HR 6 december 2019 (ING Bank/Thielen q.q.)
In het arrest HR 6 december 2019 (ING Bank/Thielen q.q.) was de vraag aan de orde, of een assurantieportefeuille een overdraagbaar goed is, en dus of daarop een pandrecht ten gunste van de bank gevestigd was. De Hoge Raad komt tot de conclusie, dat – hoewel goederenrechtelijke rechten wel onderdeel kunnen zijn van een assurantieportefeuille – de assurantieportefeuille als zodanig geen goed is in de zin van het goederenrecht.
De rechtbank had het volgende overwogen (blijkens het arrest van de Hoge Raad):
“Gelet op de definitie in art. 3:2 BW (“zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten”) mag worden aangenomen dat een assurantieportefeuille geen zaak is. Daarmee resteert de vraag of een assurantieportefeuille als vermogensrecht kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de losse bouwstenen waaruit een assurantieportefeuille is opgebouwd, geldt dat overeenkomsten en goodwill op zichzelf geen vermogensrechten zijn, en vorderingsrechten wel. (rov. 4.5)
Art. 4:103 lid 4 Wft, waarin is bepaald dat een verzekeraar in beginsel medewerking moet verlenen als een assurantietussenpersoon zijn portefeuille geheel of gedeeltelijk aan een andere tussenpersoon wil overdragen, geeft een regeling voor de verbintenisrechtelijke verhouding tussen een verzekeraar en een assurantietussenpersoon. In die bepaling is echter niet een goederenrechtelijke overdracht van assurantieportefeuilles in het algemeen geregeld, zodat niet op grond van die bepaling kan worden gesteld dat assurantieportefeuilles een goederenrechtelijk rechtsobject zijn waarop een pandrecht kan worden gevestigd. Nu ook in geen andere wettelijke regeling de overdracht van assurantieportefeuilles is geregeld, moet worden aangenomen dat op een assurantieportefeuille als zodanig geen pandrecht kan worden gevestigd. Overdraagbaarheid is immers een essentiële voorwaarde om een pandrecht te kunnen vestigen (art. 3:228 BW). (rov. 4.7)
Daarmee is niet gezegd dat de term assurantieportefeuille verbintenisrechtelijk en in het economisch verkeer geen betekenis heeft. Men kan bij overeenkomst “een assurantieportefeuille” verkopen, op voorwaarde dat partijen het erover eens zijn wat onder die term moet worden verstaan. Daarbij kan goodwill in de overnameprijs worden verdisconteerd en in dat verband kunnen ook nadere afspraken worden gemaakt. Deze algemeenheid van goederen is echter geen goederenrechtelijke eenheid, zodat alleen de bouwstenen afzonderlijk, en voor zover dat volgens de wet mogelijk is, kunnen worden overgedragen. (rov. 4.8)”.
“Gelet op de definitie in art. 3:2 BW (“zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten”) mag worden aangenomen dat een assurantieportefeuille geen zaak is. Daarmee resteert de vraag of een assurantieportefeuille als vermogensrecht kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de losse bouwstenen waaruit een assurantieportefeuille is opgebouwd, geldt dat overeenkomsten en goodwill op zichzelf geen vermogensrechten zijn, en vorderingsrechten wel. (rov. 4.5)
Art. 4:103 lid 4 Wft, waarin is bepaald dat een verzekeraar in beginsel medewerking moet verlenen als een assurantietussenpersoon zijn portefeuille geheel of gedeeltelijk aan een andere tussenpersoon wil overdragen, geeft een regeling voor de verbintenisrechtelijke verhouding tussen een verzekeraar en een assurantietussenpersoon. In die bepaling is echter niet een goederenrechtelijke overdracht van assurantieportefeuilles in het algemeen geregeld, zodat niet op grond van die bepaling kan worden gesteld dat assurantieportefeuilles een goederenrechtelijk rechtsobject zijn waarop een pandrecht kan worden gevestigd. Nu ook in geen andere wettelijke regeling de overdracht van assurantieportefeuilles is geregeld, moet worden aangenomen dat op een assurantieportefeuille als zodanig geen pandrecht kan worden gevestigd. Overdraagbaarheid is immers een essentiële voorwaarde om een pandrecht te kunnen vestigen (art. 3:228 BW). (rov. 4.7)
Daarmee is niet gezegd dat de term assurantieportefeuille verbintenisrechtelijk en in het economisch verkeer geen betekenis heeft. Men kan bij overeenkomst “een assurantieportefeuille” verkopen, op voorwaarde dat partijen het erover eens zijn wat onder die term moet worden verstaan. Daarbij kan goodwill in de overnameprijs worden verdisconteerd en in dat verband kunnen ook nadere afspraken worden gemaakt. Deze algemeenheid van goederen is echter geen goederenrechtelijke eenheid, zodat alleen de bouwstenen afzonderlijk, en voor zover dat volgens de wet mogelijk is, kunnen worden overgedragen. (rov. 4.8)”.
De Hoge Raad overwoog:
“3.2.1 Het begrip assurantieportefeuille is niet in de wet omschreven en heeft geen vaste inhoud. In de wetsgeschiedenis van de voormalige Wet Assurantiebemiddeling werd een assurantieportefeuille als volgt omschreven:
<<Elke tussenpersoon, die zijn beroep goed uitoefent, ongeacht of hij al dan niet de premiën int of daarvoor verantwoordelijk is, zal al de door hem gesloten verzekeringen regelmatig toetsen aan de werkelijkheid en daartoe de verzekeringnemers bezoeken: zijn taak is voor de belangen van deze verzekeringnemers te waken en zodoende de vertrouwenspositie, die hij behoort in te nemen, te bevestigen en te versterken. Hij zal zich beijveren elk contact tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer via hem te leiden. Het gevolg is natuurlijk mede, dat door de gevestigde relatie de verzekeringnemers vaak nieuwe verzekeringen door zijn bemiddeling zullen afsluiten. Het op deze wijze gevormde geheel van relaties en meer concreet van de bestaande verzekeringsovereenkomsten wordt in het spraakgebruik met het woord “portefeuille” aangeduid. (Kamerstukken I 1951/52, 870, nr. 11a, p. 10.>>
In de wetsgeschiedenis van de daaropvolgende, eveneens voormalige, Wet assurantiebemiddelingsbedrijf, omschreef de minister de assurantieportefeuille als volgt:
<<De portefeuille van de tussenpersoon wordt gevormd door de verzekeringen die door zijn bemiddeling tot stand zijn gekomen of aan hem in beheer zijn gegeven. (Kamerstukken II 1989/90, 20925, nr. 10, p. 19.)>>
De huidige Wft bevat in de art. 4:102 en 4:103 enkele bepalingen over de portefeuille van een ‘bemiddelaar’, waaronder mede is te verstaan een assurantietussenpersoon, maar geeft geen definitie van het begrip portefeuille.
3.2.2 In cassatie dient tot uitgangspunt de niet bestreden vaststelling van de rechtbank dat tot een assurantieportefeuille de samenwerkingsovereenkomsten behoren die een assurantietussenpersoon heeft gesloten met verzekeraars en de overeenkomsten van opdracht die hij heeft gesloten met zijn cliënten, alsmede de goodwill bestaande in de verwachting dat de cliënten verzekeringsovereenkomsten die zij in de toekomst willen sluiten, via deze assurantietussenpersoon zullen sluiten.
…
3.4 Het wettelijke stelsel gaat ervan uit dat slechts individuele zaken of vermogensrechten als goed kunnen worden aangemerkt en als zodanig voorwerp kunnen zijn van een goederenrechtelijk recht of een goederenrechtelijke rechtshandeling. Het samenstel van overeenkomsten en goodwill dat wordt aangeduid als een assurantieportefeuille (zie hiervoor in 3.2.1 en 3.2.2), is niet een individuele zaak of een individueel vermogensrecht, ook al wordt het in het economische verkeer als een eenheid beschouwd. Een assurantieportefeuille is daarom niet een goed in de zin van art. 3:1 BW. Dit wordt niet anders doordat afzonderlijke onderdelen van een assurantieportefeuille, zoals vorderingsrechten, goederen zijn, noch doordat de portefeuille als geheel in het economische verkeer een vermogenswaarde vertegenwoordigt en voorwerp kan zijn van een obligatoire rechtshandeling zoals een koopovereenkomst.
3.5 Omdat een assurantieportefeuille als zodanig niet een goed is in de zin van art. 3:1 BW, is hij niet vatbaar voor overdracht of verpanding. Art. 4:103 lid 4 Wft, dat bepaalt dat een verzekeraar aan een verzoek van een bemiddelaar tot overdracht van diens portefeuille in beginsel moet meewerken, leidt niet tot een ander oordeel. Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel en tegen de achtergrond van het wettelijke stelsel van het goederenrecht, moet worden aangenomen dat deze bepaling niet het oog heeft op overdracht in goederenrechtelijke zin, maar op het overdragen van de positie van de assurantietussenpersoon in het hiervoor in 3.2.1 en 3.2.2 bedoelde samenstel van overeenkomsten en goodwill.”
Deze uitspraak wordt behandeld op de kennisbank pagina Begripsbepalingen.
[MdV, 11-05-2023]
HR 6 december 2019 (ING Bank/Thielen q.q.)
In het arrest HR 6 december 2019 (ING Bank/Thielen q.q.) was de vraag aan de orde, of een assurantieportefeuille een overdraagbaar goed is, en dus of daarop een pandrecht ten gunste van de bank gevestigd was. De Hoge Raad komt tot de conclusie, dat – hoewel goederenrechtelijke rechten wel onderdeel kunnen zijn van een assurantieportefeuille – de assurantieportefeuille als zodanig geen goed is in de zin van het goederenrecht.
De rechtbank had het volgende overwogen (blijkens het arrest van de Hoge Raad):
“Gelet op de definitie in art. 3:2 BW (“zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten”) mag worden aangenomen dat een assurantieportefeuille geen zaak is. Daarmee resteert de vraag of een assurantieportefeuille als vermogensrecht kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de losse bouwstenen waaruit een assurantieportefeuille is opgebouwd, geldt dat overeenkomsten en goodwill op zichzelf geen vermogensrechten zijn, en vorderingsrechten wel. (rov. 4.5)
Art. 4:103 lid 4 Wft, waarin is bepaald dat een verzekeraar in beginsel medewerking moet verlenen als een assurantietussenpersoon zijn portefeuille geheel of gedeeltelijk aan een andere tussenpersoon wil overdragen, geeft een regeling voor de verbintenisrechtelijke verhouding tussen een verzekeraar en een assurantietussenpersoon. In die bepaling is echter niet een goederenrechtelijke overdracht van assurantieportefeuilles in het algemeen geregeld, zodat niet op grond van die bepaling kan worden gesteld dat assurantieportefeuilles een goederenrechtelijk rechtsobject zijn waarop een pandrecht kan worden gevestigd. Nu ook in geen andere wettelijke regeling de overdracht van assurantieportefeuilles is geregeld, moet worden aangenomen dat op een assurantieportefeuille als zodanig geen pandrecht kan worden gevestigd. Overdraagbaarheid is immers een essentiële voorwaarde om een pandrecht te kunnen vestigen (art. 3:228 BW). (rov. 4.7)
Daarmee is niet gezegd dat de term assurantieportefeuille verbintenisrechtelijk en in het economisch verkeer geen betekenis heeft. Men kan bij overeenkomst “een assurantieportefeuille” verkopen, op voorwaarde dat partijen het erover eens zijn wat onder die term moet worden verstaan. Daarbij kan goodwill in de overnameprijs worden verdisconteerd en in dat verband kunnen ook nadere afspraken worden gemaakt. Deze algemeenheid van goederen is echter geen goederenrechtelijke eenheid, zodat alleen de bouwstenen afzonderlijk, en voor zover dat volgens de wet mogelijk is, kunnen worden overgedragen. (rov. 4.8)”.
“Gelet op de definitie in art. 3:2 BW (“zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten”) mag worden aangenomen dat een assurantieportefeuille geen zaak is. Daarmee resteert de vraag of een assurantieportefeuille als vermogensrecht kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de losse bouwstenen waaruit een assurantieportefeuille is opgebouwd, geldt dat overeenkomsten en goodwill op zichzelf geen vermogensrechten zijn, en vorderingsrechten wel. (rov. 4.5)
Art. 4:103 lid 4 Wft, waarin is bepaald dat een verzekeraar in beginsel medewerking moet verlenen als een assurantietussenpersoon zijn portefeuille geheel of gedeeltelijk aan een andere tussenpersoon wil overdragen, geeft een regeling voor de verbintenisrechtelijke verhouding tussen een verzekeraar en een assurantietussenpersoon. In die bepaling is echter niet een goederenrechtelijke overdracht van assurantieportefeuilles in het algemeen geregeld, zodat niet op grond van die bepaling kan worden gesteld dat assurantieportefeuilles een goederenrechtelijk rechtsobject zijn waarop een pandrecht kan worden gevestigd. Nu ook in geen andere wettelijke regeling de overdracht van assurantieportefeuilles is geregeld, moet worden aangenomen dat op een assurantieportefeuille als zodanig geen pandrecht kan worden gevestigd. Overdraagbaarheid is immers een essentiële voorwaarde om een pandrecht te kunnen vestigen (art. 3:228 BW). (rov. 4.7)
Daarmee is niet gezegd dat de term assurantieportefeuille verbintenisrechtelijk en in het economisch verkeer geen betekenis heeft. Men kan bij overeenkomst “een assurantieportefeuille” verkopen, op voorwaarde dat partijen het erover eens zijn wat onder die term moet worden verstaan. Daarbij kan goodwill in de overnameprijs worden verdisconteerd en in dat verband kunnen ook nadere afspraken worden gemaakt. Deze algemeenheid van goederen is echter geen goederenrechtelijke eenheid, zodat alleen de bouwstenen afzonderlijk, en voor zover dat volgens de wet mogelijk is, kunnen worden overgedragen. (rov. 4.8)”.
De Hoge Raad overwoog:
“3.2.1 Het begrip assurantieportefeuille is niet in de wet omschreven en heeft geen vaste inhoud. In de wetsgeschiedenis van de voormalige Wet Assurantiebemiddeling werd een assurantieportefeuille als volgt omschreven:
<<Elke tussenpersoon, die zijn beroep goed uitoefent, ongeacht of hij al dan niet de premiën int of daarvoor verantwoordelijk is, zal al de door hem gesloten verzekeringen regelmatig toetsen aan de werkelijkheid en daartoe de verzekeringnemers bezoeken: zijn taak is voor de belangen van deze verzekeringnemers te waken en zodoende de vertrouwenspositie, die hij behoort in te nemen, te bevestigen en te versterken. Hij zal zich beijveren elk contact tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer via hem te leiden. Het gevolg is natuurlijk mede, dat door de gevestigde relatie de verzekeringnemers vaak nieuwe verzekeringen door zijn bemiddeling zullen afsluiten. Het op deze wijze gevormde geheel van relaties en meer concreet van de bestaande verzekeringsovereenkomsten wordt in het spraakgebruik met het woord “portefeuille” aangeduid. (Kamerstukken I 1951/52, 870, nr. 11a, p. 10.>>
In de wetsgeschiedenis van de daaropvolgende, eveneens voormalige, Wet assurantiebemiddelingsbedrijf, omschreef de minister de assurantieportefeuille als volgt:
<<De portefeuille van de tussenpersoon wordt gevormd door de verzekeringen die door zijn bemiddeling tot stand zijn gekomen of aan hem in beheer zijn gegeven. (Kamerstukken II 1989/90, 20925, nr. 10, p. 19.)>>
De huidige Wft bevat in de art. 4:102 en 4:103 enkele bepalingen over de portefeuille van een ‘bemiddelaar’, waaronder mede is te verstaan een assurantietussenpersoon, maar geeft geen definitie van het begrip portefeuille.
3.2.2 In cassatie dient tot uitgangspunt de niet bestreden vaststelling van de rechtbank dat tot een assurantieportefeuille de samenwerkingsovereenkomsten behoren die een assurantietussenpersoon heeft gesloten met verzekeraars en de overeenkomsten van opdracht die hij heeft gesloten met zijn cliënten, alsmede de goodwill bestaande in de verwachting dat de cliënten verzekeringsovereenkomsten die zij in de toekomst willen sluiten, via deze assurantietussenpersoon zullen sluiten.
…
3.4 Het wettelijke stelsel gaat ervan uit dat slechts individuele zaken of vermogensrechten als goed kunnen worden aangemerkt en als zodanig voorwerp kunnen zijn van een goederenrechtelijk recht of een goederenrechtelijke rechtshandeling. Het samenstel van overeenkomsten en goodwill dat wordt aangeduid als een assurantieportefeuille (zie hiervoor in 3.2.1 en 3.2.2), is niet een individuele zaak of een individueel vermogensrecht, ook al wordt het in het economische verkeer als een eenheid beschouwd. Een assurantieportefeuille is daarom niet een goed in de zin van art. 3:1 BW. Dit wordt niet anders doordat afzonderlijke onderdelen van een assurantieportefeuille, zoals vorderingsrechten, goederen zijn, noch doordat de portefeuille als geheel in het economische verkeer een vermogenswaarde vertegenwoordigt en voorwerp kan zijn van een obligatoire rechtshandeling zoals een koopovereenkomst.
3.5 Omdat een assurantieportefeuille als zodanig niet een goed is in de zin van art. 3:1 BW, is hij niet vatbaar voor overdracht of verpanding. Art. 4:103 lid 4 Wft, dat bepaalt dat een verzekeraar aan een verzoek van een bemiddelaar tot overdracht van diens portefeuille in beginsel moet meewerken, leidt niet tot een ander oordeel. Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel en tegen de achtergrond van het wettelijke stelsel van het goederenrecht, moet worden aangenomen dat deze bepaling niet het oog heeft op overdracht in goederenrechtelijke zin, maar op het overdragen van de positie van de assurantietussenpersoon in het hiervoor in 3.2.1 en 3.2.2 bedoelde samenstel van overeenkomsten en goodwill.”
Deze uitspraak wordt behandeld op de kennisbank pagina Begripsbepalingen.
[MdV, 11-05-2023]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!