot en met art. 10:124 B.W.).

      Definitie corporatie voor IPR

      In deze titel wordt verstaan onder corporatie: een vennootschap, vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, stichting en ieder ander als zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optredend lichaam en samenwerkingsverband (art. 10:117 aanhef en sub a B.W.).

      Definitie functionaris van corporatie voor IPR

      Een functionaris is een orgaan die bevoegd is om de corporatie te vertegenwoordigen (art. 10:117 sub b B.W.). Hierbij ontleent de functionaris zijn bevoegdheid aan het toepasselijke recht en de statuten of samenwerkingsovereenkomst van de corporatie.

      Hoofdregel toepasselijk recht corporaties: recht van de staat van incorporatie

      Een corporatie wordt beheerst door het recht van de staat waar de oprichtingsovereenkomst of akte van oprichting is ontstaan (art. 10:118 B.W.). Als dit ontbreekt wordt gekeken naar het centrum van optreden dat naar buiten kenbaar was ten tijde van de oprichting.

      Onderwerpen beheerst door het op de corporatie toepasselijke recht

      Het recht dat van toepassing is op een corporatie beheerst onder andere de volgende onderwerpen (art. 10:119 B.W.):

      a. het bezit van rechtspersoonlijkheid van de corporatie of de bevoegdheid van de drager van de rechten en plichten. Het moet gaan om iemand die de rechtshandelingen mag verrichten en in rechte mag optreden;

      b. het inwendig bestel van de corporatie en de onderwerpen die daarmee verband houden;

      c. de bevoegdheid van organen en functionarissen van de corporatie om haar te vertegenwoordigen;

      d. de aansprakelijkheid van bestuurders, commissarissen en andere functionarissen jegens de corporatie;

      e. de vraag wie naast de corporatie hoofdelijk aansprakelijk is vanwege een functie als oprichter, vennoot, aandeelhouder, lid, bestuurder, commissaris of andere functionaris van de corporatie. Het gaat hierbij om de handelingen waar de corporatie uiteindelijk aan gebonden is;

      f. de beëindiging van het bestaan van de corporatie.

      Erkenning corporatie na zetelverplaatsing

      Als een corporatie haar statutaire zetel verplaatst naar een ander land en dit land erkent het voortbestaan van de corporatie na de zetelverplaatsing, dan wordt het voortbestaan van de corporatie ook door Nederlands recht erkend (art. 10:120 B.W.).

      Het moet gaan om een corporatie met rechtspersoonlijkheid. De zetelverplaatsing wordt beheerst naar het recht van de staat waar de zetel zich zal bevinden op basis van de onderwerpen in art. 10:119 B.W..

      Aansprakelijkheid bestuurders buitenlandse vennootschap in Nederland

      In afwijking van art. 10:118 en 10:119 B.W. zijn art. 2:138 en 2:149 B.W. van toepassing op de aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen op een buitenlandse corporatie zoals in art. 10:118 en 10:120 B.W (art. 10:121 lid 1 B.W.).

      Het moet gaan om een corporatie die aan de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen is en als de corporatie in Nederland failliet wordt verklaard. De bestuurders die met dit artikel worden bedoeld zijn ook de bestuurders die in Nederland werkzaamheden hebben verricht.

      De rechtbank die het faillissement heeft uitgesproken is ook bevoegd om kennis te nemen van alle vorderingen op grond van lid 1 (art. 10:121 lid 1 B.W.).

      Verbodenverklaring buitenlandse corporaties

      Het openbaar ministerie kan de rechtbank Midden-Nederland verzoeken om te verklaren dat het doel of werkzaamheid van de buitenlandse corporatie in strijd is zoals in art. 2:20 B.W. is bepaald (art. 10:122 lid 1 B.W.). Zie ook de pagina Algemene bepalingen rechtspersonen.

      De verklaring uit lid 1 werkt voor en tegen iedereen na de dag van de uitspraak (art. 10:122 lid 2 B.W.). De verklaring wordt door de griffier geplaatst in de staatscourant. Als de corporatie ook in het handelsregister is ingeschreven dient deze verklaring ook in het handelsregister ingeschreven te worden.

      Art. 20:20 lid 2 B.W., art. 2:20 lid 3 B.W., art. 2:20 lid 5 B.W. en art. 2:20 lid 6 B.W. en art. 2:20a B.W. zijn van overeenkomstige toepassing (art. 10:122 lid 3 B.W.).

      De rechter kan de goederen van de corporatie in Nederland onder bewind stellen (art. 10:122 lid 4 B.W.). Art. 2:22 B.W. is hierop ook van toepassing.

      De goederen in Nederland van de corporatie t.a.v. waarvan de rechter een verklaring zoals in lid 1 heeft gegeven, kunnen worden vereffend door de vereffenaars (art. 10:122 lid 5 B.W.). Art. 2:23 B.W. en art. 2:24 B.W. zijn ook van toepassing.

      Terroristische organisaties

      Van rechtswege verboden en niet bevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen is op grond van art. 10:123 B.W. iedere corporatie, die niet is een Nederlandse rechtspersoon en:

      • is vermeld in de lijst, bedoeld in artikel 2 lid 3 van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 (PbEG L 344) inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen terrorisme; of
      • of in Bijlage 1 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 (PbEG L 139) tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qau’ída-netwerk en de Taliban; of
      • is vermeld en met een ster aangemerkt in de Bijlage bij het Gemeenschappelijk Standpunt nr. 2001/931 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 (PbEG L 344) betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme.

      Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen

      Deze titel laat onverlet wat bepaald is in de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen (art. 10:124 B.W.).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 12-04-2022; laatste bewerking PO 16-07-2023]

      Internationaal privaatrecht corporaties (Titel 8, Boek 10 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!