Pagina inhoud

    HR 13 maart 1981 (Ermes/Haviltex)

    Standaardarrest voor de uitleg van overeenkomsten

    Het Haviltex-arrest is dé standaard voor de uitleg door de rechter van overeenkomsten. De maatstaf voor de uitleg van overeenkomsten is op grond van het arrest HR 13 maart 1981 (Ermes/Haviltex),

    De Hoge Raad geeft hierbij als maatstaf, dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.

    De rechter moet bij het vaststellen van de bedoeling van partijen dus niet alleen kijken naar de letterlijke tekst van de overeenkomst, maar naar ‘alle omstandigheden van het geval’ waaruit de bedoeling van partijen kan worden afgeleid.

    Daarbij kan de bedoeling van partijen niet alleen worden afgeleid uit mededelingen van de partijen voorafgaand aan het tot stand komen van de schriftelijke overeenkomst, maar zelfs naar de wijze waarop partijen na ondertekening uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst.

    De casuspositie van Ermes/Haviltex

    De heer G. Ermes en de heer B. Langerwerf hadden aan Haviltex (een bedrijf in Mol, België) bij op 2 februari 1976 tussen partijen gesloten overeenkomst hebben een machine voor het snijden van steekschuim voor bloemen verkocht voor een bedrag van NLG 35.000,–, waarvan te betalen NLG 20.000,– contant na levering en montage en NLG 15.000,– in de vorm van 10% van de met de machine te behalen winst totdat dit bedrag betaald zal zijn of de machine niet meer bij Haviltex in gebruik is, welk winstpercentage telkens betaald zou worden na het bekend zijn van de winstcijfers over het voorafgaande jaar.

    Als bijzondere voorwaarde is een recht van teruggave van de machine overeengekomen:

    “a) Tot eind 1976 heeft koper het recht de machine terug te geven voor f 20.000,– exclusief B.T.W..

    Betaalbaar f 2.000,– per maand. Eerste betaling 30 dagen na teruggave. Koper heeft het recht garanties voor de betaling van f 2.000,– exclusief B.T.W. per maand te eisen.”

    Onder 4) bepaalt de overeenkomst, dat de betalingen van de koper uitsluitend aan vennoot 1 dienen te worden gedaan. De 1e betaling van NLG 20.000,– heeft Haviltex dienovereenkomstig aan deze betaald. Vervolgens is de machine bij haar geïnstalleerd.

    Op 16 juni 1976 heeft Haviltex aan Ermes geschreven, dat zij overeenkomstig de bijzondere voorwaarde a) “hiermede U de gekochte machine teruggeeft”, verzoekt zij voor de terugbetaling van f 2.000,– per maand zorg te dragen en schrijft zij: “Uiteraard blijft de machine ons volledig eigendom totdat zij betaald is”.

    Op 22 november 1976 herinnert zij Ermes aan de brief van 16 juni vermeldt dat 5 termijnen vervallen zijn en schrijft: “Uiteraard blijft de machine ons eigendom totdat deze volkomen betaald is. Tevens zijn wij niet meer bereid U de machine te overhandigen zonder garanties Uwerzijds omtrent de betaling. Met andere woorden, wij maken gebruik van ons overeengekomen recht tot garanties”. Een kopie van deze brief is aan Langerwerf gestuurd. Haviltex ontving geen antwoord van Ermes (noch van Langerwerf).

    Bij plaatsing van de machine is Langerwerf voor enige tijd in dienst van Haviltex getreden. Hij is, zo niet schriftelijk dan toch mondeling, van de wens van Haviltex de machine terug te geven op de hoogte gesteld.

    Haviltex stelt, dat de overeenkomst haar het recht gaf voor eind 1976 die overeenkomst ontbonden te verklaren, dat zij door middel van genoemde brieven van dit recht gebruik heeft gemaakt, dat Ermes en Langerwerf de machine niet hebben willen of kunnen terugnemen, waarop zij de machine achtereenvolgens in verschillende loodsen heeft ondergebracht, en dat zij ten gevolge van de ontbinding gerechtigd is het door haar betaalde bedrag van NLG 23.600,–, waarvan de terugbetalingstermijnen inmiddels alle vervallen waren, terug te vorderen.

    Ermes stelt, dat “teruggeven van de machine” letterlijk moet worden opgevat, dat de machine feitelijk nimmer is teruggegeven en Haviltex blijkens de brieven, volgens welke zij de machine onder zich wil houden totdat terugbetaald zal zijn, ook niet het voornemen had terug te geven.

    Hij stelt verder, dat Haviltex in strijd met de goede trouw heeft gehandeld door zonder opgaaf van redenen “terug te geven” en dat Haviltex haar recht op teruggave heeft verwerkt door de machine te blijven gebruiken en vervolgens te hebben verhuurd of verkocht aan dochterondernemingen van haar. Hij betwist aldus gehouden te zijn het betaalde te restitueren en vordert in reconventie primair betaling van de restant koopsom van NLG 15.000,– subsidiair 10% van de met de machine behaalde winst tot een maximum van genoemd bedrag en, na vermeerdering van de eis, meer subsidiair NLG 15.000,– als schadevergoeding op grond van wanprestaties en onrechtmatige daad.

    Daartoe stelt Ermes onder meer, dat het recht tot teruggave de verplichting tot betaling van het resterende bedrag van de koopsom van NLG 15.000,– in de vorm van een percentage van de te behalen winst onverlet laat, en dat Haviltex die hem nimmer inzage heeft verschaft van haar boekhouding, geacht moet worden inmiddels met de machine een zodanige winst te hebben behaald, dat daaruit het restant koopsom kan worden voldaan.

    Langerwerf stelt in wezen geen partij bij de overeenkomst te zijn geweest en sluit zich subsidiair bij de stellingen van Ermes aan.

    Vonnis van de rechtbank Breda in Ermes/Haviltex

    De rechtbank oordeelde als volgt:

    “Naar het oordeel van de Rechtbank is de tekst van de overeenkomst, al is deze door niet-juristen opgesteld, duidelijk. Uitdrukkelijk worden zowel Ermes als Langerwerf als verkopers genoemd. De bepaling, dat betalingen dienen te worden gedaan aan Ermes regelt slechts de wijze van betaling. Het ter zake door Langerwerf gevoerde verweer werd daarom te worden verworpen.

    Volgens de bijzondere bepaling sub a), zoals de Rechtbank deze uitlegde, had Haviltex het recht zonder opgaaf van redenen de overeenkomst ontbonden te verklaren met als gevolg dat Haviltex de machine diende terug te geven en de verkopers hunnerzijds het reeds betaalde in termijnen dienden te restitueren onder het desgevraagd geven van garantie voor de richtige terugbetaling.

    De rechtbank oordeelde met betrekking tot het verweer van Ermes inzake het teruggeven van de machine, dat de haar toekomende garantie door middel van een retentierecht op de machine hebben willen geldend maken.

    “Nu Ermes en Langerwerf niet op de brieven hebben gereageerd en niet hunnerzijds teruggave van de machine hebben geëist onder het aanbod van vervangende zekerheid, hebben zij berust in de wijze, waarop Haviltex heeft gemeend voor de richtige terugbetaling zekerheid te mogen eisen.

    Een ontbinding van een overeenkomst, die geen duurovereenkomst is, heeft in het algemeen <naar oud B.W., MdV> terugwerkende kracht, hetgeen betekent, dat Haviltex verplicht kan worden geacht nog uitvoering aan de overeenkomst te geven in die zin, dat zij nog verplicht zou zijn 10% van de tot dan met de machine behaalde winst aan de verkopers af te staan.

    Daarom en omdat vaststelling van een eventuele winst eerst in 1977 (en volgende jaren) zou hebben kunnen plaatsvinden, terwijl het recht tot ontbondenverklaring slechts tot eind 1976 gold, is begrijpelijk, dat in de overeenkomst er niet over is gerept hoe in geval van teruggave met het nog niet betaalde gedeelte van de koopprijs diende te worden gehandeld. Had een andersluidende bedoeling bij partijen voorgezeten, dan hadden zij dienaangaande een bepaling in de overeenkomst dienen op te nemen, waarin de verrekening van het winstaandeel met de maandelijkse terugbetalingen geregeld had moeten worden.

    Bij de betwisting door Haviltex, dat zij de machine is blijven gebruiken of verkocht heeft, kon volgens de rechtbank uit de gestelde feiten niet worden afgeleid, dat Haviltex alsnog is teruggekomen op haar wens de overeenkomst te ontbinden of het recht zou hebben verwerkt op die ontbinding een beroep te doen. Daarvoor zou een uitdrukkelijke wilsuiting nodig zijn geweest.

    Mocht echter blijken, dat Haviltex de machine wel heeft verkocht, zoals zij in haar brief van 22 november 1976 heeft aangekondigd te zullen proberen, dan zou daarmede volgens de rechtbank de overeenkomst herleefd zijn.

    De rechtbank kwam zodoende tot de conclusie:

    “Uit het vorenstaande volgt dat de vordering in conventie kan worden toegewezen, de reconventionele vordering daarentegen in al haar onderdelen moet worden afgewezen.”

    Hoger beroep Ermes/Haviltex bij Hof Den Bosch

    Ermes en Langerwerf gingen in beroep, onder aanvoering van 10 grieven. Het Hof wijst deze echter van de hand en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

    Van belang waren in dit verband met name grief 2 en grief 3. Deze luidden;

    Grief 2: Ten onrechte heeft de Rechtbank overwogen, dat Haviltex op grond van het contract het recht zou hebben gehad de overeenkomst ontbonden te verklaren.

    Grief 3: Ten onrechte heeft de Rechtbank overwogen, dat Haviltex zonder opgave van redenen kon teruggeven.

    Het Hof overwoog over deze klachten het volgende (r.o. 5 – 7):

    “5. dat appellanten beroepen op de bedoelingen van partijen, te weten de bedoeling het contract – zulks zonder terugwerkende kracht – door terugkoop van de machine te kunnen beëindigen indien voor de beëindiging relevante gronden aanwezig waren;

    6. dat de bewoordingen van de overeenkomst echter duidelijk zijn en een, zuiver taalkundige, uitleg – zoals ook door de Rechtbank gegeven – van de, in der partijen overeenkomst opgenomen, bijzondere bepaling sub a), mede gezien de bijzondere bepaling sub d) (luidende: “Verkopers hebben tot eind 1976 het recht de machine tegen contante betaling van de door kopers betaalde prijs terug te kopen indien [eiser 2] niet meer bij Haviltex in dienst is”), geen leemte laat in de regeling van de verhouding van partijen, meer speciaal die met betrekking tot hun recht tot beëindiging van de overeenkomst;

    7. dat dus niet met een beroep op de veronderstelde bedoeling van partijen kan worden afgeweken van de bewoordingen van der partijen overeenkomst, hetgeen niet anders wordt doordat Haviltex – naar zij in appel terecht stelt: ten overvloede – in de loop van het geding gronden heeft vermeld waarom zij de overeenkomst ontbonden wenste te zien.”

    Voor het overige liep het Hof de grieven inzake de meer feitelijke stellingen na, en zag daarin evenmin aanleiding tot vernietiging. Ermes en Langerwerf hadden te weinig gesteld om tot een ander oordeel te komen. Ook de grief dat het inroepen van de ontbinding zonder opgaaf van reden in strijd zo zijn met de goede trouw (thans in het huidige B.W. aangeduid als: de redelijkheid en billijkheid) werd afgewezen.

    Het oordeel van de Hoge Raad in Ermes/Haviltex

    De Hoge Raad honoreerde de cassatiemiddelen van Ermes en casseerde het arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 23 november 1979. Met name het punt van de uitleg van de overeenkomst had het Hof niet goed gezien.

    Uitleg van het annuleringsbeding in Haviltex

    Over de klacht met betrekking tot de uitleg van het annuleringsbeding oordeelde de Hoge Raad als volgt:

    “Door de verkopers was betoogd, dat een beroep op de annuleringsclausule niet zonder opgaaf van redenen kon geschieden en dat in elk geval ontbinding van de overeenkomst geen terugwerkende kracht had, zodat de in het contract vervatte “winstvergoedingsclausule” zijn gelding behield.

    Dit betoog heeft het Hof in de rechtsoverwegingen 6 en 7 afgewezen, omdat een “zuiver taalkundige” uitleg van de overeenkomst geen leemte laat in de regeling van de verhouding van partijen en dus niet kan worden afgeweken van de bewoordingen van de overeenkomst, die naar het oordeel van het Hof “duidelijk” zijn.

    Deze beslissing is onjuist, omdat de vraag of in een contractuele regeling een leemte is gelaten van juridische aard is. Daarom kan niet worden volstaan met een “zuiver taalkundige” uitleg van de overeenkomst, maar moet aan de hand van juridische maatstaven worden beoordeeld of zo’n leemte aanwezig is. Nu van een dergelijke juridische beoordeling en/of interpretatie niet gebleken is kan de beslissing in rechtsoverweging 6 niet in stand blijven.

    Bovendien is rechtsoverweging 6 in elk geval onbegrijpelijk en innerlijk tegenstrijdig, omdat het Hof ter illustratie van de duidelijkheid van de overeenkomst een beroep doet op de door de Rechtbank gegeven beslissing, terwijl in rechtsoverweging 18 door die Rechtbank wel degelijk een leemte in de overeenkomst is geconstateerd, nu de Rechtbank erop wijst, “dat in de overeenkomst er niet over is gerept hoe in geval van teruggave van de machine diende te worden gehandeld met het nog niet betaalde gedeelte van de koopprijs (het winstaandeel)”.

    Dat betekent (of zou kunnen betekenen) dat partijen de hele verrekening in geval van ontbinding ongeregeld hebben gelaten, zodat wel degelijk een leemte in het contract aanwezig is, of kan zijn.”

    Grief tegen veronderstelde retentierecht van Haviltex

    Onder II. van het arrest gaat de Hoge Raad in op het door het Hof bevestigde oordeel van de rechtbank, dat Haviltex zich – kennelijk – op retentierecht had beroepen en daarom niet daadwerkelijk de machine hoefde terug te geven. En dat Ermes daarmee stilzwijgend had ingestemd.

    De Hoge Raad achtte dat oordeel onjuist, omdat Ermes wel degelijk een grief had gericht tegen die overweging in het vonnis van de rechtbank, en omdat voor afstand van recht (naar oud B.W., maar ook naar nieuw B.W.) een ondubbelzinnige wilsuiting tot afstand van recht nodig was.

    De grief van Ermes op dit punt was ook niet – zoals het Hof oordeelde – niet van belang, omdat het verweer van Ermes mede was gestoeld op haar stelling dat zij niet gehouden was tot terugbetaling zo lang de machine niet daadwerkelijk was teruggegeven.

    Het Hof had moeten onderzoeken, of Haviltex zich wel terecht op een retentierecht beriep. Dat is de vraag, omdat de wet retentierechten slechts voor bepaalde gevallen reserveert. Vgl. de pagina Retentierecht. Naar huidig B.W. geldt:

    “Retentierecht is alleen van toepassing “in de bij wet geregelde gevallen”. Het is dus niet een algemene bevoegdheid van een schuldenaar om zaken die hij onder zich heeft terug te houden totdat hij betaald is.”

    De Hoge Raad overwoog:

    “In de thans gegeven beslissing is onduidelijk, waarin de rechtvaardiging is gelegen van het feit, dat Haviltex enerzijds de koopprijs terugvordert en anderzijds de machine niet teruggeeft, noch (een deel van) de behaalde winst.”

    Annuleringsbeding betekent niet dat geen winstvergoeding verschuldigd was

    Ook het oordeel van het Hof, dat de bedongen winstvergoeding (de vordering in reconventie van Ermes) niet toewijsbaar is, als het annuleringsbeding geldig zou zijn ingeroepen. De Hoge Raad overwoog dat het Hof het bij het verkeerde eind had:

    “omdat ontbinding van een overeenkomst op grond van een annuleringsclausule geenszins uitsluit de mogelijkheid dat zekere bepalingen van de overeenkomst tussen partijen blijven gelden, waarbij met name gedacht kan worden aan een winstvergoedingsclausule gelijk in casu, waarvan door de verkopers is gesteld dat zij juist de strekking had een financiële verrekening te bewerkstelligen indien na langere tijd door Haviltex een beroep op de annuleringsclausule werd gedaan en die dus juist mede met het oog op die situatie in de overeenkomst is opgenomen.”

    Gedragingen Haviltex na inroepen ontbinding

    Ermes had gesteld, dat Haviltex geacht moest worden op de ontbinding te zijn teruggekomen – of daar geen beroep meer op kon doen – omdat zij de machine was blijven gebruiken. Ermes had ook bewijsstukken in het geding gebracht om dit te staven. De Hoge Raad:

    “Daarin <de 7e grief van Ermes> hadden de verkopers betoogd dat Haviltex blijkbaar op de ontbinding van de overeenkomst was teruggekomen, nu Haviltex de machine als voorheen was blijven gebruiken, eerst in Dongen, en vervolgens sinds eind 1976 in met Haviltex gelieerde bedrijven, [B] te Turnhout en [A] te Gilze-Rijen.

    Vervolgens beslist het Hof in rechtsoverweging 18 – in een lange en door het gebruik van tussenzinnen moeilijk leesbare overweging – dat de zevende grief faalt en de Rechtbank terecht de stellingen van de verkopers heeft verworpen. Tegen deze overweging wordt primair aangevoerd dat zij onvoldoende inzicht geeft in de gedachtengang van het Hof.

    De Hoge Raad achtte toen al het gebruik van begrijpelijke taal kennelijk van belang. De Hoge Raad overwoog verder:

    … In verband daarmee hebben de verkopers in de zevende grief aangevoerd dat de geïncrimineerde handelwijze van Haviltex geenszins slechts op een gissing berustte en zij hebben een beroep gedaan op het gestelde in de memorie van grieven sub 8 tot en met 12, waar met name het voortgezet gebruik van de machine door Haviltex of met Haviltex gelieerde bedrijven onder overlegging van produkties is geadstrueerd.

    Het Hof had die stellingen niet onderzocht. De Hoge Raad overwoog:

    “Mocht het Hof hebben bedoeld dat de beweerde verkoop niet aannemelijk is geworden en dat daarmee ook het argument ten aanzien van het voortgezet gebruik is komen te vervallen, dan is dat onjuist en/of onbegrijpelijk, omdat het maandenlang voortgezet gebruik van de machine door Haviltex als door de verkopers geschetst wel degelijk een indicatie kan zijn dat Haviltex is teruggekomen op haar wens de overeenkomst te ontbinden.”

    Hieruit kan worden afgeleid, dat ook gedragingen na tot stand komen van een overeenkomst – of gedragingen na een beroep op een annuleringsbeding als hier aan de orde – invloed kunnen hebben op de rechtsgevolgen voor de overeenkomst en het inroepen van dat beding.

    Beroep op de goede trouw bij uitvoering van de overeenkomst

    Het Hof was verder ten onrechte voorbij gegaan aan de stelling van Ermes, dat het inroepen van het annuleringsbeding in de gegeven omstandigheden in strijd was met de goede trouw. Het Hof had bij dit oordeel ook afgegaan op de letterlijke tekst van de overeenkomst. De Hoge Raad besliste dat dit onjuist was:

    “In de rechtsoverwegingen 19 tot en met 25 heeft het Hof beslist dat het beroep door de verkopers op de goede trouw in casu faalt. In rechtsoverweging 20 verwijst het Hof naar de dupliek sub 9 van de verkopers, waar zij hebben aangevoerd:

    “9. Gedaagden <Ermes c.s. dus, MdV> ontkennen, dat de conceptie van de machine niet zou hebben gedeugd. Het is ook onjuist, dat Haviltex zonder enige gegronde reden de overeenkomst zou kunnen annuleren door teruggave van de machine. [eiser 1] had/heeft een klein bedrijf en het was eiseres bekend, dat een eventuele teruggave van de machine voor hem ernstige gevolgen zou hebben. Er is in het contract niet voor niets bepaald, dat in dat geval de koopprijs met f 2.000,– per maand zou worden terugbetaald. Een teruggave zonder gegronde of zelfs zonder enige reden zou dan ook in strijd zijn met de goede trouw en met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij.”

    De Hoge Raad oordeelde, dat deze wijze van beoordelen te beperkt was.De Hoge Raad:

    “Voor de beoordeling van de goede trouw van Haviltex kan immers wel degelijk van belang zijn (het aan Haviltex bekende feit) dat de leverancier Ermes een kleine zelfstandige is met beperkte financiële middelen als hierboven geschetst.

    Vervolgens heeft het Hof in rechtsoverwegingen 22/23 beslist dat Haviltex ook zonder opgaaf van redenen de overeenkomst mocht annuleren casu quo ontbonden verklaren. Het Hof baseert dit oordeel op de tekst van het contract en op de eerdere beslissing ten aanzien van de derde grief, in rechtsoverwegingen 5 tot en met 8, waar was overwogen dat de overeenkomst bij een taalkundige uitleg geen leemte vertoonde en dat daarom de veronderstelde partijbedoeling irrelevant was.

    De Hoge Raad komt dan tot een voor dit arrest centrale overweging:

    “Door aldus te beslissen heeft het Hof miskend, dat het bij de uitleg van een verkoopcontract ten aanzien van een machine als thans aan de orde is in de eerste plaats aankomt op de zin welke de koper daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen en op hetgeen de verkopers te dien aanzien van de koper mochten verwachten. Bij een deugdelijke uitleg is niet de taalkundige betekenis van de letterlijke contractstekst doorslaggevend, maar dient onderzocht wat rechtens is indien de gevolgen van de overeenkomst worden vastgesteld met inachtneming van de goede trouw.”

    Als de reden voor de ontbinding was, dat de machine gebreken vertoonde, had volgens de Hoge Raad Haviltex Ermes in de gelegenheid dienen te stellen die gebreken te verhelpen en had de feitenrechter in moeten gaan op de vraag of die gebreken zodanig waren dat die de ontbinding in redelijkheid rechtvaardigde (na dus de gelegenheid geboden te hebben de gebreken te verhelpen).

    Dit arrest komt aan de orde op de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten.

    [MdV, 30-11-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:1981:AG4158

    Hoge Raad

    13-03-1981

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 13 maart 1981 (Ermes/Haviltex)

      Standaardarrest voor de uitleg van overeenkomsten

      Het Haviltex-arrest is dé standaard voor de uitleg door de rechter van overeenkomsten. De maatstaf voor de uitleg van overeenkomsten is op grond van het arrest HR 13 maart 1981 (Ermes/Haviltex),

      De Hoge Raad geeft hierbij als maatstaf, dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.

      De rechter moet bij het vaststellen van de bedoeling van partijen dus niet alleen kijken naar de letterlijke tekst van de overeenkomst, maar naar ‘alle omstandigheden van het geval’ waaruit de bedoeling van partijen kan worden afgeleid.

      Daarbij kan de bedoeling van partijen niet alleen worden afgeleid uit mededelingen van de partijen voorafgaand aan het tot stand komen van de schriftelijke overeenkomst, maar zelfs naar de wijze waarop partijen na ondertekening uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst.

      De casuspositie van Ermes/Haviltex

      De heer G. Ermes en de heer B. Langerwerf hadden aan Haviltex (een bedrijf in Mol, België) bij op 2 februari 1976 tussen partijen gesloten overeenkomst hebben een machine voor het snijden van steekschuim voor bloemen verkocht voor een bedrag van NLG 35.000,–, waarvan te betalen NLG 20.000,– contant na levering en montage en NLG 15.000,– in de vorm van 10% van de met de machine te behalen winst totdat dit bedrag betaald zal zijn of de machine niet meer bij Haviltex in gebruik is, welk winstpercentage telkens betaald zou worden na het bekend zijn van de winstcijfers over het voorafgaande jaar.

      Als bijzondere voorwaarde is een recht van teruggave van de machine overeengekomen:

      “a) Tot eind 1976 heeft koper het recht de machine terug te geven voor f 20.000,– exclusief B.T.W..

      Betaalbaar f 2.000,– per maand. Eerste betaling 30 dagen na teruggave. Koper heeft het recht garanties voor de betaling van f 2.000,– exclusief B.T.W. per maand te eisen.”

      Onder 4) bepaalt de overeenkomst, dat de betalingen van de koper uitsluitend aan vennoot 1 dienen te worden gedaan. De 1e betaling van NLG 20.000,– heeft Haviltex dienovereenkomstig aan deze betaald. Vervolgens is de machine bij haar geïnstalleerd.

      Op 16 juni 1976 heeft Haviltex aan Ermes geschreven, dat zij overeenkomstig de bijzondere voorwaarde a) “hiermede U de gekochte machine teruggeeft”, verzoekt zij voor de terugbetaling van f 2.000,– per maand zorg te dragen en schrijft zij: “Uiteraard blijft de machine ons volledig eigendom totdat zij betaald is”.

      Op 22 november 1976 herinnert zij Ermes aan de brief van 16 juni vermeldt dat 5 termijnen vervallen zijn en schrijft: “Uiteraard blijft de machine ons eigendom totdat deze volkomen betaald is. Tevens zijn wij niet meer bereid U de machine te overhandigen zonder garanties Uwerzijds omtrent de betaling. Met andere woorden, wij maken gebruik van ons overeengekomen recht tot garanties”. Een kopie van deze brief is aan Langerwerf gestuurd. Haviltex ontving geen antwoord van Ermes (noch van Langerwerf).

      Bij plaatsing van de machine is Langerwerf voor enige tijd in dienst van Haviltex getreden. Hij is, zo niet schriftelijk dan toch mondeling, van de wens van Haviltex de machine terug te geven op de hoogte gesteld.

      Haviltex stelt, dat de overeenkomst haar het recht gaf voor eind 1976 die overeenkomst ontbonden te verklaren, dat zij door middel van genoemde brieven van dit recht gebruik heeft gemaakt, dat Ermes en Langerwerf de machine niet hebben willen of kunnen terugnemen, waarop zij de machine achtereenvolgens in verschillende loodsen heeft ondergebracht, en dat zij ten gevolge van de ontbinding gerechtigd is het door haar betaalde bedrag van NLG 23.600,–, waarvan de terugbetalingstermijnen inmiddels alle vervallen waren, terug te vorderen.

      Ermes stelt, dat “teruggeven van de machine” letterlijk moet worden opgevat, dat de machine feitelijk nimmer is teruggegeven en Haviltex blijkens de brieven, volgens welke zij de machine onder zich wil houden totdat terugbetaald zal zijn, ook niet het voornemen had terug te geven.

      Hij stelt verder, dat Haviltex in strijd met de goede trouw heeft gehandeld door zonder opgaaf van redenen “terug te geven” en dat Haviltex haar recht op teruggave heeft verwerkt door de machine te blijven gebruiken en vervolgens te hebben verhuurd of verkocht aan dochterondernemingen van haar. Hij betwist aldus gehouden te zijn het betaalde te restitueren en vordert in reconventie primair betaling van de restant koopsom van NLG 15.000,– subsidiair 10% van de met de machine behaalde winst tot een maximum van genoemd bedrag en, na vermeerdering van de eis, meer subsidiair NLG 15.000,– als schadevergoeding op grond van wanprestaties en onrechtmatige daad.

      Daartoe stelt Ermes onder meer, dat het recht tot teruggave de verplichting tot betaling van het resterende bedrag van de koopsom van NLG 15.000,– in de vorm van een percentage van de te behalen winst onverlet laat, en dat Haviltex die hem nimmer inzage heeft verschaft van haar boekhouding, geacht moet worden inmiddels met de machine een zodanige winst te hebben behaald, dat daaruit het restant koopsom kan worden voldaan.

      Langerwerf stelt in wezen geen partij bij de overeenkomst te zijn geweest en sluit zich subsidiair bij de stellingen van Ermes aan.

      Vonnis van de rechtbank Breda in Ermes/Haviltex

      De rechtbank oordeelde als volgt:

      “Naar het oordeel van de Rechtbank is de tekst van de overeenkomst, al is deze door niet-juristen opgesteld, duidelijk. Uitdrukkelijk worden zowel Ermes als Langerwerf als verkopers genoemd. De bepaling, dat betalingen dienen te worden gedaan aan Ermes regelt slechts de wijze van betaling. Het ter zake door Langerwerf gevoerde verweer werd daarom te worden verworpen.

      Volgens de bijzondere bepaling sub a), zoals de Rechtbank deze uitlegde, had Haviltex het recht zonder opgaaf van redenen de overeenkomst ontbonden te verklaren met als gevolg dat Haviltex de machine diende terug te geven en de verkopers hunnerzijds het reeds betaalde in termijnen dienden te restitueren onder het desgevraagd geven van garantie voor de richtige terugbetaling.

      De rechtbank oordeelde met betrekking tot het verweer van Ermes inzake het teruggeven van de machine, dat de haar toekomende garantie door middel van een retentierecht op de machine hebben willen geldend maken.

      “Nu Ermes en Langerwerf niet op de brieven hebben gereageerd en niet hunnerzijds teruggave van de machine hebben geëist onder het aanbod van vervangende zekerheid, hebben zij berust in de wijze, waarop Haviltex heeft gemeend voor de richtige terugbetaling zekerheid te mogen eisen.

      Een ontbinding van een overeenkomst, die geen duurovereenkomst is, heeft in het algemeen <naar oud B.W., MdV> terugwerkende kracht, hetgeen betekent, dat Haviltex verplicht kan worden geacht nog uitvoering aan de overeenkomst te geven in die zin, dat zij nog verplicht zou zijn 10% van de tot dan met de machine behaalde winst aan de verkopers af te staan.

      Daarom en omdat vaststelling van een eventuele winst eerst in 1977 (en volgende jaren) zou hebben kunnen plaatsvinden, terwijl het recht tot ontbondenverklaring slechts tot eind 1976 gold, is begrijpelijk, dat in de overeenkomst er niet over is gerept hoe in geval van teruggave met het nog niet betaalde gedeelte van de koopprijs diende te worden gehandeld. Had een andersluidende bedoeling bij partijen voorgezeten, dan hadden zij dienaangaande een bepaling in de overeenkomst dienen op te nemen, waarin de verrekening van het winstaandeel met de maandelijkse terugbetalingen geregeld had moeten worden.

      Bij de betwisting door Haviltex, dat zij de machine is blijven gebruiken of verkocht heeft, kon volgens de rechtbank uit de gestelde feiten niet worden afgeleid, dat Haviltex alsnog is teruggekomen op haar wens de overeenkomst te ontbinden of het recht zou hebben verwerkt op die ontbinding een beroep te doen. Daarvoor zou een uitdrukkelijke wilsuiting nodig zijn geweest.

      Mocht echter blijken, dat Haviltex de machine wel heeft verkocht, zoals zij in haar brief van 22 november 1976 heeft aangekondigd te zullen proberen, dan zou daarmede volgens de rechtbank de overeenkomst herleefd zijn.

      De rechtbank kwam zodoende tot de conclusie:

      “Uit het vorenstaande volgt dat de vordering in conventie kan worden toegewezen, de reconventionele vordering daarentegen in al haar onderdelen moet worden afgewezen.”

      Hoger beroep Ermes/Haviltex bij Hof Den Bosch

      Ermes en Langerwerf gingen in beroep, onder aanvoering van 10 grieven. Het Hof wijst deze echter van de hand en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

      Van belang waren in dit verband met name grief 2 en grief 3. Deze luidden;

      Grief 2: Ten onrechte heeft de Rechtbank overwogen, dat Haviltex op grond van het contract het recht zou hebben gehad de overeenkomst ontbonden te verklaren.

      Grief 3: Ten onrechte heeft de Rechtbank overwogen, dat Haviltex zonder opgave van redenen kon teruggeven.

      Het Hof overwoog over deze klachten het volgende (r.o. 5 – 7):

      “5. dat appellanten beroepen op de bedoelingen van partijen, te weten de bedoeling het contract – zulks zonder terugwerkende kracht – door terugkoop van de machine te kunnen beëindigen indien voor de beëindiging relevante gronden aanwezig waren;

      6. dat de bewoordingen van de overeenkomst echter duidelijk zijn en een, zuiver taalkundige, uitleg – zoals ook door de Rechtbank gegeven – van de, in der partijen overeenkomst opgenomen, bijzondere bepaling sub a), mede gezien de bijzondere bepaling sub d) (luidende: “Verkopers hebben tot eind 1976 het recht de machine tegen contante betaling van de door kopers betaalde prijs terug te kopen indien [eiser 2] niet meer bij Haviltex in dienst is”), geen leemte laat in de regeling van de verhouding van partijen, meer speciaal die met betrekking tot hun recht tot beëindiging van de overeenkomst;

      7. dat dus niet met een beroep op de veronderstelde bedoeling van partijen kan worden afgeweken van de bewoordingen van der partijen overeenkomst, hetgeen niet anders wordt doordat Haviltex – naar zij in appel terecht stelt: ten overvloede – in de loop van het geding gronden heeft vermeld waarom zij de overeenkomst ontbonden wenste te zien.”

      Voor het overige liep het Hof de grieven inzake de meer feitelijke stellingen na, en zag daarin evenmin aanleiding tot vernietiging. Ermes en Langerwerf hadden te weinig gesteld om tot een ander oordeel te komen. Ook de grief dat het inroepen van de ontbinding zonder opgaaf van reden in strijd zo zijn met de goede trouw (thans in het huidige B.W. aangeduid als: de redelijkheid en billijkheid) werd afgewezen.

      Het oordeel van de Hoge Raad in Ermes/Haviltex

      De Hoge Raad honoreerde de cassatiemiddelen van Ermes en casseerde het arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 23 november 1979. Met name het punt van de uitleg van de overeenkomst had het Hof niet goed gezien.

      Uitleg van het annuleringsbeding in Haviltex

      Over de klacht met betrekking tot de uitleg van het annuleringsbeding oordeelde de Hoge Raad als volgt:

      “Door de verkopers was betoogd, dat een beroep op de annuleringsclausule niet zonder opgaaf van redenen kon geschieden en dat in elk geval ontbinding van de overeenkomst geen terugwerkende kracht had, zodat de in het contract vervatte “winstvergoedingsclausule” zijn gelding behield.

      Dit betoog heeft het Hof in de rechtsoverwegingen 6 en 7 afgewezen, omdat een “zuiver taalkundige” uitleg van de overeenkomst geen leemte laat in de regeling van de verhouding van partijen en dus niet kan worden afgeweken van de bewoordingen van de overeenkomst, die naar het oordeel van het Hof “duidelijk” zijn.

      Deze beslissing is onjuist, omdat de vraag of in een contractuele regeling een leemte is gelaten van juridische aard is. Daarom kan niet worden volstaan met een “zuiver taalkundige” uitleg van de overeenkomst, maar moet aan de hand van juridische maatstaven worden beoordeeld of zo’n leemte aanwezig is. Nu van een dergelijke juridische beoordeling en/of interpretatie niet gebleken is kan de beslissing in rechtsoverweging 6 niet in stand blijven.

      Bovendien is rechtsoverweging 6 in elk geval onbegrijpelijk en innerlijk tegenstrijdig, omdat het Hof ter illustratie van de duidelijkheid van de overeenkomst een beroep doet op de door de Rechtbank gegeven beslissing, terwijl in rechtsoverweging 18 door die Rechtbank wel degelijk een leemte in de overeenkomst is geconstateerd, nu de Rechtbank erop wijst, “dat in de overeenkomst er niet over is gerept hoe in geval van teruggave van de machine diende te worden gehandeld met het nog niet betaalde gedeelte van de koopprijs (het winstaandeel)”.

      Dat betekent (of zou kunnen betekenen) dat partijen de hele verrekening in geval van ontbinding ongeregeld hebben gelaten, zodat wel degelijk een leemte in het contract aanwezig is, of kan zijn.”

      Grief tegen veronderstelde retentierecht van Haviltex

      Onder II. van het arrest gaat de Hoge Raad in op het door het Hof bevestigde oordeel van de rechtbank, dat Haviltex zich – kennelijk – op retentierecht had beroepen en daarom niet daadwerkelijk de machine hoefde terug te geven. En dat Ermes daarmee stilzwijgend had ingestemd.

      De Hoge Raad achtte dat oordeel onjuist, omdat Ermes wel degelijk een grief had gericht tegen die overweging in het vonnis van de rechtbank, en omdat voor afstand van recht (naar oud B.W., maar ook naar nieuw B.W.) een ondubbelzinnige wilsuiting tot afstand van recht nodig was.

      De grief van Ermes op dit punt was ook niet – zoals het Hof oordeelde – niet van belang, omdat het verweer van Ermes mede was gestoeld op haar stelling dat zij niet gehouden was tot terugbetaling zo lang de machine niet daadwerkelijk was teruggegeven.

      Het Hof had moeten onderzoeken, of Haviltex zich wel terecht op een retentierecht beriep. Dat is de vraag, omdat de wet retentierechten slechts voor bepaalde gevallen reserveert. Vgl. de pagina Retentierecht. Naar huidig B.W. geldt:

      “Retentierecht is alleen van toepassing “in de bij wet geregelde gevallen”. Het is dus niet een algemene bevoegdheid van een schuldenaar om zaken die hij onder zich heeft terug te houden totdat hij betaald is.”

      De Hoge Raad overwoog:

      “In de thans gegeven beslissing is onduidelijk, waarin de rechtvaardiging is gelegen van het feit, dat Haviltex enerzijds de koopprijs terugvordert en anderzijds de machine niet teruggeeft, noch (een deel van) de behaalde winst.”

      Annuleringsbeding betekent niet dat geen winstvergoeding verschuldigd was

      Ook het oordeel van het Hof, dat de bedongen winstvergoeding (de vordering in reconventie van Ermes) niet toewijsbaar is, als het annuleringsbeding geldig zou zijn ingeroepen. De Hoge Raad overwoog dat het Hof het bij het verkeerde eind had:

      “omdat ontbinding van een overeenkomst op grond van een annuleringsclausule geenszins uitsluit de mogelijkheid dat zekere bepalingen van de overeenkomst tussen partijen blijven gelden, waarbij met name gedacht kan worden aan een winstvergoedingsclausule gelijk in casu, waarvan door de verkopers is gesteld dat zij juist de strekking had een financiële verrekening te bewerkstelligen indien na langere tijd door Haviltex een beroep op de annuleringsclausule werd gedaan en die dus juist mede met het oog op die situatie in de overeenkomst is opgenomen.”

      Gedragingen Haviltex na inroepen ontbinding

      Ermes had gesteld, dat Haviltex geacht moest worden op de ontbinding te zijn teruggekomen – of daar geen beroep meer op kon doen – omdat zij de machine was blijven gebruiken. Ermes had ook bewijsstukken in het geding gebracht om dit te staven. De Hoge Raad:

      “Daarin <de 7e grief van Ermes> hadden de verkopers betoogd dat Haviltex blijkbaar op de ontbinding van de overeenkomst was teruggekomen, nu Haviltex de machine als voorheen was blijven gebruiken, eerst in Dongen, en vervolgens sinds eind 1976 in met Haviltex gelieerde bedrijven, [B] te Turnhout en [A] te Gilze-Rijen.

      Vervolgens beslist het Hof in rechtsoverweging 18 – in een lange en door het gebruik van tussenzinnen moeilijk leesbare overweging – dat de zevende grief faalt en de Rechtbank terecht de stellingen van de verkopers heeft verworpen. Tegen deze overweging wordt primair aangevoerd dat zij onvoldoende inzicht geeft in de gedachtengang van het Hof.

      De Hoge Raad achtte toen al het gebruik van begrijpelijke taal kennelijk van belang. De Hoge Raad overwoog verder:

      … In verband daarmee hebben de verkopers in de zevende grief aangevoerd dat de geïncrimineerde handelwijze van Haviltex geenszins slechts op een gissing berustte en zij hebben een beroep gedaan op het gestelde in de memorie van grieven sub 8 tot en met 12, waar met name het voortgezet gebruik van de machine door Haviltex of met Haviltex gelieerde bedrijven onder overlegging van produkties is geadstrueerd.

      Het Hof had die stellingen niet onderzocht. De Hoge Raad overwoog:

      “Mocht het Hof hebben bedoeld dat de beweerde verkoop niet aannemelijk is geworden en dat daarmee ook het argument ten aanzien van het voortgezet gebruik is komen te vervallen, dan is dat onjuist en/of onbegrijpelijk, omdat het maandenlang voortgezet gebruik van de machine door Haviltex als door de verkopers geschetst wel degelijk een indicatie kan zijn dat Haviltex is teruggekomen op haar wens de overeenkomst te ontbinden.”

      Hieruit kan worden afgeleid, dat ook gedragingen na tot stand komen van een overeenkomst – of gedragingen na een beroep op een annuleringsbeding als hier aan de orde – invloed kunnen hebben op de rechtsgevolgen voor de overeenkomst en het inroepen van dat beding.

      Beroep op de goede trouw bij uitvoering van de overeenkomst

      Het Hof was verder ten onrechte voorbij gegaan aan de stelling van Ermes, dat het inroepen van het annuleringsbeding in de gegeven omstandigheden in strijd was met de goede trouw. Het Hof had bij dit oordeel ook afgegaan op de letterlijke tekst van de overeenkomst. De Hoge Raad besliste dat dit onjuist was:

      “In de rechtsoverwegingen 19 tot en met 25 heeft het Hof beslist dat het beroep door de verkopers op de goede trouw in casu faalt. In rechtsoverweging 20 verwijst het Hof naar de dupliek sub 9 van de verkopers, waar zij hebben aangevoerd:

      “9. Gedaagden <Ermes c.s. dus, MdV> ontkennen, dat de conceptie van de machine niet zou hebben gedeugd. Het is ook onjuist, dat Haviltex zonder enige gegronde reden de overeenkomst zou kunnen annuleren door teruggave van de machine. [eiser 1] had/heeft een klein bedrijf en het was eiseres bekend, dat een eventuele teruggave van de machine voor hem ernstige gevolgen zou hebben. Er is in het contract niet voor niets bepaald, dat in dat geval de koopprijs met f 2.000,– per maand zou worden terugbetaald. Een teruggave zonder gegronde of zelfs zonder enige reden zou dan ook in strijd zijn met de goede trouw en met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij.”

      De Hoge Raad oordeelde, dat deze wijze van beoordelen te beperkt was.De Hoge Raad:

      “Voor de beoordeling van de goede trouw van Haviltex kan immers wel degelijk van belang zijn (het aan Haviltex bekende feit) dat de leverancier Ermes een kleine zelfstandige is met beperkte financiële middelen als hierboven geschetst.

      Vervolgens heeft het Hof in rechtsoverwegingen 22/23 beslist dat Haviltex ook zonder opgaaf van redenen de overeenkomst mocht annuleren casu quo ontbonden verklaren. Het Hof baseert dit oordeel op de tekst van het contract en op de eerdere beslissing ten aanzien van de derde grief, in rechtsoverwegingen 5 tot en met 8, waar was overwogen dat de overeenkomst bij een taalkundige uitleg geen leemte vertoonde en dat daarom de veronderstelde partijbedoeling irrelevant was.

      De Hoge Raad komt dan tot een voor dit arrest centrale overweging:

      “Door aldus te beslissen heeft het Hof miskend, dat het bij de uitleg van een verkoopcontract ten aanzien van een machine als thans aan de orde is in de eerste plaats aankomt op de zin welke de koper daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen en op hetgeen de verkopers te dien aanzien van de koper mochten verwachten. Bij een deugdelijke uitleg is niet de taalkundige betekenis van de letterlijke contractstekst doorslaggevend, maar dient onderzocht wat rechtens is indien de gevolgen van de overeenkomst worden vastgesteld met inachtneming van de goede trouw.”

      Als de reden voor de ontbinding was, dat de machine gebreken vertoonde, had volgens de Hoge Raad Haviltex Ermes in de gelegenheid dienen te stellen die gebreken te verhelpen en had de feitenrechter in moeten gaan op de vraag of die gebreken zodanig waren dat die de ontbinding in redelijkheid rechtvaardigde (na dus de gelegenheid geboden te hebben de gebreken te verhelpen).

      Dit arrest komt aan de orde op de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten.

      [MdV, 30-11-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:1981:AG4158

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!