Pagina inhoud

    HR 1 december 2023 (prejudiciële vragen inzage medisch dossier)

    Inzage in medisch dossier door behandelend jurist

    In het arrest HR 1 december 2023 (Albert Schweitzer Ziekenhuis/patiënte) had de rechtbank in Rotterdam vragen gesteld aan de Hoge Raad over de inzage van het medisch dossier van een patiënt door een jurist.

    Feiten van HR 1 december 2023 (Albert Schweitzer Ziekenhuis/patiënte)

    Een patiënte van het Albert Schweitzer Ziekenhuis had schade ondervonden door een medische fout. Hiervoor stelde zij het ziekenhuis aansprakelijk.

    In het kader van de buitengerechtelijke afwikkeling van de schade heeft het ziekenhuis de patiënte verzocht de medisch directeur en het medisch en paramedisch personeel van het ziekenhuis te machtigen de bij hen berustende medische en paramedische gegevens met betrekking tot de aansprakelijkstelling over te leggen aan de medisch adviseur van de aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis, en daarover ook inlichtingen te verstrekken aan die medisch adviseur.

    De machtiging houdt voorts in dat de patiënte ermee instemt dat de medisch adviseur op zijn beurt aan de medewerkers, adviseurs, schaderegelaars en arbeidsdeskundigen die ten behoeve van de aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis werken, de medische gegevens verstrekt die voor behandeling van de schadekwestie van belang kunnen zijn.

    De advocaat van de patiënte schreef bij toezenden van medische gegevens van zijn cliënte:

    “… dat cliënte hierbij alleen toestemming geeft om de medische informatie ter beschikking te stellen aan uw medisch adviseur en aan niemand anders.

    Indien u de medische informatie wilt laten verwerken door andere personen (schaderegelaars en/of andersoortige artsen/experts), dan verneem ik dat graag als eerste en enige, zodat cliënte al dan niet haar toestemming daarvoor kan geven.”

    Het ziekenhuis vond dat het daardoor niet uit de voeten kon met de aansprakelijkstelling. Het vorderde daarom een verklaring voor recht:

    primair: dat het aan het ziekenhuis en de chirurg is toegestaan zonder machtiging van de patiënte en met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit aan de hand van de relevante medische gegevens in samenspraak met uitsluitend de zaaksbehandelaar van de aansprakelijkheidsverzekeraar en diens medisch adviseur tot een medisch-juridische beoordeling van de aansprakelijkstelling te komen;

    subsidiair: dat het ziekenhuis niet gehouden is een standpunt in te nemen over de aansprakelijkheid zolang de patiënte voor een dergelijk overleg met de zaaksbehandelaar en medisch adviseur geen machtiging heeft verstrekt.

    Feitelijk lijkt het er op dat deze vorderingen beter nevenschikkend ingesteld hadden kunnen worden, omdat de als subsidiair ingestelde vordering evengoed beantwoord moet worden. De rechtbank gaat daar in haar vragen ook zo mee om.

    Prejudiciële vragen rechtbank over inzagerecht bij medische schadeclaim

    De rechtbank heeft naar aanleiding van deze zaak de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld.

    1. Wanneer een medische hulpverlener door een patiënt aansprakelijk is gesteld voor een medische behandeling, mag in de buitengerechtelijke fase van de schadeafwikkeling een ten behoeve van de medische hulpverlener ingeschakelde juridisch adviseur inzage krijgen in het medisch dossier van de patiënt en overleg hebben over het medisch dossier met de medische hulpverlener zonder de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt? In hoeverre spelen daarbij beginselen als die van proportionaliteit en subsidiariteit een rol?

    2. Indien toestemming van de patiënt is vereist in de buitengerechtelijke fase, op basis van welke grondslag(en) dient die toestemming dan gegeven te worden? Op welke concrete door de medische adviseur en de juridische adviseur te verrichten handelingen dient die toestemming betrekking te hebben? Zijn er nog andere in aanmerking te nemen omstandigheden die van belang kunnen zijn voor (de reikwijdte van) die toestemming?

    Kan van een medische hulpverlener, die door een patiënt aansprakelijk is gesteld voor een medische behandeling, worden verlangd dat hij in de buitengerechtelijke fase een standpunt inneemt omtrent aansprakelijkheid indien de patiënt zich ertegen verzet dat een door of ten behoeve van de medische hulpverlener ingeschakelde juridisch adviseur kennis neemt van relevante medische gegevens?

    Zie over de mogelijkheid van het stellen van prejudiciële vragen ook de pagina Prejudiciële vragen.

    Beantwoording vragen inzagerecht medisch dossier

    De Hoge Raad groepeert de vragen van de rechtbank in twee onderdelen: vraag 1 en 2 gaan over de vraag, of toestemming van de patiënt is vereist opdat een ten behoeve van de medische hulpverlener ingeschakelde jurist of schadebehandelaar die met de behandeling van het dossier is belast – zoals een bij het ziekenhuis of de aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis werkzame jurist of schadebehandelaar – (hierna gezamenlijk aangeduid als: de jurist), in de buitengerechtelijke fase van een medische aansprakelijkheidszaak inzage kan hebben in het medisch dossier van de patiënt, en zo ja, waarop die toestemming dan betrekking dient te hebben.

    De derde vraag stelt volgens de Hoge Raad aan de orde of van een aansprakelijk gestelde hulpverlener kan worden verwacht dat hij een standpunt inneemt over de aansprakelijkstelling indien de patiënt toestemming weigert om aan de hiervoor bedoelde jurist inzage te geven in zijn medisch dossier.

    Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy)

    De basis van het privacyrecht

    De Hoge Raad zet eerst het raamwerk van het privacyrecht uiteen. Met art. 10 Gw., art. 8 EVRM, art. 8 Handvest EU en art. 17 IBPR als vertrekpunt.

    “4.2 Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy) is onder meer neergelegd in art. 10 Grondwet, art. 8 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en art. 17 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

    4.3 Verder bepaalt art. 8 lid 1 EVRM onder meer dat een ieder recht heeft op eerbiediging van zijn privéleven en familie- en gezinsleven. Art. 8 EVRM beschermt de vertrouwelijkheid van medische gegevens.”

    De Hoge Raad citeert in dat kader ook nog een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 10 oktober 2006, nr. 7508/02 (L.L./Frankrijk), punt 44.):

    “(…) the protection of personal data, not least medical data, is of fundamental importance to a person’s enjoyment of his or her right to respect for private and family life as guaranteed by Article 8 of the Convention, bearing in mind that respect for the confidentiality of health data is a vital principle in the legal systems of all the Contracting Parties to the Convention. Consequently, domestic law must therefore afford appropriate safeguards to prevent any communication or disclosure of personal health data as may be inconsistent with the guarantees in Article 8 of the Convention.”

    Beperking van het privacyrecht

    De Hoge Raad gaat echter voort met uit te leggen, dat het privacyrecht geen onbeperkte bescherming geniet. Er zijn situaties waarin een inbreuk daarop is toegestaan (r.o. 4.3 vervolg):

    “Het in art. 8 EVRM bedoelde recht is niet absoluut. Art. 8 lid 2 EVRM bepaalt dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van:

    (i) de nationale veiligheid,
    (ii) de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land,
    (iii) het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten,
    (iv) de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of
    (v) voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

    Het vereiste dat de beperking bij wet is voorzien houdt mede in dat de beperking daaruit met een in de gegeven omstandigheden redelijke mate van voorzienbaarheid voortvloeit.”

    Verwerking van gegevens over iemands gezondheid

    Meer specifiek over de (verwerking van) gegevens over iemands gezondheid wijst de Hoge Raad op art. 9 AVG:

    “4.4 Art. 9 lid 1 Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) bepaalt onder meer dat verwerking van gegevens over gezondheid is verboden.

    Art. 9 lid 2, aanhef en onder a, AVG bepaalt voorts dat lid 1 niet van toepassing is wanneer de betrokkene uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven voor de verwerking van die (persoons)gegevens voor een of meer welbepaalde doeleinden.

    Uit art. 4, aanhef en onder 2, AVG blijkt dat onder ‘verwerken’ onder meer wordt verstaan het opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen van gegevens.

    Het inzage geven in een medisch dossier is derhalve een vorm van verwerking als bedoeld in art. 9 leden 1 en 2 AVG.”

    Zie over de AVG ook de pagina Algemene Verordening Gegevensbescherming.

    Verwerking van persoonsgegevens door geneeskundig behandelaar

    Bij een geneeskundige behandeling zal verwerking van medische gegevens uit de aard der zaak echter wel nodig zijn. Daarvoor verleent de patiënt al dan niet expliciet toestemming. Een arts kan immers geen diagnose stellen en op basis daarvan een behandeling uitvoeren, als de patiënt niet onderzocht mag worden en die gegevens worden vastgelegd in het medisch dossier. De arts moet zich immers ook kunnen verantwoorden over de behandeling.

    De arts (de wet spreekt van ‘hulpverlener’) moet op grond van art. 7:457 lid 1 B.W. de privacy van de patiënt waarborgen. Hij mag – behoudens met toestemming van de patiënt – aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt verstrekken, dan wel inzage in of afschrift geven van de gegevens uit het dossier. De verstrekking kan geschieden zonder inachtneming van deze beperking indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht. Zie ook de pagina Geneeskundige behandelingsovereenkomst.

    Art. 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) kent een soortgelijke verplichting voor de beoefenaar van een ingevolge die wet gereguleerd beroep. De Hoge Raad merkt op, dat hoewel art. 88 Wet BIG dit niet met zoveel woorden bepaalt, uitgangspunt is dat de daarin opgenomen geheimhoudingsplicht – evenals het geval is bij de in art. 7:457 lid 1 BW bedoelde geheimhoudingsplicht – niet in de weg staat aan de verwerking van medische gegevens indien deze berust op de expliciete en rechtsgeldige toestemming van de patiënt.

    De Hoge Raad merkt verder in r.o. 4.6 op, dat blijkens art. 7:446 lid 1 B.W. met ‘hulpverlener’ bedoeld wordt: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de opdrachtgever, verbindt tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde (de patiënt). In het geval van ziekenhuiszorg zal het ziekenhuis veelal de hulpverlener zijn.

    De Hoge Raad stelt dan – verwijzend naar HR 1 december 2017 (Vereniging praktijkhoudende huisartsen/Vereniging van Zorgaanbieders voor zorgicommunicatie), rov. 5.2.8 – vast:

    “4.7 Uit het voorgaande volgt dat zowel art. 9 lid 1 AVG als art. 88 Wet BIG alsook art. 7:457 lid 1 BW een verbod bevat om medische gegevens over een patiënt te verstrekken aan een ander dan de patiënt.

    Deze geheimhoudingsplicht staat niet in de weg aan de verstrekking van medische gegevens aan een ander dan de patiënt, indien deze verstrekking berust op de expliciete en rechtsgeldige toestemming van de patiënt.”

    Mag ziekenhuis zonder toestemming patiënt de gegevens inzien in het kader van een aansprakelijkheidsclaim?

    De Hoge Raad komt dan toe aan de hamvraag: wat nu als het ziekenhuis aansprakelijk gesteld wordt en inzage wil hebben in het dossier, terwijl de patiënt niet meewerkt?

    Om zonder instemming van de patiënt toch inzage te nemen is volgens de Hoge Raad ingevolge het bepaalde in art. 8 lid 2 EVRM en art. 7:457 lid 1, derde volzin, B.W. daarvoor een wettelijke grondslag vereist. Dat blijkt een probleem te zijn. De Hoge Raad gaat de mogelijkheden na. De AVG biedt geen haakje, integendeel:

    “4.9 Deze wettelijke grondslag kan niet worden gevonden in art. 9 lid 2, aanhef en onder f, AVG, dat bepaalt dat lid 1 niet van toepassing is wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de instelling, uitoefening of verdediging van een rechtsvordering of wanneer gerechten handelen in het kader van hun rechtsprekende taken. In de buitengerechtelijke fase van een zaak over medische beroepsaansprakelijkheid is de verstrekking van medische gegevens niet noodzakelijk voor de uitoefening van de processuele bevoegdheden als bedoeld in art. 9 lid 2, aanhef en onder f, AVG. Deze bepaling biedt daarom geen rechtvaardiging voor het in die fase doorbreken van het medisch beroepsgeheim.”

    Het verzekeringsrecht biedt ook al geen uitkomst, aldus de Hoge Raad:

    “4.10 Evenmin kan die grondslag worden gevonden in  art. 7:943 B.W., dat bepaalt dat de verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde verplicht zijn binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen.

    Deze bepaling bevat een algemene regeling in de verhouding tussen de verzekeringnemer en de verzekerde enerzijds en de verzekeraar anderzijds. Zij is onvoldoende specifiek als rechtvaardiging voor het doorbreken van de medische geheimhoudingsplicht van de verzekeringnemer of de verzekerde jegens de patiënt in zaken over medische beroepsaansprakelijkheid.

    De patiënt staat immers buiten de verzekeringsovereenkomst tussen het ziekenhuis en diens aansprakelijkheidsverzekeraar.”

    De in 2016 ingevoerde Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) biedt evenmin uitkomst, aldus de Hoge Raad:

    “4.11 Ten slotte kan die grondslag evenmin worden gevonden in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz). Weliswaar kan een aansprakelijkstelling met een daaraan gekoppelde vordering tot schadevergoeding ook worden gegoten in de vorm van een klacht als bedoeld in art. 14 Wkkgz en moet op een dergelijke klacht ingevolge art. 17 Wkkgz binnen maximaal tien weken worden beslist, maar dat brengt niet mee dat het medisch beroepsgeheim mag worden doorbroken.

    De wetgever heeft onderkend dat het niet altijd mogelijk is dat de zorgaanbieder binnen de termijn van maximaal tien weken van art. 17 Wkkgz een definitief inhoudelijk standpunt inneemt over de gegrondheid van de klacht.

    In die gevallen kan worden volstaan met een voorlopig oordeel binnen de termijn van art. 17 Wkkgz, welk voorlopig oordeel kan inhouden dat nog extra tijd voor nader onderzoek nodig is. Aangezien art. 17 Wkkgz de mogelijkheid openlaat dat geen definitief inhoudelijk standpunt wordt ingenomen, maakt deze bepaling het niet noodzakelijk dat de jurist in het kader van de klachtbehandeling kennisneemt van het medisch dossier van de patiënt indien deze daarvoor geen toestemming heeft gegeven.”

    Zonder toestemming van de patiënt mag het ziekenhuis dus geen inzage geven in het medisch dossier van de patiënt aan de advocaat van het ziekenhuis ter beoordeling van de claim. Dat maakt de afhandeling van die claim wel lastig voor het ziekenhuis. Zie voor de

    Aan welke eisen moet de toestemming van de patiënt tot inzage van diens medisch dossier voldoen?

    De Hoge Raad zet uiteen welke eisen aan de toestemming tot inzage moet worden voldaan:

    “4.14 In het algemeen volstaat voor doorbreking van het medisch beroepsgeheim, de geheimhoudingsplicht van de hulpverlener en het verwerkingsverbod van art. 9 lid 1 AVG een medische machtiging waarin de patiënt toestemming verleent voor het delen van:

    (i) relevante medische gegevens met
    (ii) in die machtiging genoemde functionarissen zoals een ziekenhuisjurist en/of een schadebehandelaar of jurist van de verzekeraar
    (iii) ten behoeve van de buitengerechtelijke afhandeling
    (iv) van een in die machtiging aangeduid voorval, terwijl
    (v) die machtiging vergezeld gaat van een toelichting waarin wordt uiteengezet waarom een medische machtiging wordt verlangd.”

    Kan van de hulpverlener worden verwacht op een claim te reageren als de patient medewerking aan inzage weigert?

    Het antwoord op de derde vraag laat zich raden: als de patiënt niet meewerkt aan inzage van diens medisch dossier, dan houdt het op.

    Van het ziekenhuis kan in dat geval niet verwacht worden een inhoudelijk standpunt over de aansprakelijkstelling in te nemen.

    Deze uitspraak komt aan de orde op de pagina Geneeskundige behandelingsovereenkomst.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 14-12-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:2023:1682

    Hoge Raad

    1-12-2023

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 1 december 2023 (prejudiciële vragen inzage medisch dossier)

      Inzage in medisch dossier door behandelend jurist

      In het arrest HR 1 december 2023 (Albert Schweitzer Ziekenhuis/patiënte) had de rechtbank in Rotterdam vragen gesteld aan de Hoge Raad over de inzage van het medisch dossier van een patiënt door een jurist.

      Feiten van HR 1 december 2023 (Albert Schweitzer Ziekenhuis/patiënte)

      Een patiënte van het Albert Schweitzer Ziekenhuis had schade ondervonden door een medische fout. Hiervoor stelde zij het ziekenhuis aansprakelijk.

      In het kader van de buitengerechtelijke afwikkeling van de schade heeft het ziekenhuis de patiënte verzocht de medisch directeur en het medisch en paramedisch personeel van het ziekenhuis te machtigen de bij hen berustende medische en paramedische gegevens met betrekking tot de aansprakelijkstelling over te leggen aan de medisch adviseur van de aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis, en daarover ook inlichtingen te verstrekken aan die medisch adviseur.

      De machtiging houdt voorts in dat de patiënte ermee instemt dat de medisch adviseur op zijn beurt aan de medewerkers, adviseurs, schaderegelaars en arbeidsdeskundigen die ten behoeve van de aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis werken, de medische gegevens verstrekt die voor behandeling van de schadekwestie van belang kunnen zijn.

      De advocaat van de patiënte schreef bij toezenden van medische gegevens van zijn cliënte:

      “… dat cliënte hierbij alleen toestemming geeft om de medische informatie ter beschikking te stellen aan uw medisch adviseur en aan niemand anders.

      Indien u de medische informatie wilt laten verwerken door andere personen (schaderegelaars en/of andersoortige artsen/experts), dan verneem ik dat graag als eerste en enige, zodat cliënte al dan niet haar toestemming daarvoor kan geven.”

      Het ziekenhuis vond dat het daardoor niet uit de voeten kon met de aansprakelijkstelling. Het vorderde daarom een verklaring voor recht:

      primair: dat het aan het ziekenhuis en de chirurg is toegestaan zonder machtiging van de patiënte en met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit aan de hand van de relevante medische gegevens in samenspraak met uitsluitend de zaaksbehandelaar van de aansprakelijkheidsverzekeraar en diens medisch adviseur tot een medisch-juridische beoordeling van de aansprakelijkstelling te komen;

      subsidiair: dat het ziekenhuis niet gehouden is een standpunt in te nemen over de aansprakelijkheid zolang de patiënte voor een dergelijk overleg met de zaaksbehandelaar en medisch adviseur geen machtiging heeft verstrekt.

      Feitelijk lijkt het er op dat deze vorderingen beter nevenschikkend ingesteld hadden kunnen worden, omdat de als subsidiair ingestelde vordering evengoed beantwoord moet worden. De rechtbank gaat daar in haar vragen ook zo mee om.

      Prejudiciële vragen rechtbank over inzagerecht bij medische schadeclaim

      De rechtbank heeft naar aanleiding van deze zaak de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld.

      1. Wanneer een medische hulpverlener door een patiënt aansprakelijk is gesteld voor een medische behandeling, mag in de buitengerechtelijke fase van de schadeafwikkeling een ten behoeve van de medische hulpverlener ingeschakelde juridisch adviseur inzage krijgen in het medisch dossier van de patiënt en overleg hebben over het medisch dossier met de medische hulpverlener zonder de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt? In hoeverre spelen daarbij beginselen als die van proportionaliteit en subsidiariteit een rol?

      2. Indien toestemming van de patiënt is vereist in de buitengerechtelijke fase, op basis van welke grondslag(en) dient die toestemming dan gegeven te worden? Op welke concrete door de medische adviseur en de juridische adviseur te verrichten handelingen dient die toestemming betrekking te hebben? Zijn er nog andere in aanmerking te nemen omstandigheden die van belang kunnen zijn voor (de reikwijdte van) die toestemming?

      Kan van een medische hulpverlener, die door een patiënt aansprakelijk is gesteld voor een medische behandeling, worden verlangd dat hij in de buitengerechtelijke fase een standpunt inneemt omtrent aansprakelijkheid indien de patiënt zich ertegen verzet dat een door of ten behoeve van de medische hulpverlener ingeschakelde juridisch adviseur kennis neemt van relevante medische gegevens?

      Zie over de mogelijkheid van het stellen van prejudiciële vragen ook de pagina Prejudiciële vragen.

      Beantwoording vragen inzagerecht medisch dossier

      De Hoge Raad groepeert de vragen van de rechtbank in twee onderdelen: vraag 1 en 2 gaan over de vraag, of toestemming van de patiënt is vereist opdat een ten behoeve van de medische hulpverlener ingeschakelde jurist of schadebehandelaar die met de behandeling van het dossier is belast – zoals een bij het ziekenhuis of de aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis werkzame jurist of schadebehandelaar – (hierna gezamenlijk aangeduid als: de jurist), in de buitengerechtelijke fase van een medische aansprakelijkheidszaak inzage kan hebben in het medisch dossier van de patiënt, en zo ja, waarop die toestemming dan betrekking dient te hebben.

      De derde vraag stelt volgens de Hoge Raad aan de orde of van een aansprakelijk gestelde hulpverlener kan worden verwacht dat hij een standpunt inneemt over de aansprakelijkstelling indien de patiënt toestemming weigert om aan de hiervoor bedoelde jurist inzage te geven in zijn medisch dossier.

      Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy)

      De basis van het privacyrecht

      De Hoge Raad zet eerst het raamwerk van het privacyrecht uiteen. Met art. 10 Gw., art. 8 EVRM, art. 8 Handvest EU en art. 17 IBPR als vertrekpunt.

      “4.2 Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy) is onder meer neergelegd in art. 10 Grondwet, art. 8 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en art. 17 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

      4.3 Verder bepaalt art. 8 lid 1 EVRM onder meer dat een ieder recht heeft op eerbiediging van zijn privéleven en familie- en gezinsleven. Art. 8 EVRM beschermt de vertrouwelijkheid van medische gegevens.”

      De Hoge Raad citeert in dat kader ook nog een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 10 oktober 2006, nr. 7508/02 (L.L./Frankrijk), punt 44.):

      “(…) the protection of personal data, not least medical data, is of fundamental importance to a person’s enjoyment of his or her right to respect for private and family life as guaranteed by Article 8 of the Convention, bearing in mind that respect for the confidentiality of health data is a vital principle in the legal systems of all the Contracting Parties to the Convention. Consequently, domestic law must therefore afford appropriate safeguards to prevent any communication or disclosure of personal health data as may be inconsistent with the guarantees in Article 8 of the Convention.”

      Beperking van het privacyrecht

      De Hoge Raad gaat echter voort met uit te leggen, dat het privacyrecht geen onbeperkte bescherming geniet. Er zijn situaties waarin een inbreuk daarop is toegestaan (r.o. 4.3 vervolg):

      “Het in art. 8 EVRM bedoelde recht is niet absoluut. Art. 8 lid 2 EVRM bepaalt dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van:

      (i) de nationale veiligheid,
      (ii) de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land,
      (iii) het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten,
      (iv) de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of
      (v) voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

      Het vereiste dat de beperking bij wet is voorzien houdt mede in dat de beperking daaruit met een in de gegeven omstandigheden redelijke mate van voorzienbaarheid voortvloeit.”

      Verwerking van gegevens over iemands gezondheid

      Meer specifiek over de (verwerking van) gegevens over iemands gezondheid wijst de Hoge Raad op art. 9 AVG:

      “4.4 Art. 9 lid 1 Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) bepaalt onder meer dat verwerking van gegevens over gezondheid is verboden.

      Art. 9 lid 2, aanhef en onder a, AVG bepaalt voorts dat lid 1 niet van toepassing is wanneer de betrokkene uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven voor de verwerking van die (persoons)gegevens voor een of meer welbepaalde doeleinden.

      Uit art. 4, aanhef en onder 2, AVG blijkt dat onder ‘verwerken’ onder meer wordt verstaan het opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen van gegevens.

      Het inzage geven in een medisch dossier is derhalve een vorm van verwerking als bedoeld in art. 9 leden 1 en 2 AVG.”

      Zie over de AVG ook de pagina Algemene Verordening Gegevensbescherming.

      Verwerking van persoonsgegevens door geneeskundig behandelaar

      Bij een geneeskundige behandeling zal verwerking van medische gegevens uit de aard der zaak echter wel nodig zijn. Daarvoor verleent de patiënt al dan niet expliciet toestemming. Een arts kan immers geen diagnose stellen en op basis daarvan een behandeling uitvoeren, als de patiënt niet onderzocht mag worden en die gegevens worden vastgelegd in het medisch dossier. De arts moet zich immers ook kunnen verantwoorden over de behandeling.

      De arts (de wet spreekt van ‘hulpverlener’) moet op grond van art. 7:457 lid 1 B.W. de privacy van de patiënt waarborgen. Hij mag – behoudens met toestemming van de patiënt – aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt verstrekken, dan wel inzage in of afschrift geven van de gegevens uit het dossier. De verstrekking kan geschieden zonder inachtneming van deze beperking indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht. Zie ook de pagina Geneeskundige behandelingsovereenkomst.

      Art. 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) kent een soortgelijke verplichting voor de beoefenaar van een ingevolge die wet gereguleerd beroep. De Hoge Raad merkt op, dat hoewel art. 88 Wet BIG dit niet met zoveel woorden bepaalt, uitgangspunt is dat de daarin opgenomen geheimhoudingsplicht – evenals het geval is bij de in art. 7:457 lid 1 BW bedoelde geheimhoudingsplicht – niet in de weg staat aan de verwerking van medische gegevens indien deze berust op de expliciete en rechtsgeldige toestemming van de patiënt.

      De Hoge Raad merkt verder in r.o. 4.6 op, dat blijkens art. 7:446 lid 1 B.W. met ‘hulpverlener’ bedoeld wordt: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de opdrachtgever, verbindt tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde (de patiënt). In het geval van ziekenhuiszorg zal het ziekenhuis veelal de hulpverlener zijn.

      De Hoge Raad stelt dan – verwijzend naar HR 1 december 2017 (Vereniging praktijkhoudende huisartsen/Vereniging van Zorgaanbieders voor zorgicommunicatie), rov. 5.2.8 – vast:

      “4.7 Uit het voorgaande volgt dat zowel art. 9 lid 1 AVG als art. 88 Wet BIG alsook art. 7:457 lid 1 BW een verbod bevat om medische gegevens over een patiënt te verstrekken aan een ander dan de patiënt.

      Deze geheimhoudingsplicht staat niet in de weg aan de verstrekking van medische gegevens aan een ander dan de patiënt, indien deze verstrekking berust op de expliciete en rechtsgeldige toestemming van de patiënt.”

      Mag ziekenhuis zonder toestemming patiënt de gegevens inzien in het kader van een aansprakelijkheidsclaim?

      De Hoge Raad komt dan toe aan de hamvraag: wat nu als het ziekenhuis aansprakelijk gesteld wordt en inzage wil hebben in het dossier, terwijl de patiënt niet meewerkt?

      Om zonder instemming van de patiënt toch inzage te nemen is volgens de Hoge Raad ingevolge het bepaalde in art. 8 lid 2 EVRM en art. 7:457 lid 1, derde volzin, B.W. daarvoor een wettelijke grondslag vereist. Dat blijkt een probleem te zijn. De Hoge Raad gaat de mogelijkheden na. De AVG biedt geen haakje, integendeel:

      “4.9 Deze wettelijke grondslag kan niet worden gevonden in art. 9 lid 2, aanhef en onder f, AVG, dat bepaalt dat lid 1 niet van toepassing is wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de instelling, uitoefening of verdediging van een rechtsvordering of wanneer gerechten handelen in het kader van hun rechtsprekende taken. In de buitengerechtelijke fase van een zaak over medische beroepsaansprakelijkheid is de verstrekking van medische gegevens niet noodzakelijk voor de uitoefening van de processuele bevoegdheden als bedoeld in art. 9 lid 2, aanhef en onder f, AVG. Deze bepaling biedt daarom geen rechtvaardiging voor het in die fase doorbreken van het medisch beroepsgeheim.”

      Het verzekeringsrecht biedt ook al geen uitkomst, aldus de Hoge Raad:

      “4.10 Evenmin kan die grondslag worden gevonden in  art. 7:943 B.W., dat bepaalt dat de verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde verplicht zijn binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen.

      Deze bepaling bevat een algemene regeling in de verhouding tussen de verzekeringnemer en de verzekerde enerzijds en de verzekeraar anderzijds. Zij is onvoldoende specifiek als rechtvaardiging voor het doorbreken van de medische geheimhoudingsplicht van de verzekeringnemer of de verzekerde jegens de patiënt in zaken over medische beroepsaansprakelijkheid.

      De patiënt staat immers buiten de verzekeringsovereenkomst tussen het ziekenhuis en diens aansprakelijkheidsverzekeraar.”

      De in 2016 ingevoerde Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) biedt evenmin uitkomst, aldus de Hoge Raad:

      “4.11 Ten slotte kan die grondslag evenmin worden gevonden in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz). Weliswaar kan een aansprakelijkstelling met een daaraan gekoppelde vordering tot schadevergoeding ook worden gegoten in de vorm van een klacht als bedoeld in art. 14 Wkkgz en moet op een dergelijke klacht ingevolge art. 17 Wkkgz binnen maximaal tien weken worden beslist, maar dat brengt niet mee dat het medisch beroepsgeheim mag worden doorbroken.

      De wetgever heeft onderkend dat het niet altijd mogelijk is dat de zorgaanbieder binnen de termijn van maximaal tien weken van art. 17 Wkkgz een definitief inhoudelijk standpunt inneemt over de gegrondheid van de klacht.

      In die gevallen kan worden volstaan met een voorlopig oordeel binnen de termijn van art. 17 Wkkgz, welk voorlopig oordeel kan inhouden dat nog extra tijd voor nader onderzoek nodig is. Aangezien art. 17 Wkkgz de mogelijkheid openlaat dat geen definitief inhoudelijk standpunt wordt ingenomen, maakt deze bepaling het niet noodzakelijk dat de jurist in het kader van de klachtbehandeling kennisneemt van het medisch dossier van de patiënt indien deze daarvoor geen toestemming heeft gegeven.”

      Zonder toestemming van de patiënt mag het ziekenhuis dus geen inzage geven in het medisch dossier van de patiënt aan de advocaat van het ziekenhuis ter beoordeling van de claim. Dat maakt de afhandeling van die claim wel lastig voor het ziekenhuis. Zie voor de

      Aan welke eisen moet de toestemming van de patiënt tot inzage van diens medisch dossier voldoen?

      De Hoge Raad zet uiteen welke eisen aan de toestemming tot inzage moet worden voldaan:

      “4.14 In het algemeen volstaat voor doorbreking van het medisch beroepsgeheim, de geheimhoudingsplicht van de hulpverlener en het verwerkingsverbod van art. 9 lid 1 AVG een medische machtiging waarin de patiënt toestemming verleent voor het delen van:

      (i) relevante medische gegevens met
      (ii) in die machtiging genoemde functionarissen zoals een ziekenhuisjurist en/of een schadebehandelaar of jurist van de verzekeraar
      (iii) ten behoeve van de buitengerechtelijke afhandeling
      (iv) van een in die machtiging aangeduid voorval, terwijl
      (v) die machtiging vergezeld gaat van een toelichting waarin wordt uiteengezet waarom een medische machtiging wordt verlangd.”

      Kan van de hulpverlener worden verwacht op een claim te reageren als de patient medewerking aan inzage weigert?

      Het antwoord op de derde vraag laat zich raden: als de patiënt niet meewerkt aan inzage van diens medisch dossier, dan houdt het op.

      Van het ziekenhuis kan in dat geval niet verwacht worden een inhoudelijk standpunt over de aansprakelijkstelling in te nemen.

      Deze uitspraak komt aan de orde op de pagina Geneeskundige behandelingsovereenkomst.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 14-12-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:2023:1682

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!