Pagina inhoud

    HR 24 november 2003 (Frog Navigation Systems/rechtsopvolger Alco Nederland)

    Debiteuren van een failliet kunnen zich ook nog op verrekening beroepen nadat de curator de debiteurenportefeuille heeft gecedeerd aan een derde

    Ook wanneer de curator de debiteurenportefeuille van de gefailleerde cedeert aan een derde, dan kunnen debiteuren zich op verrekening met een tegenvordering op de gefailleerde beroepen.

    Wanneer die derde – de cessionaris – de vorderingen gaat incasseren, dan blijft het regime van art. 53 Fw. op die vorderingen van toepassing. De debiteuren blijven bevoegd zich op verrekening te beroepen met hun tegenvordering op de gefailleerde. Dit heeft de Hoge Raad beslist in het arrest HR 2003 (Frog Navigation Systems/rechtsopvolger Alco Nederland).

    Overwegingen Hoge Raad over verrekening ex art. 53 Fw. na cessie

    De Hoge Raad overwoog in dit arrest (r.o. 3.4):

    “Bij de beoordeling van het hiertegen gerichte middel wordt het volgende vooropgesteld. In geval van faillissement worden aan een beroep op verrekening ingevolge art. 53 F. minder zware eisen gesteld dan buiten faillissement voortvloeit uit art. 6:130 BW: voldoende is dat de schuld en de vordering beide reeds bestonden voor de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen die voor de faillietverklaring met de gefailleerde zijn verricht. De vordering op de gefailleerde hoeft dus niet, zoals buiten faillissement wél het geval is, liquide te zijn. Dit is in HR 21 januari 1983, nr. 12.010, NJ 1983, 513 onder meer gemotiveerd met een verwijzing naar de wetsgeschiedenis van art. 53, lid 1, F., waarin is opgemerkt dat iedere schuldeiser van de boedel zijn schuld aan de boedel als ‘onderpand’ mag beschouwen voor de betaling van zijn vordering. Daarmee strookt niet, aldus de Hoge Raad in zijn zojuist genoemde arrest, aan het in art. 53, lid 1, F. bedoelde beroep op schuldvergelijking/ verrekening de eis te stellen dat de desbetreffende vordering spoedig en op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.

    Bij de wijziging van de Faillissementswet in 1992 is, klaarblijkelijk op het voetspoor van dit arrest, aan art. 53 F. een nieuw derde lid toegevoegd waarin is bepaald dat de curator geen beroep kan doen op art. 6:136 BW, dat inhoudt dat de rechter een beroep op verrekening kan passeren indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. Blijkens de wetsgeschiedenis ligt aan deze bepaling niet de gedachte ten grondslag dat uitsluitend aan de curator geen beroep toekomt op de evengenoemde bepaling. Zij strekt slechts ertoe buiten twijfel te stellen dat art. 6:136 – in afwijking van de regeling inzake de verrekening buiten faillissement – in faillissement niet van toepassing is (Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), blz. 401).

    Indien de curator, zoals in het onderhavige geval, een tot de boedel behorende vordering cedeert aan een derde, brengt het aan art. 6:145 BW ten grondslag liggende beginsel, mede gelet op de gedachte waarop art. 53, lid 1, F. is gebaseerd – namelijk dat iedere schuldeiser van de boedel zijn schuld aan de boedel als ‘onderpand’ mag beschouwen voor de betaling van zijn vordering – mee art. 53, lid 3, F. van overeenkomstige toepassing te achten in geval van cessie door de curator. Deze uitleg vindt ook steun in de wetsgeschiedenis van art. 6:136 BW. Blijkens deze bepaling komt de voor verrekening buiten faillissement getroffen regeling – waarop de verrekeningsregels in faillissement voortbouwen – immers erop neer “dat de in het huidige recht gestelde algemene eis van vereffenbaarheid wordt teruggebracht tot een regel die alleen van toepassing is in die situaties waarin het redelijk is deze eis te stellen” (MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, blz. 510). Ten aanzien van de vraag wanneer dat het geval is, werd in de MvA II t.a.p. opgemerkt: “Wat hier redelijk is, zal (…) sterk van de omstandigheden afhangen, waaronder (…) de verwachtingen omtrent de mogelijkheid van verhaal op de wederpartij (…)”.”

    Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Verrekening in faillissement.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 27-10-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:2003:AF7535

    Hoge Raad

    24 november 2003

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 24 november 2003 (Frog Navigation Systems/rechtsopvolger Alco Nederland)

      Debiteuren van een failliet kunnen zich ook nog op verrekening beroepen nadat de curator de debiteurenportefeuille heeft gecedeerd aan een derde

      Ook wanneer de curator de debiteurenportefeuille van de gefailleerde cedeert aan een derde, dan kunnen debiteuren zich op verrekening met een tegenvordering op de gefailleerde beroepen.

      Wanneer die derde – de cessionaris – de vorderingen gaat incasseren, dan blijft het regime van art. 53 Fw. op die vorderingen van toepassing. De debiteuren blijven bevoegd zich op verrekening te beroepen met hun tegenvordering op de gefailleerde. Dit heeft de Hoge Raad beslist in het arrest HR 2003 (Frog Navigation Systems/rechtsopvolger Alco Nederland).

      Overwegingen Hoge Raad over verrekening ex art. 53 Fw. na cessie

      De Hoge Raad overwoog in dit arrest (r.o. 3.4):

      “Bij de beoordeling van het hiertegen gerichte middel wordt het volgende vooropgesteld. In geval van faillissement worden aan een beroep op verrekening ingevolge art. 53 F. minder zware eisen gesteld dan buiten faillissement voortvloeit uit art. 6:130 BW: voldoende is dat de schuld en de vordering beide reeds bestonden voor de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen die voor de faillietverklaring met de gefailleerde zijn verricht. De vordering op de gefailleerde hoeft dus niet, zoals buiten faillissement wél het geval is, liquide te zijn. Dit is in HR 21 januari 1983, nr. 12.010, NJ 1983, 513 onder meer gemotiveerd met een verwijzing naar de wetsgeschiedenis van art. 53, lid 1, F., waarin is opgemerkt dat iedere schuldeiser van de boedel zijn schuld aan de boedel als ‘onderpand’ mag beschouwen voor de betaling van zijn vordering. Daarmee strookt niet, aldus de Hoge Raad in zijn zojuist genoemde arrest, aan het in art. 53, lid 1, F. bedoelde beroep op schuldvergelijking/ verrekening de eis te stellen dat de desbetreffende vordering spoedig en op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.

      Bij de wijziging van de Faillissementswet in 1992 is, klaarblijkelijk op het voetspoor van dit arrest, aan art. 53 F. een nieuw derde lid toegevoegd waarin is bepaald dat de curator geen beroep kan doen op art. 6:136 BW, dat inhoudt dat de rechter een beroep op verrekening kan passeren indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. Blijkens de wetsgeschiedenis ligt aan deze bepaling niet de gedachte ten grondslag dat uitsluitend aan de curator geen beroep toekomt op de evengenoemde bepaling. Zij strekt slechts ertoe buiten twijfel te stellen dat art. 6:136 – in afwijking van de regeling inzake de verrekening buiten faillissement – in faillissement niet van toepassing is (Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), blz. 401).

      Indien de curator, zoals in het onderhavige geval, een tot de boedel behorende vordering cedeert aan een derde, brengt het aan art. 6:145 BW ten grondslag liggende beginsel, mede gelet op de gedachte waarop art. 53, lid 1, F. is gebaseerd – namelijk dat iedere schuldeiser van de boedel zijn schuld aan de boedel als ‘onderpand’ mag beschouwen voor de betaling van zijn vordering – mee art. 53, lid 3, F. van overeenkomstige toepassing te achten in geval van cessie door de curator. Deze uitleg vindt ook steun in de wetsgeschiedenis van art. 6:136 BW. Blijkens deze bepaling komt de voor verrekening buiten faillissement getroffen regeling – waarop de verrekeningsregels in faillissement voortbouwen – immers erop neer “dat de in het huidige recht gestelde algemene eis van vereffenbaarheid wordt teruggebracht tot een regel die alleen van toepassing is in die situaties waarin het redelijk is deze eis te stellen” (MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, blz. 510). Ten aanzien van de vraag wanneer dat het geval is, werd in de MvA II t.a.p. opgemerkt: “Wat hier redelijk is, zal (…) sterk van de omstandigheden afhangen, waaronder (…) de verwachtingen omtrent de mogelijkheid van verhaal op de wederpartij (…)”.”

      Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Verrekening in faillissement.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 27-10-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:2003:AF7535

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!