HR 13 september 2013 (Provinsje Fryslan/lasthebber inning verpande vordering)
Debiteur van failliet mag ook verrekenen wanneer de vordering van de failliet op de debiteur is verpand
Wanneer de vordering van de gefailleerde op een debiteur is verpand aan een derde, geldt de verruimde verrekeningsbevoegdheid onverkort. De debiteur mag zich op verrekening beroepen met vorderingen op de gefailleerde, welke verrekening de pandhouder tegen zich zal moeten laten gelden. De pandhouder verkrijgt namelijk een vordering met alles waarmee die behept is, inclusief de verrekeningsbevoegdheid bij een eventueel faillissement van de pandgever.
Hof verzuimt de verruimde verrekeningsbevoegdheid van art. 53 Fw. toe te passen
In die zaak had het Hof op grond van art. 6:136 B.W. geoordeeld dat verrekening niet mogelijk was omdat de tegenvordering van de schuldenaar eerst door middel van arbitrage moest worden vastgesteld. De Hoge Raad (r.o. 3.6.1 en 3.6.2):
“Het onderdeel voert aan dat de faillissementscurator op grond van art. 53 lid 3 Fw geen beroep kan doen op art. 6:136 BW en dat hetzelfde geldt voor de pandhouder van een vordering waarvan de pandgever is gefailleerd en voor degenen die voor die pandhouder handelen, zoals in dit geval [verweerster].
Dit onderdeel is gegrond. Zoals is beslist in HR 18 november 2005, NJ 2006/190, kan in geval van het faillissement van de pandgever de debiteur van de verpande vordering zijn tegenvordering verrekenen met overeenkomstige toepassing van art. 53 lid 3 Fw, zonder dat de pandhouder een beroep toekomt op art. 6:136 BW, zulks in verband met het belang dat de debiteur van de verpande vordering erbij heeft zijn schuld aan de boedel als ‘onderpand’ te kunnen beschouwen. Nu [verweerster] in deze procedure optreedt als lasthebber van de pandhouder ING, geldt in de verhouding tussen haar en de Provincie hetzelfde. Het hof heeft daarom het beroep op verrekening van de Provincie niet kunnen passeren op grond van art. 6:136 BW, maar had een oordeel over de gegrondheid daarvan moeten geven dan wel, indien een arbitrale uitspraak daarover was te verwachten tussen de Provincie en de curator in het faillissement van [A], zijn beslissing moeten aanhouden totdat die arbitrale uitspraak was verkregen.”
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Verrekening in faillissement.
Auteur & Last edit
[MdV, 27-10-2017]
HR 13 september 2013 (Provinsje Fryslan/lasthebber inning verpande vordering)
Debiteur van failliet mag ook verrekenen wanneer de vordering van de failliet op de debiteur is verpand
Wanneer de vordering van de gefailleerde op een debiteur is verpand aan een derde, geldt de verruimde verrekeningsbevoegdheid onverkort. De debiteur mag zich op verrekening beroepen met vorderingen op de gefailleerde, welke verrekening de pandhouder tegen zich zal moeten laten gelden. De pandhouder verkrijgt namelijk een vordering met alles waarmee die behept is, inclusief de verrekeningsbevoegdheid bij een eventueel faillissement van de pandgever.
Hof verzuimt de verruimde verrekeningsbevoegdheid van art. 53 Fw. toe te passen
In die zaak had het Hof op grond van art. 6:136 B.W. geoordeeld dat verrekening niet mogelijk was omdat de tegenvordering van de schuldenaar eerst door middel van arbitrage moest worden vastgesteld. De Hoge Raad (r.o. 3.6.1 en 3.6.2):
“Het onderdeel voert aan dat de faillissementscurator op grond van art. 53 lid 3 Fw geen beroep kan doen op art. 6:136 BW en dat hetzelfde geldt voor de pandhouder van een vordering waarvan de pandgever is gefailleerd en voor degenen die voor die pandhouder handelen, zoals in dit geval [verweerster].
Dit onderdeel is gegrond. Zoals is beslist in HR 18 november 2005, NJ 2006/190, kan in geval van het faillissement van de pandgever de debiteur van de verpande vordering zijn tegenvordering verrekenen met overeenkomstige toepassing van art. 53 lid 3 Fw, zonder dat de pandhouder een beroep toekomt op art. 6:136 BW, zulks in verband met het belang dat de debiteur van de verpande vordering erbij heeft zijn schuld aan de boedel als ‘onderpand’ te kunnen beschouwen. Nu [verweerster] in deze procedure optreedt als lasthebber van de pandhouder ING, geldt in de verhouding tussen haar en de Provincie hetzelfde. Het hof heeft daarom het beroep op verrekening van de Provincie niet kunnen passeren op grond van art. 6:136 BW, maar had een oordeel over de gegrondheid daarvan moeten geven dan wel, indien een arbitrale uitspraak daarover was te verwachten tussen de Provincie en de curator in het faillissement van [A], zijn beslissing moeten aanhouden totdat die arbitrale uitspraak was verkregen.”
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Verrekening in faillissement.
Auteur & Last edit
[MdV, 27-10-2017]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!