HR 22 februari 2013 (Chipshol III/Schiphol)
Terugkomen op eindbeslissingen
Wat nu als er nieuwe feiten of juridische inzichten aan de dag treden? Kan de rechter dan nog op een eindbeslissing terugkomen? De Hoge Raad heeft in een aantal uitspraken een lijn uitgezet, waaruit blijkt dat de rechter in een dergelijke (uitzonderlijke) situatie toch nog op de bindende eindbeslissing terug kan komen. Deze lijn is bevestigd in het arrest HR 22 februari 2013 (Chipshol III/Luchthaven Schiphol).
In deze zaak – die betrekking had op een vordering tot schadevergoeding van de kant van Chipshol tegen Luchthaven Schiphol – had de rechtbank in de procedure een naar hij aanvankelijk meende een bindende eindbeslissing genomen in een tussenvonnis, die echter niet was neergelegd in het dictum omdat er nog andere procedures liepen. De rechtbank overwoog:
“De voorgaande overwegingen bevatten (…) bindende eindbeslissingen. Om redenen van proces-economie zal de rechtbank deze beslissing thans evenwel nog niet in een dictum neerleggen.
Die redenen zijn dat tal van uitgangspunten, die de rechtbank in de artikel 50 procedure heeft aanvaard en die de rechtbank ook in deze procedure tot uitgangspunt heeft genomen, thans onderwerp van debat zijn in de bij de Hoge Raad aanhangige cassatieprocedure. Niet ondenkbaar is dat de Hoge Raad uiteindelijk op een of meer punten anders zal oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Door nu reeds een eindvonnis te wijzen zouden partijen zich daarom, al was het maar ter bewaring van rechten, gedwongen kunnen voelen om daartegen cassatie in te stellen (voor zover de Luchthaven haar vordering op artikel 55 LVW heeft gebaseerd) dan wel in hoger beroep te gaan (voor zover de Luchthaven haar vordering op andere grondslagen heeft gebaseerd). Met name voor partij [betrokkene 1] zou dit een onaanvaardbare – en weinig nuttige – belasting vormen, maar ook voor de andere procespartijen zou dit alleen maar nadeel brengen en zou de procesrechtelijke kluwen van deze zaak alleen maar groter worden.”
Daar deed de rechtbank verstandig aan, want vervolgens pakte de andere procedure, die inmiddels bij de Hoge Raad was beland en waarin de zaak werd terugverwezen naar een ander Hof, anders uit. De Hoge Raad besliste dat in procedures inzake de Luchtvaartwet er – anders dan normaal – geen sprake kon zijn van bindende eindbeslissingen. De rechtbank kwam daarom op zijn eerdere beslissing terug.
De Hoge Raad wees de cassatieklacht daartegen af:
“… zoals de rechtbank terecht in haar eindvonnis heeft overwogen, heeft de Hoge Raad in zijn voormelde arrest geoordeeld dat de leer van de bindende eindbeslissing niet geldt in een procedure op de voet van art. 50 LVW. Op dezelfde gronden als in dat arrest onder 6.5.2 uiteengezet, geldt dit ook in een procedure op de voet van art. 55 LVW.
Ook in de onderhavige procedure had de rechtbank dus, anders dan zij in haar tussenvonnis nog had aangenomen, zonder beperking de vrijheid haar oordelen uit het tussenvonnis te heroverwegen, voor zover dat de onderhavige grondslag van de vorderingen van de Luchthaven betrof. De rechtbank mocht derhalve haar beslissingen in het tussenvonnis als niet-bindend aanmerken, en alsnog op andere gronden de Luchthaven in haar op art. 55 LVW gebaseerde vorderingen niet-ontvankelijk verklaren. Het feit dat de Luchthaven hierdoor de kans krijgt haar standpunt opnieuw te bepleiten ten overstaan van het gerechtshof, brengt niet mee dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld.”
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Algemene bepalingen vonnis.
[MdV, 25-05-2023]
HR 22 februari 2013 (Chipshol III/Schiphol)
Terugkomen op eindbeslissingen
Wat nu als er nieuwe feiten of juridische inzichten aan de dag treden? Kan de rechter dan nog op een eindbeslissing terugkomen? De Hoge Raad heeft in een aantal uitspraken een lijn uitgezet, waaruit blijkt dat de rechter in een dergelijke (uitzonderlijke) situatie toch nog op de bindende eindbeslissing terug kan komen. Deze lijn is bevestigd in het arrest HR 22 februari 2013 (Chipshol III/Luchthaven Schiphol).
In deze zaak – die betrekking had op een vordering tot schadevergoeding van de kant van Chipshol tegen Luchthaven Schiphol – had de rechtbank in de procedure een naar hij aanvankelijk meende een bindende eindbeslissing genomen in een tussenvonnis, die echter niet was neergelegd in het dictum omdat er nog andere procedures liepen. De rechtbank overwoog:
“De voorgaande overwegingen bevatten (…) bindende eindbeslissingen. Om redenen van proces-economie zal de rechtbank deze beslissing thans evenwel nog niet in een dictum neerleggen.
Die redenen zijn dat tal van uitgangspunten, die de rechtbank in de artikel 50 procedure heeft aanvaard en die de rechtbank ook in deze procedure tot uitgangspunt heeft genomen, thans onderwerp van debat zijn in de bij de Hoge Raad aanhangige cassatieprocedure. Niet ondenkbaar is dat de Hoge Raad uiteindelijk op een of meer punten anders zal oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Door nu reeds een eindvonnis te wijzen zouden partijen zich daarom, al was het maar ter bewaring van rechten, gedwongen kunnen voelen om daartegen cassatie in te stellen (voor zover de Luchthaven haar vordering op artikel 55 LVW heeft gebaseerd) dan wel in hoger beroep te gaan (voor zover de Luchthaven haar vordering op andere grondslagen heeft gebaseerd). Met name voor partij [betrokkene 1] zou dit een onaanvaardbare – en weinig nuttige – belasting vormen, maar ook voor de andere procespartijen zou dit alleen maar nadeel brengen en zou de procesrechtelijke kluwen van deze zaak alleen maar groter worden.”
Daar deed de rechtbank verstandig aan, want vervolgens pakte de andere procedure, die inmiddels bij de Hoge Raad was beland en waarin de zaak werd terugverwezen naar een ander Hof, anders uit. De Hoge Raad besliste dat in procedures inzake de Luchtvaartwet er – anders dan normaal – geen sprake kon zijn van bindende eindbeslissingen. De rechtbank kwam daarom op zijn eerdere beslissing terug.
De Hoge Raad wees de cassatieklacht daartegen af:
“… zoals de rechtbank terecht in haar eindvonnis heeft overwogen, heeft de Hoge Raad in zijn voormelde arrest geoordeeld dat de leer van de bindende eindbeslissing niet geldt in een procedure op de voet van art. 50 LVW. Op dezelfde gronden als in dat arrest onder 6.5.2 uiteengezet, geldt dit ook in een procedure op de voet van art. 55 LVW.
Ook in de onderhavige procedure had de rechtbank dus, anders dan zij in haar tussenvonnis nog had aangenomen, zonder beperking de vrijheid haar oordelen uit het tussenvonnis te heroverwegen, voor zover dat de onderhavige grondslag van de vorderingen van de Luchthaven betrof. De rechtbank mocht derhalve haar beslissingen in het tussenvonnis als niet-bindend aanmerken, en alsnog op andere gronden de Luchthaven in haar op art. 55 LVW gebaseerde vorderingen niet-ontvankelijk verklaren. Het feit dat de Luchthaven hierdoor de kans krijgt haar standpunt opnieuw te bepleiten ten overstaan van het gerechtshof, brengt niet mee dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld.”
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Algemene bepalingen vonnis.
[MdV, 25-05-2023]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!