Pagina inhoud

    HR 28 juni 2019 (DSW Zorgverzekeraar/verzekerde)

    Betekening aan briefadres

    De Hoge Raad heeft in het arrest HR 28 juni 2019 (DWS Zorgverzekeraar / verzekerde) prejudiciële vragen beantwoord over de betekening aan het zgn. “briefadres”. Wanneer iemand geen woonplaats heeft, verplicht de Wet Basisregistratie Personen (BRP) iedere ingezetene om zich op een briefadres in te schrijven. Dat is dus een adres van iemand anders, waar degene die zich daar bij inschrijft ook stukken kan ontvangen. Dat is uitdrukkelijk niet een postbus.

    Iemand met briefadres is niet aan te merken als zonder bekende woon- of verblijfplaats

    Aan dat adres kunnen blijkens de beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen ook exploten worden betekend. Iemand met een briefadres is als gevolg daarvan dus niet aan te merken als iemand zonder bekende woonplaats of verblijfplaats. De wijze van betekening aan iemands werkelijke verblijfplaats, als deze niet in Nederland woont, conform art. 54 Rv. geldt dan niet, omdat de kans dat de geadresseerde van het exploot bekend raakt met de inhoud daarvan in geval van betekening aan het briefadres groter is dan bij openbare betekening op de voet van art. 54 Rv..

    De Hoge Raad geeft als overgangsregel, dat openbare betekeningen bij personen met een briefadres gedaan voor 1 augustus 2019 niet door deze beslissing worden getroffen en dus geldig zijn.

    Allereerst schetst de Hoge Raad de kaders van betekening en domicilie:

    “3.1 Art. 45 lid 3, aanhef en onder d, Rv bepaalt, voor zover in deze prejudiciële zaak van belang, dat een exploot de naam en de woonplaats vermeldt van degene voor wie het is bestemd. Ingevolge de art. 46 en 47 Rv wordt een exploot uitgebracht aan de woonplaats van degene voor wie het is bestemd. Volgens art. 1:10 lid 1 BW bevindt de woonplaats van een natuurlijke persoon zich te zijner woonstede, dat wil zeggen daar waar hij daadwerkelijk woont, en bij gebreke van een woonstede, ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.

    3.2 Art. 1:15 BW maakt het in bepaalde gevallen mogelijk een andere woonplaats dan de werkelijke te kiezen, te weten:
    (i) wanneer de wet daartoe verplicht, of
    (ii) wanneer de woonplaatskeuze: bij schriftelijk of elektronisch aangegane overeenkomst voor een of meer bepaalde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen geschiedt, en voor de gekozen woonplaats een redelijk belang aanwezig is.
    Voor de toepassing van art. 46 lid 1 Rv geldt de op de voet van art. 1:15 BW gekozen woonplaats als de woonplaats. De rechter van de gekozen woonplaats is in dat geval de bevoegde rechter als bedoeld in art. 99 lid 1 Rv.
    .”

    De Hoge Raad zet de wettelijke regels van de Wet Basisregistratie Personen (BRP) aldus uiteen:

    “3.4 De Wet Basisregistratie Personen (hierna: Wet BRP) verplicht iedere ingezetene die niet reeds op zijn woonadres in de BRP is ingeschreven, zich te laten inschrijven op zijn woonadres of, bij ontbreken daarvan, op een briefadres (art. 2.4, 2.38 lid 1 en art. 2.39 lid 3 Wet BRP). Het briefadres wordt omschreven als het adres waar geschriften die bestemd zijn voor de betrokkene (de briefadreshouder) in ontvangst worden genomen (art. 1.1, onder p, Wet BRP). In de circulaire ‘BRP en briefadres’ van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit 2016 is het begrip “briefadres” als volgt omschreven:

    “Een briefadres is een adres waar door de overheid verzonden stukken voor een persoon in ontvangst word[en] genomen. Het moet een bestaand adres zijn van een natuurlijk persoon of een instelling, de zogeheten briefadresgever. De briefadresgever moet ervoor zorgen dat post van de overheid (brieven of andere stukken, zoals een belastingformulier, stempas of dagvaarding) de persoon in kwestie bereiken. Op dit adres moet hij of zij namelijk altijd bereikbaar zijn voor de overheid en bovendien fysiek traceerbaar zijn. Daarom kan een briefadres nooit een postbus zijn.”

    3.5 Een ingezetene kan in beginsel alleen een briefadres in de BRP laten opnemen indien hij geen woonadres heeft (art. 2.23 Wet BRP). In dat geval is hij daartoe ook verplicht (art. 2.38 lid 1 en art. 2.39 lid 3 Wet BRP). Een gemeente is bevoegd ambtshalve een briefadres op te nemen indien een woonadres ontbreekt en de betrokkene geen aangifte doet van een briefadres. Daarvoor is de instemming van de briefadresgever vereist (art. 2.23 lid 2 Wet BRP). In enkele uitzonderingsgevallen kan een ingezetene die wel over een woonadres beschikt, ervoor kiezen om in plaats daarvan een briefadres te laten registreren (art. 2.40 en art. 2.41 Wet BRP). Dit betreft personen die hun woonadres hebben in een instelling die is aangewezen op grond van art. 2.40 lid 3 of lid 4 Wet BRP, zoals een gevangenis of een psychiatrische inrichting, alsmede personen ten aanzien van wie het om veiligheidsredenen onwenselijk is dat hun woonadres wordt opgenomen in de BRP, zoals bedreigde personen. Daarnaast kunnen zeevarenden een briefadres hebben (art. 2.43 Wet BRP in verbinding met art. 29 lid 2 Besluit BRP.

    3.6 Art. 2.42 Wet BRP bepaalt dat als briefadresgever slechts kan worden gekozen een natuurlijke persoon die als ingezetene is ingeschreven of een door het college van burgemeester en wethouders voor zijn gemeente als zodanig aangewezen rechtspersoon met zetel in Nederland. De hiervoor in 3.4 genoemde circulaire ‘BRP en briefadres’ geeft aanbevelingen voor werkafspraken die de gemeenten met als briefadresgever aangewezen instellingen kunnen maken, die kennelijk mede beogen zoveel mogelijk te bevorderen dat stukken de briefadreshouder daadwerkelijk bereiken via het geregistreerde briefadres. Verder bepaalt art. 2.45 lid 2 Wet BRP dat bij de aangifte van een briefadres een schriftelijke verklaring van instemming van de briefadresgever moet worden gevoegd. Art. 2.45 Wet BRP verplicht de briefadresgever ervoor zorg te dragen dat voor de houder van het briefadres bestemde geschriften of inlichtingen daarover aan laatstgenoemde worden doorgegeven of meegedeeld (lid 3), en om op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, ter zake van het briefadres de inlichtingen te verstrekken en de geschriften over te leggen die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie (lid 4). Bij overtreding van deze verplichtingen kan het college van burgemeester en wethouders aan de briefadresgever een bestuurlijke boete opleggen (art. 4.17, aanhef en onder a, Wet BRP).

    De gerechtsdeurwaarder – tot wiens wettelijke taak behoort het uitbrengen van exploten van dagvaarding (art. 2 lid 1, aanhef en onder a, Gerechtsdeurwaarderswet) – is openbaar ambtenaar en bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 Awb. Als zodanig is de gerechtsdeurwaarder aan te merken als overheidsorgaan in de zin van art. 1.1, aanhef en onder t, 2° Wet BRP en heeft hij toegang tot de gegevens uit de BRP (art. 3.2 en art. 3.5 Wet BRP).“

    De Hoge Raad zet uiteen, dat het wenselijker is op deze manier te betekenen dan via openbare betekening, omdat de kans dat de geadresseerde dan kennis neemt van de inhoud van het exploot groter is dan bij openbare betekening. Voordeel is voor de eiser die een dagvaarding uitbrengt, dat de normale termijn van oproeping geldt:

    “3.9 (laatste alinea) De dagvaardingstermijn van ten minste een week, genoemd in art. 114 Rv, is ook bij betekening aan een briefadres van toepassing. Er is onvoldoende grond om af te wijken van de in de wet voorgeschreven termijn. Gelet op hetgeen is overwogen hiervoor in 3.2 (slot), is de rechter van de plaats van het briefadres als rechter van de gekozen woonplaats de bevoegde rechter als bedoeld in art. 99 lid 1 Rv..”

    Dit arrest wordt besproken op de pagina Exploten.

    [MdV, 8-05-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:2019:1062

    Hoge Raad

    28-06-2019

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 28 juni 2019 (DSW Zorgverzekeraar/verzekerde)

      Betekening aan briefadres

      De Hoge Raad heeft in het arrest HR 28 juni 2019 (DWS Zorgverzekeraar / verzekerde) prejudiciële vragen beantwoord over de betekening aan het zgn. “briefadres”. Wanneer iemand geen woonplaats heeft, verplicht de Wet Basisregistratie Personen (BRP) iedere ingezetene om zich op een briefadres in te schrijven. Dat is dus een adres van iemand anders, waar degene die zich daar bij inschrijft ook stukken kan ontvangen. Dat is uitdrukkelijk niet een postbus.

      Iemand met briefadres is niet aan te merken als zonder bekende woon- of verblijfplaats

      Aan dat adres kunnen blijkens de beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen ook exploten worden betekend. Iemand met een briefadres is als gevolg daarvan dus niet aan te merken als iemand zonder bekende woonplaats of verblijfplaats. De wijze van betekening aan iemands werkelijke verblijfplaats, als deze niet in Nederland woont, conform art. 54 Rv. geldt dan niet, omdat de kans dat de geadresseerde van het exploot bekend raakt met de inhoud daarvan in geval van betekening aan het briefadres groter is dan bij openbare betekening op de voet van art. 54 Rv..

      De Hoge Raad geeft als overgangsregel, dat openbare betekeningen bij personen met een briefadres gedaan voor 1 augustus 2019 niet door deze beslissing worden getroffen en dus geldig zijn.

      Allereerst schetst de Hoge Raad de kaders van betekening en domicilie:

      “3.1 Art. 45 lid 3, aanhef en onder d, Rv bepaalt, voor zover in deze prejudiciële zaak van belang, dat een exploot de naam en de woonplaats vermeldt van degene voor wie het is bestemd. Ingevolge de art. 46 en 47 Rv wordt een exploot uitgebracht aan de woonplaats van degene voor wie het is bestemd. Volgens art. 1:10 lid 1 BW bevindt de woonplaats van een natuurlijke persoon zich te zijner woonstede, dat wil zeggen daar waar hij daadwerkelijk woont, en bij gebreke van een woonstede, ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.

      3.2 Art. 1:15 BW maakt het in bepaalde gevallen mogelijk een andere woonplaats dan de werkelijke te kiezen, te weten:
      (i) wanneer de wet daartoe verplicht, of
      (ii) wanneer de woonplaatskeuze: bij schriftelijk of elektronisch aangegane overeenkomst voor een of meer bepaalde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen geschiedt, en voor de gekozen woonplaats een redelijk belang aanwezig is.
      Voor de toepassing van art. 46 lid 1 Rv geldt de op de voet van art. 1:15 BW gekozen woonplaats als de woonplaats. De rechter van de gekozen woonplaats is in dat geval de bevoegde rechter als bedoeld in art. 99 lid 1 Rv.
      .”

      De Hoge Raad zet de wettelijke regels van de Wet Basisregistratie Personen (BRP) aldus uiteen:

      “3.4 De Wet Basisregistratie Personen (hierna: Wet BRP) verplicht iedere ingezetene die niet reeds op zijn woonadres in de BRP is ingeschreven, zich te laten inschrijven op zijn woonadres of, bij ontbreken daarvan, op een briefadres (art. 2.4, 2.38 lid 1 en art. 2.39 lid 3 Wet BRP). Het briefadres wordt omschreven als het adres waar geschriften die bestemd zijn voor de betrokkene (de briefadreshouder) in ontvangst worden genomen (art. 1.1, onder p, Wet BRP). In de circulaire ‘BRP en briefadres’ van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit 2016 is het begrip “briefadres” als volgt omschreven:

      “Een briefadres is een adres waar door de overheid verzonden stukken voor een persoon in ontvangst word[en] genomen. Het moet een bestaand adres zijn van een natuurlijk persoon of een instelling, de zogeheten briefadresgever. De briefadresgever moet ervoor zorgen dat post van de overheid (brieven of andere stukken, zoals een belastingformulier, stempas of dagvaarding) de persoon in kwestie bereiken. Op dit adres moet hij of zij namelijk altijd bereikbaar zijn voor de overheid en bovendien fysiek traceerbaar zijn. Daarom kan een briefadres nooit een postbus zijn.”

      3.5 Een ingezetene kan in beginsel alleen een briefadres in de BRP laten opnemen indien hij geen woonadres heeft (art. 2.23 Wet BRP). In dat geval is hij daartoe ook verplicht (art. 2.38 lid 1 en art. 2.39 lid 3 Wet BRP). Een gemeente is bevoegd ambtshalve een briefadres op te nemen indien een woonadres ontbreekt en de betrokkene geen aangifte doet van een briefadres. Daarvoor is de instemming van de briefadresgever vereist (art. 2.23 lid 2 Wet BRP). In enkele uitzonderingsgevallen kan een ingezetene die wel over een woonadres beschikt, ervoor kiezen om in plaats daarvan een briefadres te laten registreren (art. 2.40 en art. 2.41 Wet BRP). Dit betreft personen die hun woonadres hebben in een instelling die is aangewezen op grond van art. 2.40 lid 3 of lid 4 Wet BRP, zoals een gevangenis of een psychiatrische inrichting, alsmede personen ten aanzien van wie het om veiligheidsredenen onwenselijk is dat hun woonadres wordt opgenomen in de BRP, zoals bedreigde personen. Daarnaast kunnen zeevarenden een briefadres hebben (art. 2.43 Wet BRP in verbinding met art. 29 lid 2 Besluit BRP.

      3.6 Art. 2.42 Wet BRP bepaalt dat als briefadresgever slechts kan worden gekozen een natuurlijke persoon die als ingezetene is ingeschreven of een door het college van burgemeester en wethouders voor zijn gemeente als zodanig aangewezen rechtspersoon met zetel in Nederland. De hiervoor in 3.4 genoemde circulaire ‘BRP en briefadres’ geeft aanbevelingen voor werkafspraken die de gemeenten met als briefadresgever aangewezen instellingen kunnen maken, die kennelijk mede beogen zoveel mogelijk te bevorderen dat stukken de briefadreshouder daadwerkelijk bereiken via het geregistreerde briefadres. Verder bepaalt art. 2.45 lid 2 Wet BRP dat bij de aangifte van een briefadres een schriftelijke verklaring van instemming van de briefadresgever moet worden gevoegd. Art. 2.45 Wet BRP verplicht de briefadresgever ervoor zorg te dragen dat voor de houder van het briefadres bestemde geschriften of inlichtingen daarover aan laatstgenoemde worden doorgegeven of meegedeeld (lid 3), en om op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, ter zake van het briefadres de inlichtingen te verstrekken en de geschriften over te leggen die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie (lid 4). Bij overtreding van deze verplichtingen kan het college van burgemeester en wethouders aan de briefadresgever een bestuurlijke boete opleggen (art. 4.17, aanhef en onder a, Wet BRP).

      De gerechtsdeurwaarder – tot wiens wettelijke taak behoort het uitbrengen van exploten van dagvaarding (art. 2 lid 1, aanhef en onder a, Gerechtsdeurwaarderswet) – is openbaar ambtenaar en bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 Awb. Als zodanig is de gerechtsdeurwaarder aan te merken als overheidsorgaan in de zin van art. 1.1, aanhef en onder t, 2° Wet BRP en heeft hij toegang tot de gegevens uit de BRP (art. 3.2 en art. 3.5 Wet BRP).“

      De Hoge Raad zet uiteen, dat het wenselijker is op deze manier te betekenen dan via openbare betekening, omdat de kans dat de geadresseerde dan kennis neemt van de inhoud van het exploot groter is dan bij openbare betekening. Voordeel is voor de eiser die een dagvaarding uitbrengt, dat de normale termijn van oproeping geldt:

      “3.9 (laatste alinea) De dagvaardingstermijn van ten minste een week, genoemd in art. 114 Rv, is ook bij betekening aan een briefadres van toepassing. Er is onvoldoende grond om af te wijken van de in de wet voorgeschreven termijn. Gelet op hetgeen is overwogen hiervoor in 3.2 (slot), is de rechter van de plaats van het briefadres als rechter van de gekozen woonplaats de bevoegde rechter als bedoeld in art. 99 lid 1 Rv..”

      Dit arrest wordt besproken op de pagina Exploten.

      [MdV, 8-05-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:2019:1062

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!