Pagina inhoud

    Haviltexit

    De contractsvrijheid van partijen brengt mee dat zij ook afspraken kunnen vastleggen over hoe hun afspraken moeten worden uitgelegd. Zo is denkbaar dat partijen, in hun wens geen achterafdiscussies te hoeven voeren, bepalen dat alleen het voor hen liggende, finale en ondertekende document weergeeft wat partijen zijn overeengekomen. E-mails, telefoongesprekken, concepten etc. tellen dan allemaal niet mee, net zo min als noties zoals hoe aannemelijk de rechtsgevolgen zijn van hetgeen partijen zouden zijn overeengekomen: de tekst van het ondertekende document is allesbeslissend, en daar komt niets tussen.

    Dat kan tot vreemde situaties leiden, waarin de uitvoering van een bepaling uiteindelijk door geen der partijen zo was bedacht. Het recente arrest HR 25 augustus 2023 (Triepels q.q./man) toont wat de gevolgen kunnen zijn van het uitschakelen van de bedoeling van partijen, zoals die in de Haviltex-formule is vormgegeven.

    Deze formule is door de Hoge Raad geïntroduceerd in het arrest HR 13 maart 1981 (Ermes/Haviltex). Dit arrest wordt ook besproken op de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten.

    Over pensioen en datum: er staat alleen maar wat er staat

    Het ging in deze zaak om een door twee voormalige echtelieden opgestelde vaststellingsovereenkomst (verder: vso) ter regulering van de alimentatieverplichtingen die de man jegens de vrouw zou moeten nakomen. In de considerans van deze VSO schreven zij:

    “Bij de uitvoering van de onderhavige overeenkomst prevaleert de letterlijke tekst van deze overeenkomst, in afwijking van het Haviltex-criterium, boven eventuele partijbedoelingen zodat bij geschillen (…) de competente rechter de bepalingen zoals opgenomen in de onderhavige overeenkomst uitsluitend grammaticaal dient uit te leggen en toe te passen.”

    Even daarna, in artikel 1.7 bepaalden zij:

    “De partneralimentatie zal eindigen op de dag dat de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, te weten op 24 mei 2021.”

    Afgezien van de term “grammaticaal”, die ten onrechte ons juridisch jargon is binnengeslopen – het gaat namelijk nooit over grammatica, maar altijd over tekst –lijkt de afspraak tussen partijen helder. Bij een eventueel geschil kijkt de rechter alleen naar de vso. In deze zaak leidde dat echter tot een merkwaardige conclusie. De pensioendatum van de vrouw was namelijk niet 24 mei 2021 – toen werd ze 64 – maar 24 mei 2022.

    Een kennelijke verschrijving, zo oordeelde de rechtbank, en wees de vordering van de vrouw tot die laatste datum toe. Het hof vernietigde deze uitspraak, en redeneerde dat de rechtbank hiermee ten onrechte een uitleg aan de overeenkomst had gegeven die nu juist in strijd was met wat partijen hierover expliciet hadden afgesproken. De man was van mening dat de datum glashelder was. Het hof volgde de man daarin, en oordeelde als volgt.

    “5.5.2 Het hof is op grond van de inhoud van artikel 1.7. van de vaststellingsovereenkomst van oordeel dat het enige gegeven dat in dit artikel niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, de daarin genoemde einddatum van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie is.

    Het begrip pensioengerechtigde leeftijd is, naar het oordeel van het hof, wel op meerdere wijzen uit te leggen, hetgeen – gelet op de uitsluiting van het Haviltex-criterium – niet is toegestaan. De man was niet gehouden na de datum van 24 mei 2021 enige alimentatie te betalen.”

    In cassatie hield dit oordeel stand, waarbij opmerking verdient dat niet was gegriefd dat “het hof deze contractuele uitlegmaatstaf aan de hand van een onjuiste maatstaf of op onbegrijpelijke wijze heeft uitgelegd.” (r.o. 3.2.2). We weten dus niet of de Hoge Raad het eens is met de uitleg die het hof heeft gegeven. Het was misschien wel hierom dat de zaak bij de Hoge Raad is behandeld door drie raadsheren, en daarmee kennelijk niet rechtsvormend of controversieel is.

    Obscuur libel

    Het opmerkelijke aan de uitkomst is, dat de datum van 24 mei 2021 op geen enkele wijze aansloot bij welke mogelijke pensioendatum van de vrouw dan ook. Zij werd immers een jaar later 65, de leeftijd waarop in 2009, toen de VSO werd opgesteld (door haar eigen advocaat), die leeftijd zeer breed werd gedragen als dé pensioenleeftijd, zowel voor pensioen als arbeidsvoorwaarde als voor de AOW. Pas op 1 januari 2013 ging de AOW-leeftijd omhoog van 65 naar 65 plus één maand, en pensioenregelingen hebben zich daar vaak, maar zeer niet altijd en/of gelijktijdig, aan aangepast. Dit was voor de vrouw of haar advocaat in ieder geval blijkbaar geen reden te proberen de vso te herzien. De vrouw had overigens geen tweedepijlerpensioen opgebouwd in de onderneming van haar ex-man waar zij al die tijd had gewerkt. In feite sloten partijen destijds dus aan bij de AOW-leeftijd, maar die conclusie mocht de rechter niet trekken, want dat zou invulling geven aan de tekst, en dat hadden partijen nu juist uitgesloten.

    Het gevolg hiervan is dat een halfhartige uitkomst het best en soms enig haalbare is indien een onderdeel van een bepaling niet (meer) goed aansluit bij een ander onderdeel van diezelfde bepaling. Een hard getal, zoals een datum of een bedrag, ‘wint’ het dan bij een ‘Haviltexit’ altijd van een omschrijving die nu eenmaal in betekenis kan veranderen en (dan) aan interpretatie onderhevig is, zoals “pensioendatum”. Die betekenis lag wel vast in 2009, maar niet anno 2023.

    Risico en relativering

    Samengevat bestaat het volgende risico bij het toepassen van een tekstuele uitleg van een contract c.q. VSO, uitgaande van de juistheid van de door het hof gevolgde redenering: stel dat een contractuele bepaling bestaat uit een onderdeel a (hier: de pensioendatum als abstract begrip) en een onderdeel b (hier: de werkelijke datum).

    Omdat onderdeel a niet kan worden toegepast zonder tóch te gaan uitleggen – en dus verboden te gaan “Haviltexen” – blijft onderdeel b over. Dat onderdeel b wel degelijk direct samenhangt met – en in casu zelfs direct is afgeleid van – onderdeel a, kan dus blijkbaar niet in de weg staan aan de conclusie dat men dan maar alleen naar onderdeel b mag kijken. Dat geen der partijen dat ooit zo kan hebben bedoeld, is een overweging die bij de door partijen zelfgekozen uitlegmethode geen rol speelt.

    Ter relativering zou ik het volgende willen opmerken.

    1. Een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar gevolg kan steeds worden gemitigeerd ex art. 6:248 lid 2 B.W.;

    2. Een partij die opzichtig liegt, zal in de praktijk veel gevallen toch het lid op de neus krijgen. Houd er rekening mee dat de exhibitieplicht van art. 21 Rv eist dat partijen openheid van zaken geven;

    3. In specifieke gevallen kan het nuttig zijn te betogen dat de uitleg van de uitlegclausule zélf wel aan de Haviltex-formule onderhevig is. Dat kan zich voordoen in de situatie dat de uitlegclausule specifieke bronnen noemt die voor de uitleg van de overeenkomst mogen worden benut, terwijl die bronnen niet eenduidig gedefinieerd zijn.

    4. Misschien wel de belangrijkste relativering: we weten niet hoe de Hoge Raad hierover denkt.

    Gevolgen voor de praktijk

    Het zelf kiezen van een uitlegmethode is in de Angelsaksische wereld al langer bekend. De Hoge Raad ziet in die keuze voor de Nederlandse rechtsorde blijkbaar geen bezwaar. Het uitsluiten van de Haviltex-formule behoort daarmee tot de mogelijkheden. Maar wat hebben we eraan?

    De uitsluiting biedt aan beide partijen duidelijkheid. Men hoeft slechts met één document te wapperen om uitvoering te kunnen geven aan de afspraken. Dat is zeker handig in situaties waarin partijen lang onderhandeld hebben en er een aanzienlijk papierspoor is – geen der partijen al het op voorhand aanlokkelijk vinden dat spoor te moeten terugvolgen.

    Uiteraard stelt dat hoge eisen aan de formulering van de overeenkomst, en dan doel ik niet op het opnemen van de juiste datum (een voor de advocaat van de vrouw in deze zaak vermoedelijk nare vergissing), maar op het zich rekenschap geven van de betekenis nu, en in de toekomst, van een in de overeenkomst voorkomend begrip.

    mr. Ronald Beltzer, Flott Advocatuur, 6 september 2023

    Pagina inhoud

      Haviltexit

      De contractsvrijheid van partijen brengt mee dat zij ook afspraken kunnen vastleggen over hoe hun afspraken moeten worden uitgelegd. Zo is denkbaar dat partijen, in hun wens geen achterafdiscussies te hoeven voeren, bepalen dat alleen het voor hen liggende, finale en ondertekende document weergeeft wat partijen zijn overeengekomen. E-mails, telefoongesprekken, concepten etc. tellen dan allemaal niet mee, net zo min als noties zoals hoe aannemelijk de rechtsgevolgen zijn van hetgeen partijen zouden zijn overeengekomen: de tekst van het ondertekende document is allesbeslissend, en daar komt niets tussen.

      Dat kan tot vreemde situaties leiden, waarin de uitvoering van een bepaling uiteindelijk door geen der partijen zo was bedacht. Het recente arrest HR 25 augustus 2023 (Triepels q.q./man) toont wat de gevolgen kunnen zijn van het uitschakelen van de bedoeling van partijen, zoals die in de Haviltex-formule is vormgegeven.

      Deze formule is door de Hoge Raad geïntroduceerd in het arrest HR 13 maart 1981 (Ermes/Haviltex). Dit arrest wordt ook besproken op de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten.

      Over pensioen en datum: er staat alleen maar wat er staat

      Het ging in deze zaak om een door twee voormalige echtelieden opgestelde vaststellingsovereenkomst (verder: vso) ter regulering van de alimentatieverplichtingen die de man jegens de vrouw zou moeten nakomen. In de considerans van deze VSO schreven zij:

      “Bij de uitvoering van de onderhavige overeenkomst prevaleert de letterlijke tekst van deze overeenkomst, in afwijking van het Haviltex-criterium, boven eventuele partijbedoelingen zodat bij geschillen (…) de competente rechter de bepalingen zoals opgenomen in de onderhavige overeenkomst uitsluitend grammaticaal dient uit te leggen en toe te passen.”

      Even daarna, in artikel 1.7 bepaalden zij:

      “De partneralimentatie zal eindigen op de dag dat de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, te weten op 24 mei 2021.”

      Afgezien van de term “grammaticaal”, die ten onrechte ons juridisch jargon is binnengeslopen – het gaat namelijk nooit over grammatica, maar altijd over tekst –lijkt de afspraak tussen partijen helder. Bij een eventueel geschil kijkt de rechter alleen naar de vso. In deze zaak leidde dat echter tot een merkwaardige conclusie. De pensioendatum van de vrouw was namelijk niet 24 mei 2021 – toen werd ze 64 – maar 24 mei 2022.

      Een kennelijke verschrijving, zo oordeelde de rechtbank, en wees de vordering van de vrouw tot die laatste datum toe. Het hof vernietigde deze uitspraak, en redeneerde dat de rechtbank hiermee ten onrechte een uitleg aan de overeenkomst had gegeven die nu juist in strijd was met wat partijen hierover expliciet hadden afgesproken. De man was van mening dat de datum glashelder was. Het hof volgde de man daarin, en oordeelde als volgt.

      “5.5.2 Het hof is op grond van de inhoud van artikel 1.7. van de vaststellingsovereenkomst van oordeel dat het enige gegeven dat in dit artikel niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, de daarin genoemde einddatum van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie is.

      Het begrip pensioengerechtigde leeftijd is, naar het oordeel van het hof, wel op meerdere wijzen uit te leggen, hetgeen – gelet op de uitsluiting van het Haviltex-criterium – niet is toegestaan. De man was niet gehouden na de datum van 24 mei 2021 enige alimentatie te betalen.”

      In cassatie hield dit oordeel stand, waarbij opmerking verdient dat niet was gegriefd dat “het hof deze contractuele uitlegmaatstaf aan de hand van een onjuiste maatstaf of op onbegrijpelijke wijze heeft uitgelegd.” (r.o. 3.2.2). We weten dus niet of de Hoge Raad het eens is met de uitleg die het hof heeft gegeven. Het was misschien wel hierom dat de zaak bij de Hoge Raad is behandeld door drie raadsheren, en daarmee kennelijk niet rechtsvormend of controversieel is.

      Obscuur libel

      Het opmerkelijke aan de uitkomst is, dat de datum van 24 mei 2021 op geen enkele wijze aansloot bij welke mogelijke pensioendatum van de vrouw dan ook. Zij werd immers een jaar later 65, de leeftijd waarop in 2009, toen de VSO werd opgesteld (door haar eigen advocaat), die leeftijd zeer breed werd gedragen als dé pensioenleeftijd, zowel voor pensioen als arbeidsvoorwaarde als voor de AOW. Pas op 1 januari 2013 ging de AOW-leeftijd omhoog van 65 naar 65 plus één maand, en pensioenregelingen hebben zich daar vaak, maar zeer niet altijd en/of gelijktijdig, aan aangepast. Dit was voor de vrouw of haar advocaat in ieder geval blijkbaar geen reden te proberen de vso te herzien. De vrouw had overigens geen tweedepijlerpensioen opgebouwd in de onderneming van haar ex-man waar zij al die tijd had gewerkt. In feite sloten partijen destijds dus aan bij de AOW-leeftijd, maar die conclusie mocht de rechter niet trekken, want dat zou invulling geven aan de tekst, en dat hadden partijen nu juist uitgesloten.

      Het gevolg hiervan is dat een halfhartige uitkomst het best en soms enig haalbare is indien een onderdeel van een bepaling niet (meer) goed aansluit bij een ander onderdeel van diezelfde bepaling. Een hard getal, zoals een datum of een bedrag, ‘wint’ het dan bij een ‘Haviltexit’ altijd van een omschrijving die nu eenmaal in betekenis kan veranderen en (dan) aan interpretatie onderhevig is, zoals “pensioendatum”. Die betekenis lag wel vast in 2009, maar niet anno 2023.

      Risico en relativering

      Samengevat bestaat het volgende risico bij het toepassen van een tekstuele uitleg van een contract c.q. VSO, uitgaande van de juistheid van de door het hof gevolgde redenering: stel dat een contractuele bepaling bestaat uit een onderdeel a (hier: de pensioendatum als abstract begrip) en een onderdeel b (hier: de werkelijke datum).

      Omdat onderdeel a niet kan worden toegepast zonder tóch te gaan uitleggen – en dus verboden te gaan “Haviltexen” – blijft onderdeel b over. Dat onderdeel b wel degelijk direct samenhangt met – en in casu zelfs direct is afgeleid van – onderdeel a, kan dus blijkbaar niet in de weg staan aan de conclusie dat men dan maar alleen naar onderdeel b mag kijken. Dat geen der partijen dat ooit zo kan hebben bedoeld, is een overweging die bij de door partijen zelfgekozen uitlegmethode geen rol speelt.

      Ter relativering zou ik het volgende willen opmerken.

      1. Een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar gevolg kan steeds worden gemitigeerd ex art. 6:248 lid 2 B.W.;

      2. Een partij die opzichtig liegt, zal in de praktijk veel gevallen toch het lid op de neus krijgen. Houd er rekening mee dat de exhibitieplicht van art. 21 Rv eist dat partijen openheid van zaken geven;

      3. In specifieke gevallen kan het nuttig zijn te betogen dat de uitleg van de uitlegclausule zélf wel aan de Haviltex-formule onderhevig is. Dat kan zich voordoen in de situatie dat de uitlegclausule specifieke bronnen noemt die voor de uitleg van de overeenkomst mogen worden benut, terwijl die bronnen niet eenduidig gedefinieerd zijn.

      4. Misschien wel de belangrijkste relativering: we weten niet hoe de Hoge Raad hierover denkt.

      Gevolgen voor de praktijk

      Het zelf kiezen van een uitlegmethode is in de Angelsaksische wereld al langer bekend. De Hoge Raad ziet in die keuze voor de Nederlandse rechtsorde blijkbaar geen bezwaar. Het uitsluiten van de Haviltex-formule behoort daarmee tot de mogelijkheden. Maar wat hebben we eraan?

      De uitsluiting biedt aan beide partijen duidelijkheid. Men hoeft slechts met één document te wapperen om uitvoering te kunnen geven aan de afspraken. Dat is zeker handig in situaties waarin partijen lang onderhandeld hebben en er een aanzienlijk papierspoor is – geen der partijen al het op voorhand aanlokkelijk vinden dat spoor te moeten terugvolgen.

      Uiteraard stelt dat hoge eisen aan de formulering van de overeenkomst, en dan doel ik niet op het opnemen van de juiste datum (een voor de advocaat van de vrouw in deze zaak vermoedelijk nare vergissing), maar op het zich rekenschap geven van de betekenis nu, en in de toekomst, van een in de overeenkomst voorkomend begrip.

      mr. Ronald Beltzer, Flott Advocatuur, 6 september 2023

      Meer actualiteiten