Pagina inhoud

    HR 5 april 2013 (Lundiform/Mexx)

    De partijbedoeling kan niet alleen blijken uit wat partijen op schrift gesteld hebben, of tegen elkaar hebben verklaard. Ook de wijze waarop partijen vervolgens uitvoering aan de overeenkomst gegeven hebben kan mede bepalend zijn bij het bepalen van de partijbedoeling en daarmee de rechtsgevolgen van de overeenkomst.

    In het arrest HR 4 april 2013 (Lundiform/Mexx) heeft de Hoge Raad dit nog eens benadrukt. Het Hof had aan de letterlijke tekst van de overeenkomst een zwaar gewicht toegekend, omdat het een overeenkomst betrof die was aangegaan tussen twee bedrijven. Het Hof overwoog:

    “Uitgangspunt moet zijn dat het om een commerciële overeenkomst gaat, gesloten tussen professioneel opererende partijen die over de inhoud van de overeenkomst hebben onderhandeld, terwijl de overeenkomst ertoe strekt de wederzijdse rechten en verplichtingen nauwkeurig vast te leggen. Onder deze omstandigheden komt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen grote betekenis toe.”

    Daarmee had het Hof dus – in de geest van het Haviltex-criterium gewicht toegekend aan “de maatschappelijke kringen waartoe partijen behoren en de rechtskennis die hen kan worden toegekend”. Het Hof was daarom – zonder toereikende motivatie – voorbijgegaan aan stellingen van Lundiform omtrent bepaalde omstandigheden (nl. toezeggingen die bij aangaan van de overeenkomst door Mexx gedaan waren), op grond waarvan aan de overeenkomst volgens haar (ook) andere rechtsgevolgen had dan uitsluitend in de letterlijke tekst ontleend kon worden. moest worden toegekend. Het Hof hechtte daarbij ook belang aan het feit dat de overeenkomst een “entire agreement” clausule bevatte. De Hoge Raad oordeelde, dat het Hof hiermee onvoldoende had meegewogen, dat alle omstandigheden van het geval van belang zijn bij de uitleg van de overeenkomst, en er – ook in een geval als dit – niet mag worden voorbijgezien aan door een partij aangevoerde relevante feiten en omstandigheden.

    De Hoge Raad casseert, overwegende (r.o. 3.43):

    “Mocht het hof hebben geoordeeld dat deze stellingen onvoldoende relevant zijn omdat in het onderhavige geval, ongeacht de juistheid van dit betoog, aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen doorslaggevende betekenis toekomt, dan geeft dat blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Indien het hof dat niet heeft miskend, heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd door stilzwijgend aan genoemde stellingen van Lundiform voorbij te gaan.”

    Het Hof heeft volgens de Hoge Raad daarmee tevens ten onrechte het bewijsaanbod van Lundiform gepasseerd (r.o. 3.4.4):

    “De genoemde vrijheid om als uitgangspunt groot gewicht toe te kennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de omstreden woorden van de overeenkomst, stelt de rechter in staat om, vooralsnog zonder een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van partijen, te komen tot een voorshands gegeven oordeel aangaande de uitleg van de overeenkomst. Vervolgens zal de rechter evenwel dienen te beoordelen of de partij die een andere uitleg van de overeenkomst verdedigt, voldoende heeft gesteld om tot bewijs dan wel tegenbewijs te worden toegelaten. Indien dit laatste het geval is, is de rechter gehouden deze partij in de gelegenheid te stellen dit (tegen)bewijs te leveren (vgl. HR 19 januari 2007, LJN AZ3178, NJ 2007/575, en HR 29 juni 2007, LJN BA4909, NJ 2007/576).

    Uit hetgeen hiervoor in 3.4.3 is overwogen, volgt dat Lundiform feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, de door haar verdedigde uitleg van de overeenkomst kunnen dragen. Voorts heeft het hof in rov. 3.18 vastgesteld dat Lundiform bewijs van haar stellingen heeft aangeboden. Op grond van een en ander had het hof Lundiform dan ook tot bewijs van de door haar verdedigde uitleg van de overeenkomst moeten toelaten.”

    En voorts over de entire agreement clausule (r.o. 3.5.3):

    Opmerking verdient dat een “entire agreement clause” een relevante omstandigheid kan zijn bij de uitleg van een overeenkomst waarvan deze clausule deel uitmaakt (vgl. HR 19 januari 2007, LJN AZ3178, NJ 2007/575). Welke betekenis aan een dergelijke clausule toekomt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de bewoordingen van de clausule, de aard, de inhoud, de strekking en de mate van gedetailleerdheid van de overeenkomst waarvan de clausule deel uitmaakt, en de wijze waarop de clausule tijdens de onderhandelingen ter sprake is gekomen en onderdeel van de overeenkomst is geworden.

    Daarbij zij aangetekend dat een “entire agreement clause” op zichzelf geen uitlegbepaling is. De clausule heeft een specifieke herkomst en functie in de Anglo-Amerikaanse rechtssfeer, en heeft naar Nederlands recht niet zonder meer een bijzondere betekenis.

    Zij beoogt veelal te bewerkstelligen dat partijen niet zijn gebonden aan eerdere op de overeenkomst betrekking hebbende afspraken die daarmee in strijd zijn, indien die afspraken niet in de overeenkomst zijn opgenomen en de overeenkomst evenmin daarnaar verwijst. De clausule staat evenwel niet zonder meer eraan in de weg dat voor de uitleg van de in de overeenkomst vervatte bepalingen betekenis wordt toegekend aan verklaringen die zijn afgelegd dan wel gedragingen die zijn verricht, in het stadium voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst.”

    Zie ook de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten.

    [MdV, 27-04-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:2013:BY8101

    Hoge Raad

    4-04-2013

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 5 april 2013 (Lundiform/Mexx)

      De partijbedoeling kan niet alleen blijken uit wat partijen op schrift gesteld hebben, of tegen elkaar hebben verklaard. Ook de wijze waarop partijen vervolgens uitvoering aan de overeenkomst gegeven hebben kan mede bepalend zijn bij het bepalen van de partijbedoeling en daarmee de rechtsgevolgen van de overeenkomst.

      In het arrest HR 4 april 2013 (Lundiform/Mexx) heeft de Hoge Raad dit nog eens benadrukt. Het Hof had aan de letterlijke tekst van de overeenkomst een zwaar gewicht toegekend, omdat het een overeenkomst betrof die was aangegaan tussen twee bedrijven. Het Hof overwoog:

      “Uitgangspunt moet zijn dat het om een commerciële overeenkomst gaat, gesloten tussen professioneel opererende partijen die over de inhoud van de overeenkomst hebben onderhandeld, terwijl de overeenkomst ertoe strekt de wederzijdse rechten en verplichtingen nauwkeurig vast te leggen. Onder deze omstandigheden komt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen grote betekenis toe.”

      Daarmee had het Hof dus – in de geest van het Haviltex-criterium gewicht toegekend aan “de maatschappelijke kringen waartoe partijen behoren en de rechtskennis die hen kan worden toegekend”. Het Hof was daarom – zonder toereikende motivatie – voorbijgegaan aan stellingen van Lundiform omtrent bepaalde omstandigheden (nl. toezeggingen die bij aangaan van de overeenkomst door Mexx gedaan waren), op grond waarvan aan de overeenkomst volgens haar (ook) andere rechtsgevolgen had dan uitsluitend in de letterlijke tekst ontleend kon worden. moest worden toegekend. Het Hof hechtte daarbij ook belang aan het feit dat de overeenkomst een “entire agreement” clausule bevatte. De Hoge Raad oordeelde, dat het Hof hiermee onvoldoende had meegewogen, dat alle omstandigheden van het geval van belang zijn bij de uitleg van de overeenkomst, en er – ook in een geval als dit – niet mag worden voorbijgezien aan door een partij aangevoerde relevante feiten en omstandigheden.

      De Hoge Raad casseert, overwegende (r.o. 3.43):

      “Mocht het hof hebben geoordeeld dat deze stellingen onvoldoende relevant zijn omdat in het onderhavige geval, ongeacht de juistheid van dit betoog, aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen doorslaggevende betekenis toekomt, dan geeft dat blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Indien het hof dat niet heeft miskend, heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd door stilzwijgend aan genoemde stellingen van Lundiform voorbij te gaan.”

      Het Hof heeft volgens de Hoge Raad daarmee tevens ten onrechte het bewijsaanbod van Lundiform gepasseerd (r.o. 3.4.4):

      “De genoemde vrijheid om als uitgangspunt groot gewicht toe te kennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de omstreden woorden van de overeenkomst, stelt de rechter in staat om, vooralsnog zonder een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van partijen, te komen tot een voorshands gegeven oordeel aangaande de uitleg van de overeenkomst. Vervolgens zal de rechter evenwel dienen te beoordelen of de partij die een andere uitleg van de overeenkomst verdedigt, voldoende heeft gesteld om tot bewijs dan wel tegenbewijs te worden toegelaten. Indien dit laatste het geval is, is de rechter gehouden deze partij in de gelegenheid te stellen dit (tegen)bewijs te leveren (vgl. HR 19 januari 2007, LJN AZ3178, NJ 2007/575, en HR 29 juni 2007, LJN BA4909, NJ 2007/576).

      Uit hetgeen hiervoor in 3.4.3 is overwogen, volgt dat Lundiform feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, de door haar verdedigde uitleg van de overeenkomst kunnen dragen. Voorts heeft het hof in rov. 3.18 vastgesteld dat Lundiform bewijs van haar stellingen heeft aangeboden. Op grond van een en ander had het hof Lundiform dan ook tot bewijs van de door haar verdedigde uitleg van de overeenkomst moeten toelaten.”

      En voorts over de entire agreement clausule (r.o. 3.5.3):

      Opmerking verdient dat een “entire agreement clause” een relevante omstandigheid kan zijn bij de uitleg van een overeenkomst waarvan deze clausule deel uitmaakt (vgl. HR 19 januari 2007, LJN AZ3178, NJ 2007/575). Welke betekenis aan een dergelijke clausule toekomt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de bewoordingen van de clausule, de aard, de inhoud, de strekking en de mate van gedetailleerdheid van de overeenkomst waarvan de clausule deel uitmaakt, en de wijze waarop de clausule tijdens de onderhandelingen ter sprake is gekomen en onderdeel van de overeenkomst is geworden.

      Daarbij zij aangetekend dat een “entire agreement clause” op zichzelf geen uitlegbepaling is. De clausule heeft een specifieke herkomst en functie in de Anglo-Amerikaanse rechtssfeer, en heeft naar Nederlands recht niet zonder meer een bijzondere betekenis.

      Zij beoogt veelal te bewerkstelligen dat partijen niet zijn gebonden aan eerdere op de overeenkomst betrekking hebbende afspraken die daarmee in strijd zijn, indien die afspraken niet in de overeenkomst zijn opgenomen en de overeenkomst evenmin daarnaar verwijst. De clausule staat evenwel niet zonder meer eraan in de weg dat voor de uitleg van de in de overeenkomst vervatte bepalingen betekenis wordt toegekend aan verklaringen die zijn afgelegd dan wel gedragingen die zijn verricht, in het stadium voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst.”

      Zie ook de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten.

      [MdV, 27-04-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:2013:BY8101

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!