Pagina inhoud

    Verdeling van de executieopbrengst roerende zaak (Afd. 3, Titel 2, Boek II Rv.)

    Inleiding verdeling executie-opbrengst niet-registergoederen

    Wanneer de executie is voltooid, zal de executie-opbrengst door de deurwaarder verdeeld moeten worden. Wanneer er maar één gerechtigde is, dan is dat eenvoudig: de hele executie-opbrengst valt na aftrek van de executiekosten toe aan de executant (art. 480 lid 1 Rv.).

    Wanneer er echter meerdere partijen zijn, die aanspraak op de executie-opbrengst kunnen maken, dan zal er een verdeling moeten worden vastgesteld. Er moet dan een rangregeling worden getroffen. De wet regelt die verdeling voor de executie-opbrengst van niet-registergoederen in Afd. 3, Titel 2 van Boek II Rv.. Deze afdeling omvat 22 artikelen (art. 480 Rv. tot en met art. 490d Rv.).

    De executie-opbrengst kan bij niet-registerzaken omvatten de verkoopopbrengst van de executoriale verkoop van roerende zaken, maar kan ook betrekking hebben op de opbrengst van de inning van vorderingen op derden (debiteuren).

    Verdeling na inning van vorderingen op derden

    De executant (B) int op basis van het executoriaal beslag onder de derde (C) wat hij van zijn eigen schuldenaar (A) te vorderen heeft. Door de inning gaat de vordering van A op C teniet. B kan zich verhalen op het geïnde, maar als er andere beslagleggers zijn, of beperkt gerechtigden (zoals een pandhouder) die ook een vordering pretenderen op de schuldenaar A, dan zal er een verdeling moeten worden gemaakt met inachtneming van ieders rang volgens het verhaalsrecht (zie de pagina Verhaalsrecht).

    Positie zekerheidsgerechtigde bij verdeling executie-opbrengst

    In die zin ook Hoge Raad d.d. 23 april 1999 (RvdW 1999, 71 NBC/Sisal). Zie ook HR 14 december 2001 (Sisal/NBC) (r.o. 3.1), het vervolg op die zaak. De Hoge Raad besliste dat het niet nodig is dat de pandhouder zelf ook beslag gelegd heeft om aanspraak te kunnen maken op de rechten ex art. 480 lid 2 Rv.. En voorts dat de (door de inning door een andere executerende crediteur gepasseerde) pandhouder behoort tot de groep “beperkt gerechtigden” wiens aanspraak is vervallen door de inning van de vordering onder de derde-beslagene. Bij de rangregeling dient verdeeld te worden met inachtneming van de rang van de crediteur die een pandrecht had op de geïnde vordering.

    In het arrest HR 16 juni 2023 (TVM c.s.) hadden de schuldeisers een van art. 3:277 B.W. afwijkende verdeling afgesproken. Daardoor kon TVM nog een bedrag invorderen, doordat dit niet uit de verdeling van de executie-opbrengst was voldaan op de voet van art. 480 lid 2 Rv.. De Hoge Raad oordeelt – in afwijking van het Hof – dat dit is toegestaan. De Hoge Raad overweegt:

    “Uit de woorden “recht hebben” in art. 3:277 lid 1 BW en de strekking van deze bepaling volgt dat een schuldeiser bevoegd is om geheel of gedeeltelijk af te zien van het meedelen in een executie-opbrengst, ook als de uitoefening van die bevoegdheid leidt tot een andere verdeling dan uit art. 3:277 lid 1 BW voortvloeit. Voor de uitoefening van die bevoegdheid behoeft de schuldeiser niet de instemming van de schuldenaar of van zijn medeschuldeisers.”

    Storten executie-opbrengst onder een bewaarder

    Wanneer er meerdere gerechtigden zijn, dan dient de deurwaarder de executie-opbrengst te storten onder een bewaarder als bedoeld in art. 445 Rv. (aldus art. 480 lid 2 Rv.). Vervolgens wordt getracht een regeling te bereiken over de verdeling, en wanneer die wordt bereikt kan alsnog dienovereenkomstig worden uitgekeerd.

    Aansprakelijkheid van de Staat voor verdeling

    Verzuimt de executerend deurwaarder de regels van art. 480 lid 2 Rv. na te leven dan is de Staat naast de deurwaarder mede aansprakelijk voor de schade die als gevolg daarvan ontstaat (art. 480 lid 3 Rv.).

    Hoge Raad d.d. 29 oktober 2010 (NJ 2011, 236 Lehman c.s./Staat) aansprakelijkheid Staat voor schade ex art. 480 lid 3 Rv. t.g.v. fouten van deurwaarder bij verdelen executie-opbrengst aandelen.

    Rangregeling ten overstane van een rechter-commissaris en verwijzing naar rechtbank

    Komen de belanghebbenden er niet uit, dan kan “de meest gerede partij” en verzoek indienen tot het treffen van een rangregeling (art. 481 lid 1 Rv.).

    Procedure verdeling executie-opbrengst

    In art. 481 Rv. tot en met art. 490d Rv. wordt voorzien in een procedure, waarbij de verdeling door de rechtbank wordt vastgesteld als de belanghebbenden niet tot overeenstemming kunnen komen over de verdeling. De procedure vertoont gelijkenissen met de verificatieprocedure in faillissement.

    Rangregeling bij een rechter-commissaris

    In eerste instantie wordt getracht ten overstane van een rechter-commissaris (“R-C”) tot een vergelijk te komen. De belanghebbenden moeten hun vorderingen gestaafd met bescheiden indienen.

    Verzoek aan de Voorzieningenrechter om een rechter-commissaris te benoemen

    Als na de inning van de opbrengst van de executie geen overeenstemming over de verdeling tot stand is gekomen, dan kan de meest gerede partij aan de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de executie in hoofdzaak heeft plaats gehad, de benoeming van een rechter-commissaris verzoeken, te wiens overstaan de verdeling zal plaatsvinden (art. 481 lid 1 Rv.).

    Staat van belanghebbenden met hun woonplaatsen

    Bij het verzoekschrift is gevoegd een staat van alle in art. 480 Rv. bedoelde belanghebbenden met vermelding van hun woonplaatsen. Deze staat moet worden opgemaakt door de deurwaarder.

    Geen rechtsmiddel tegen benoeming R-C

    Tegen de benoeming van de R-C staat geen hoger beroep open (art. 481 lid 3 Rv.). Er wordt niet beslist voordat het griffierecht is betaald (art. 481 lid 4 Rv. jo. art. 282a Rv.).

    Oproep van de griffier voor rangregeling

    De griffier stelt de belanghebbenden per brief in kennis van de benoeming en vermeldt de termijn waarbinnen zij hun vordering moeten aanmelden (art. 482 lid 1 Rv.).

    De schuldeisers moeten binnen veertien dagen na de brief van de griffier hun vorderingen schriftelijk, zo veel mogelijk met overlegging van bewijsstukken, bij de rechter-commissaris aan te melden om overeenkomstig de door hen daarbij aan te geven rang te worden gerangschikt. Dit geldt ook voor de beperkt gerechtigden (art. 482 lid 2 Rv.).

    Staat van verdeling opgemaakt door de R-C

    Vervolgens maakt de rechter-commissaris, naar aanleiding van de overgelegde stukken, een staat van verdeling op (art. 483 Rv.).

    Voorwaardelijke vorderingen in de staat van verdeling

    Vorderingen onder een ontbindende voorwaarde worden in de rangschikking begrepen voor het hele bedrag, onverminderd de werking van de voorwaarde, wanneer zij vervuld wordt (art. 483a Rv.).

    Vorderingen onder opschortende voorwaarde in de staat van verdeling

    Vorderingen onder een opschortende voorwaarde worden in de rangschikking begrepen, hetzij voor hun waarde ten tijde van het opmaken van de staat van verdeling, hetzij op verlangen van een der schuldeisers of de geëxecuteerde, voorwaardelijk voor het hele bedrag (art. 483b Rv.).

    Niet opeisbare vorderingen en periodieke uitkeringen in de staat van verdeling

    Niet opeisbare vorderingen en vorderingen die recht geven op periodieke uitkeringen, worden in de rangschikking begrepen voor hun waarde ten tijde van het opmaken van de staat van verdeling (art. 483c lid 1 Rv.).

    Bij de berekening wordt uitsluitend gelet op het tijdstip en de wijze van aflossing, het kansgenot, waar dit bestaat, en, indien de vordering rentedragend is, op de bedongen rentevoet (art. 483c lid 2 Rv.).

    Vorderingen van onbepaalde waarde in de staat van verdeling

    Vorderingen, waarvan de waarde onbepaald of onzeker is of niet in Nederlands geld uitgedrukt, worden in de rangschikking begrepen voor hun geschatte waarde in Nederlands geld ten tijde van het opmaken van de staat van verdeling (art. 483d Rv.).

    Toekomstige vorderingen pandhouder of hypotheekhouder in staat van verdeling

    Indien een pand- of hypotheekrecht strekt tot zekerheid van vorderingen die de pand- of hypotheekhouder uit hoofde van een bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen, kunnen deze in de rangregeling worden begrepen, hetzij voor het gehele op het tijdstip van het opmaken van de staat reeds verschuldigde bedrag, hetzij, op verlangen van de pand- of hypotheekhouder, voorwaardelijk voor het hele bedrag waarvoor het pand- of hypotheekrecht tot zekerheid strekt (art. 483e Rv.).

    Betwiste vorderingen in de staat van verdeling

    Vorderingen die betwist worden, kunnen door de rechter-commissaris voorwaardelijk worden opgenomen tot een door hem te bepalen bedrag. Wanneer de voorrang betwist wordt, kan deze door de rechter-commissaris voorwaardelijk worden erkend (art. 483f Rv.).

    Toezending staat van verdeling aan de belanghebbenden en de eventuele derde-beslagene

    De staat wordt door de rechter-commissaris verstrekt aan alle bovengenoemde belanghebbenden en de rechter bepaalt dag en uur, waarop alle partijen zich bij de rechter-commissaris zullen kunnen vervoegen tot het voorstellen van hun tegenspraak (art. 484 lid 1 Rv.). Als de geëxecuteerde niet de schuldenaar is, ontvangt deze derde ook een oproep (art. 484 lid 2 Rv.).

    Vaststelling door R-C opgestelde staat van verdeling indien geen tegenspraak

    Als er geen tegenspraak gedaan wordt, zal de rechter-commissaris zijn proces-verbaal sluiten, en bij bevelschrift de houder van de netto-opbrengst gelasten daaruit de nog niet eerder voldane kosten te voldoen en aan de schuldeisers en de geëxecuteerde uit te betalen hetgeen hun, volgens de staat, toekomt. Het bedrag waarvoor een vordering of een daaraan verbonden voorrang voorwaardelijk is opgenomen of erkend, wordt gereserveerd tot de vordering of de voorrang vaststaat (art. 485 lid 1 Rv.).

    De bevelschriften worden in executoriale vorm uitgegeven (art. 485 lid 2 Rv.).

    Tegenspraak tegen de door de R-C vastgestelde staat van verdeling

    De tegenspraak wordt gericht tot de rechter-commissaris en op diens proces-verbaal aangetekend (art. 485a lid 1 Rv.).

    Te late indiening tegenspraak tegen de staat van verdeling

    Heeft een schuldeiser de termijn van art. 482 lid 2 Rv. niet in acht genomen of niet op de in art. 484 Rv. bedoelde dag tegenspraak gedaan, dan zal hij slechts in zijn tegenspraak kunnen worden ontvangen, indien hij daarbij een redelijk belang heeft en hij de daardoor veroorzaakte kosten en schade voor zijn rekening neemt en deze tot een door de rechter-commissaris voorlopig te begroten bedrag onverwijld stort bij de bewaarder van de opbrengst (art. 485a lid 2 Rv.).

    Renvooiprocedure bij de rechtbank

    Komen ze er dan nog steeds niet uit, dan kan de R-C de strijdende partijen ter beslechting van het geschil verwijzen naar de rechtbank (art. 486 Rv.). Deze verwijzing vertoont gelijkenis met de renvooiprocedure in faillissement (zie de pagina Verificatie in faillissement).

    In een dergelijke renvooiprocedure HR 22 februari 2022 (Lisman/Rentec) besliste de Hoge Raad, dat ook een schuldeiser, die (slechts) een verklaring voor recht heeft verkregen, dat een partij mede aansprakelijk is voor een schuld waarvoor de schuldeiser tegen een andere partij, een executoriale titel heeft verkregen die in een rangregeling geldend gemaakt kan worden.

    In HR 8 juli 2022 (Rasenberg q.q./ING Lease) stelde de curator, dat het Hof in de renvooiprocedure over de rangregeling ten onrechte de eiswijziging in hoger beroep had toegestaan. De Hoge Raad wijst die klacht van de hand. Zie ook de pagina Verdeling executie-opbrengst onroerende zaak.

    Rangregeling na inning door pandhouder

    Wanneer de pandhouder op basis van het recht van parate executie geïnd heeft, dan zal de resterende executie-opbrengst verdeeld moeten worden onder de andere, lager gerangschikte crediteuren (art. 490b Rv.). De wet voorziet dan in een vergelijkbare gang van zaken als bij de verdeling na executie door een beslaglegger als hiervoor uiteengezet.

    In het proces verbaal van de rangregeling vastgesteld door de rechtbank Oost-Brabant d.d. 22 augustus 2016 heeft de rechtbank uiteengezet hoe een rangregeling dient te worden vastgesteld, wanneer de vorderingen op debiteuren door een pandhouder executoriaal zijn geïnd. Het ging in dit geval om een inning door een curator, maar namens de bank die pandhouder was (ex art. 57 lid 1 Fw. op basis van haar positie als separatist in het faillissement). In dat geval gelden de gewone executieregels van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, in het bijzonder art. 490b Rv. (aldus de rechtbank in r.o. 4.6).

    Het arrest van de Hoge Raad d.d. 28 februari 2014 (NN/KBC Bank) ging over de vraag of de executie door KBC had plaatsgevonden als pandhouder of niet. Deze ingewikkelde casus betrof de executie door kredietverstrekker KBC Bank, die pandhouder/hypotheekhouder was van een aantal scheepscasco’s van de debiteur RMA. Als complicerende factor had KBC Bank ook nog eens de executie overgenomen van een aantal andere crediteuren van RMA. In die hoedanigheid was KBC gesubrogeerd in de rechten van die andere crediteuren. De belanghebbende die probeerde ook een deel van de opbrengst van de casco’s uitgekeerd te krijgen, stelde dat door de executieverkoop het pandrecht was vervallen. Het Hof besliste echter, dat KBC Bank in dat geval op basis van art. 480 lid 2 Rv. kan opkomen, omdat door de executie het pandrecht was komen te vervallen. Daardoor zat zij alsnog als pandhouder aan tafel, met de daaraan verbonden voorrang.

    Deze zaak kreeg nog een vervolg met HR 21 december 2018. De andere crediteuren klaagden, dat KBC niet op de voet van art. 485a lid 2 Rv. tegenspraak tegen de verdeling had mogen indienen voor de – later ingediende – rente en kosten. Volgens hen staat die mogelijkheid alleen open voor crediteuren die nog helemaal geen vordering hebben ingediend. De Hoge Raad wijst die visie van de hand. Mits KBC de kosten van de vertraging voor haar rekening neemt kan zij wel tegenspraak indienen opdat de rente en kosten op haar vordering alsnog worden meegenomen. De Hoge Raad:

    “… een schuldeiser als bedoeld in art. 482, tweede lid Rv, (kan) zijn vordering ook nog na de in dat artikel bedoelde termijn aanmelden mits hij daarbij een redelijk belang heeft en hij de daardoor veroorzaakte kosten en schade voor zijn rekening neemt en deze tot een door de rechter-commissaris voorlopig te begroten bedrag onverwijld stort bij de bewaarder van de executieopbrengst. Deze door de wetgever geboden coulance geldt, gelet op art. 490 Rv, tot het moment van sluiting van het proces-verbaal van verdeling. Nu art. 485a lid 2 Rv een algemene verwijzing bevat naar ‘een schuldeiser als bedoeld in art. 482 lid 2 Rv’, moet verder worden aangenomen dat die coulance geldt ongeacht of die schuldeiser al eerder een vordering heeft aangemeld (zie Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 205).”

    Deze bepaling kan vanwege het verbod op toetsing van formele wet aan de Grondwet of algemene rechtsbeginselen niet op basis van art. 2:248 B.W. terzijde worden gesteld, tenzij de wetgever de betrokken belangen door bijzondere omstandigheden onvoldoende heeft verdisconteerd. Vgl. HR 18 mei 2018 (r.o. 3.8.1.) waarin deze vraag ook aan de orde was met betrekking tot toetsing van een wettelijke bepaling.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 19-06-2018; laatste bewerking 14-07-2023]

    Verdeling van de executieopbrengst roerende zaak (Afd. 3, Titel 2, Boek II Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Verdeling van de executieopbrengst roerende zaak (Afd. 3, Titel 2, Boek II Rv.)

      Inleiding verdeling executie-opbrengst niet-registergoederen

      Wanneer de executie is voltooid, zal de executie-opbrengst door de deurwaarder verdeeld moeten worden. Wanneer er maar één gerechtigde is, dan is dat eenvoudig: de hele executie-opbrengst valt na aftrek van de executiekosten toe aan de executant (art. 480 lid 1 Rv.).

      Wanneer er echter meerdere partijen zijn, die aanspraak op de executie-opbrengst kunnen maken, dan zal er een verdeling moeten worden vastgesteld. Er moet dan een rangregeling worden getroffen. De wet regelt die verdeling voor de executie-opbrengst van niet-registergoederen in Afd. 3, Titel 2 van Boek II Rv.. Deze afdeling omvat 22 artikelen (art. 480 Rv. tot en met art. 490d Rv.).

      De executie-opbrengst kan bij niet-registerzaken omvatten de verkoopopbrengst van de executoriale verkoop van roerende zaken, maar kan ook betrekking hebben op de opbrengst van de inning van vorderingen op derden (debiteuren).

      Verdeling na inning van vorderingen op derden

      De executant (B) int op basis van het executoriaal beslag onder de derde (C) wat hij van zijn eigen schuldenaar (A) te vorderen heeft. Door de inning gaat de vordering van A op C teniet. B kan zich verhalen op het geïnde, maar als er andere beslagleggers zijn, of beperkt gerechtigden (zoals een pandhouder) die ook een vordering pretenderen op de schuldenaar A, dan zal er een verdeling moeten worden gemaakt met inachtneming van ieders rang volgens het verhaalsrecht (zie de pagina Verhaalsrecht).

      Positie zekerheidsgerechtigde bij verdeling executie-opbrengst

      In die zin ook Hoge Raad d.d. 23 april 1999 (RvdW 1999, 71 NBC/Sisal). Zie ook HR 14 december 2001 (Sisal/NBC) (r.o. 3.1), het vervolg op die zaak. De Hoge Raad besliste dat het niet nodig is dat de pandhouder zelf ook beslag gelegd heeft om aanspraak te kunnen maken op de rechten ex art. 480 lid 2 Rv.. En voorts dat de (door de inning door een andere executerende crediteur gepasseerde) pandhouder behoort tot de groep “beperkt gerechtigden” wiens aanspraak is vervallen door de inning van de vordering onder de derde-beslagene. Bij de rangregeling dient verdeeld te worden met inachtneming van de rang van de crediteur die een pandrecht had op de geïnde vordering.

      In het arrest HR 16 juni 2023 (TVM c.s.) hadden de schuldeisers een van art. 3:277 B.W. afwijkende verdeling afgesproken. Daardoor kon TVM nog een bedrag invorderen, doordat dit niet uit de verdeling van de executie-opbrengst was voldaan op de voet van art. 480 lid 2 Rv.. De Hoge Raad oordeelt – in afwijking van het Hof – dat dit is toegestaan. De Hoge Raad overweegt:

      “Uit de woorden “recht hebben” in art. 3:277 lid 1 BW en de strekking van deze bepaling volgt dat een schuldeiser bevoegd is om geheel of gedeeltelijk af te zien van het meedelen in een executie-opbrengst, ook als de uitoefening van die bevoegdheid leidt tot een andere verdeling dan uit art. 3:277 lid 1 BW voortvloeit. Voor de uitoefening van die bevoegdheid behoeft de schuldeiser niet de instemming van de schuldenaar of van zijn medeschuldeisers.”

      Storten executie-opbrengst onder een bewaarder

      Wanneer er meerdere gerechtigden zijn, dan dient de deurwaarder de executie-opbrengst te storten onder een bewaarder als bedoeld in art. 445 Rv. (aldus art. 480 lid 2 Rv.). Vervolgens wordt getracht een regeling te bereiken over de verdeling, en wanneer die wordt bereikt kan alsnog dienovereenkomstig worden uitgekeerd.

      Aansprakelijkheid van de Staat voor verdeling

      Verzuimt de executerend deurwaarder de regels van art. 480 lid 2 Rv. na te leven dan is de Staat naast de deurwaarder mede aansprakelijk voor de schade die als gevolg daarvan ontstaat (art. 480 lid 3 Rv.).

      Hoge Raad d.d. 29 oktober 2010 (NJ 2011, 236 Lehman c.s./Staat) aansprakelijkheid Staat voor schade ex art. 480 lid 3 Rv. t.g.v. fouten van deurwaarder bij verdelen executie-opbrengst aandelen.

      Rangregeling ten overstane van een rechter-commissaris en verwijzing naar rechtbank

      Komen de belanghebbenden er niet uit, dan kan “de meest gerede partij” en verzoek indienen tot het treffen van een rangregeling (art. 481 lid 1 Rv.).

      Procedure verdeling executie-opbrengst

      In art. 481 Rv. tot en met art. 490d Rv. wordt voorzien in een procedure, waarbij de verdeling door de rechtbank wordt vastgesteld als de belanghebbenden niet tot overeenstemming kunnen komen over de verdeling. De procedure vertoont gelijkenissen met de verificatieprocedure in faillissement.

      Rangregeling bij een rechter-commissaris

      In eerste instantie wordt getracht ten overstane van een rechter-commissaris (“R-C”) tot een vergelijk te komen. De belanghebbenden moeten hun vorderingen gestaafd met bescheiden indienen.

      Verzoek aan de Voorzieningenrechter om een rechter-commissaris te benoemen

      Als na de inning van de opbrengst van de executie geen overeenstemming over de verdeling tot stand is gekomen, dan kan de meest gerede partij aan de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de executie in hoofdzaak heeft plaats gehad, de benoeming van een rechter-commissaris verzoeken, te wiens overstaan de verdeling zal plaatsvinden (art. 481 lid 1 Rv.).

      Staat van belanghebbenden met hun woonplaatsen

      Bij het verzoekschrift is gevoegd een staat van alle in art. 480 Rv. bedoelde belanghebbenden met vermelding van hun woonplaatsen. Deze staat moet worden opgemaakt door de deurwaarder.

      Geen rechtsmiddel tegen benoeming R-C

      Tegen de benoeming van de R-C staat geen hoger beroep open (art. 481 lid 3 Rv.). Er wordt niet beslist voordat het griffierecht is betaald (art. 481 lid 4 Rv. jo. art. 282a Rv.).

      Oproep van de griffier voor rangregeling

      De griffier stelt de belanghebbenden per brief in kennis van de benoeming en vermeldt de termijn waarbinnen zij hun vordering moeten aanmelden (art. 482 lid 1 Rv.).

      De schuldeisers moeten binnen veertien dagen na de brief van de griffier hun vorderingen schriftelijk, zo veel mogelijk met overlegging van bewijsstukken, bij de rechter-commissaris aan te melden om overeenkomstig de door hen daarbij aan te geven rang te worden gerangschikt. Dit geldt ook voor de beperkt gerechtigden (art. 482 lid 2 Rv.).

      Staat van verdeling opgemaakt door de R-C

      Vervolgens maakt de rechter-commissaris, naar aanleiding van de overgelegde stukken, een staat van verdeling op (art. 483 Rv.).

      Voorwaardelijke vorderingen in de staat van verdeling

      Vorderingen onder een ontbindende voorwaarde worden in de rangschikking begrepen voor het hele bedrag, onverminderd de werking van de voorwaarde, wanneer zij vervuld wordt (art. 483a Rv.).

      Vorderingen onder opschortende voorwaarde in de staat van verdeling

      Vorderingen onder een opschortende voorwaarde worden in de rangschikking begrepen, hetzij voor hun waarde ten tijde van het opmaken van de staat van verdeling, hetzij op verlangen van een der schuldeisers of de geëxecuteerde, voorwaardelijk voor het hele bedrag (art. 483b Rv.).

      Niet opeisbare vorderingen en periodieke uitkeringen in de staat van verdeling

      Niet opeisbare vorderingen en vorderingen die recht geven op periodieke uitkeringen, worden in de rangschikking begrepen voor hun waarde ten tijde van het opmaken van de staat van verdeling (art. 483c lid 1 Rv.).

      Bij de berekening wordt uitsluitend gelet op het tijdstip en de wijze van aflossing, het kansgenot, waar dit bestaat, en, indien de vordering rentedragend is, op de bedongen rentevoet (art. 483c lid 2 Rv.).

      Vorderingen van onbepaalde waarde in de staat van verdeling

      Vorderingen, waarvan de waarde onbepaald of onzeker is of niet in Nederlands geld uitgedrukt, worden in de rangschikking begrepen voor hun geschatte waarde in Nederlands geld ten tijde van het opmaken van de staat van verdeling (art. 483d Rv.).

      Toekomstige vorderingen pandhouder of hypotheekhouder in staat van verdeling

      Indien een pand- of hypotheekrecht strekt tot zekerheid van vorderingen die de pand- of hypotheekhouder uit hoofde van een bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen, kunnen deze in de rangregeling worden begrepen, hetzij voor het gehele op het tijdstip van het opmaken van de staat reeds verschuldigde bedrag, hetzij, op verlangen van de pand- of hypotheekhouder, voorwaardelijk voor het hele bedrag waarvoor het pand- of hypotheekrecht tot zekerheid strekt (art. 483e Rv.).

      Betwiste vorderingen in de staat van verdeling

      Vorderingen die betwist worden, kunnen door de rechter-commissaris voorwaardelijk worden opgenomen tot een door hem te bepalen bedrag. Wanneer de voorrang betwist wordt, kan deze door de rechter-commissaris voorwaardelijk worden erkend (art. 483f Rv.).

      Toezending staat van verdeling aan de belanghebbenden en de eventuele derde-beslagene

      De staat wordt door de rechter-commissaris verstrekt aan alle bovengenoemde belanghebbenden en de rechter bepaalt dag en uur, waarop alle partijen zich bij de rechter-commissaris zullen kunnen vervoegen tot het voorstellen van hun tegenspraak (art. 484 lid 1 Rv.). Als de geëxecuteerde niet de schuldenaar is, ontvangt deze derde ook een oproep (art. 484 lid 2 Rv.).

      Vaststelling door R-C opgestelde staat van verdeling indien geen tegenspraak

      Als er geen tegenspraak gedaan wordt, zal de rechter-commissaris zijn proces-verbaal sluiten, en bij bevelschrift de houder van de netto-opbrengst gelasten daaruit de nog niet eerder voldane kosten te voldoen en aan de schuldeisers en de geëxecuteerde uit te betalen hetgeen hun, volgens de staat, toekomt. Het bedrag waarvoor een vordering of een daaraan verbonden voorrang voorwaardelijk is opgenomen of erkend, wordt gereserveerd tot de vordering of de voorrang vaststaat (art. 485 lid 1 Rv.).

      De bevelschriften worden in executoriale vorm uitgegeven (art. 485 lid 2 Rv.).

      Tegenspraak tegen de door de R-C vastgestelde staat van verdeling

      De tegenspraak wordt gericht tot de rechter-commissaris en op diens proces-verbaal aangetekend (art. 485a lid 1 Rv.).

      Te late indiening tegenspraak tegen de staat van verdeling

      Heeft een schuldeiser de termijn van art. 482 lid 2 Rv. niet in acht genomen of niet op de in art. 484 Rv. bedoelde dag tegenspraak gedaan, dan zal hij slechts in zijn tegenspraak kunnen worden ontvangen, indien hij daarbij een redelijk belang heeft en hij de daardoor veroorzaakte kosten en schade voor zijn rekening neemt en deze tot een door de rechter-commissaris voorlopig te begroten bedrag onverwijld stort bij de bewaarder van de opbrengst (art. 485a lid 2 Rv.).

      Renvooiprocedure bij de rechtbank

      Komen ze er dan nog steeds niet uit, dan kan de R-C de strijdende partijen ter beslechting van het geschil verwijzen naar de rechtbank (art. 486 Rv.). Deze verwijzing vertoont gelijkenis met de renvooiprocedure in faillissement (zie de pagina Verificatie in faillissement).

      In een dergelijke renvooiprocedure HR 22 februari 2022 (Lisman/Rentec) besliste de Hoge Raad, dat ook een schuldeiser, die (slechts) een verklaring voor recht heeft verkregen, dat een partij mede aansprakelijk is voor een schuld waarvoor de schuldeiser tegen een andere partij, een executoriale titel heeft verkregen die in een rangregeling geldend gemaakt kan worden.

      In HR 8 juli 2022 (Rasenberg q.q./ING Lease) stelde de curator, dat het Hof in de renvooiprocedure over de rangregeling ten onrechte de eiswijziging in hoger beroep had toegestaan. De Hoge Raad wijst die klacht van de hand. Zie ook de pagina Verdeling executie-opbrengst onroerende zaak.

      Rangregeling na inning door pandhouder

      Wanneer de pandhouder op basis van het recht van parate executie geïnd heeft, dan zal de resterende executie-opbrengst verdeeld moeten worden onder de andere, lager gerangschikte crediteuren (art. 490b Rv.). De wet voorziet dan in een vergelijkbare gang van zaken als bij de verdeling na executie door een beslaglegger als hiervoor uiteengezet.

      In het proces verbaal van de rangregeling vastgesteld door de rechtbank Oost-Brabant d.d. 22 augustus 2016 heeft de rechtbank uiteengezet hoe een rangregeling dient te worden vastgesteld, wanneer de vorderingen op debiteuren door een pandhouder executoriaal zijn geïnd. Het ging in dit geval om een inning door een curator, maar namens de bank die pandhouder was (ex art. 57 lid 1 Fw. op basis van haar positie als separatist in het faillissement). In dat geval gelden de gewone executieregels van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, in het bijzonder art. 490b Rv. (aldus de rechtbank in r.o. 4.6).

      Het arrest van de Hoge Raad d.d. 28 februari 2014 (NN/KBC Bank) ging over de vraag of de executie door KBC had plaatsgevonden als pandhouder of niet. Deze ingewikkelde casus betrof de executie door kredietverstrekker KBC Bank, die pandhouder/hypotheekhouder was van een aantal scheepscasco’s van de debiteur RMA. Als complicerende factor had KBC Bank ook nog eens de executie overgenomen van een aantal andere crediteuren van RMA. In die hoedanigheid was KBC gesubrogeerd in de rechten van die andere crediteuren. De belanghebbende die probeerde ook een deel van de opbrengst van de casco’s uitgekeerd te krijgen, stelde dat door de executieverkoop het pandrecht was vervallen. Het Hof besliste echter, dat KBC Bank in dat geval op basis van art. 480 lid 2 Rv. kan opkomen, omdat door de executie het pandrecht was komen te vervallen. Daardoor zat zij alsnog als pandhouder aan tafel, met de daaraan verbonden voorrang.

      Deze zaak kreeg nog een vervolg met HR 21 december 2018. De andere crediteuren klaagden, dat KBC niet op de voet van art. 485a lid 2 Rv. tegenspraak tegen de verdeling had mogen indienen voor de – later ingediende – rente en kosten. Volgens hen staat die mogelijkheid alleen open voor crediteuren die nog helemaal geen vordering hebben ingediend. De Hoge Raad wijst die visie van de hand. Mits KBC de kosten van de vertraging voor haar rekening neemt kan zij wel tegenspraak indienen opdat de rente en kosten op haar vordering alsnog worden meegenomen. De Hoge Raad:

      “… een schuldeiser als bedoeld in art. 482, tweede lid Rv, (kan) zijn vordering ook nog na de in dat artikel bedoelde termijn aanmelden mits hij daarbij een redelijk belang heeft en hij de daardoor veroorzaakte kosten en schade voor zijn rekening neemt en deze tot een door de rechter-commissaris voorlopig te begroten bedrag onverwijld stort bij de bewaarder van de executieopbrengst. Deze door de wetgever geboden coulance geldt, gelet op art. 490 Rv, tot het moment van sluiting van het proces-verbaal van verdeling. Nu art. 485a lid 2 Rv een algemene verwijzing bevat naar ‘een schuldeiser als bedoeld in art. 482 lid 2 Rv’, moet verder worden aangenomen dat die coulance geldt ongeacht of die schuldeiser al eerder een vordering heeft aangemeld (zie Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 205).”

      Deze bepaling kan vanwege het verbod op toetsing van formele wet aan de Grondwet of algemene rechtsbeginselen niet op basis van art. 2:248 B.W. terzijde worden gesteld, tenzij de wetgever de betrokken belangen door bijzondere omstandigheden onvoldoende heeft verdisconteerd. Vgl. HR 18 mei 2018 (r.o. 3.8.1.) waarin deze vraag ook aan de orde was met betrekking tot toetsing van een wettelijke bepaling.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 19-06-2018; laatste bewerking 14-07-2023]

      Verdeling van de executieopbrengst roerende zaak (Afd. 3, Titel 2, Boek II Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!