Pagina inhoud

    P-G van 6 december 2019 (Trafigura)

    Uitspraak in procedure collectieve actie levert geen gezag van gewijsde op voor individuele claims

    Een in kracht van gewijsde gegane uitspraak in een collectieve claimprocedure belemmert individuele partijen niet. Zij zijn zelf immers geen partij bij die procedure geweest.

    De P-G schreef in diens conclusie van 6 december 2019 in de Trafigura-zaak (nrs. 4.10 e.v.):

    “Art. 3:305a lid 1 BW biedt een 305a-rechtspersoon de mogelijkheid om een rechtsvordering in te stellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt. Een 305a-rechtspersoon heeft dus, mits aan alle vereisten van art. 3:305a BW is voldaan, de bevoegdheid om voor anderen in rechte op te treden. Dat een 305a-rechtspersoon aldus optreedt ter behartiging van de belangen van anderen, betekent echter niet dat zij in een procedure slechts als formele procespartij kan worden aangemerkt.

    In dit verband is van belang wat in de wetsgeschiedenis van art. 3:305a BW is opgemerkt over de bindende kracht van een rechterlijke uitspraak in een collectieve actie.

    <<c. Gezag van gewijsde en derdenwerking

    De toekenning aan belangenorganisaties van de bevoegdheid om voor anderen in rechte op te treden houdt niet in dat individuele personen van de mogelijkheid om de desbetreffende vordering in te stellen, beroofd worden. De door een belangenorganisatie ingestelde vordering heeft geen privatief karakter. Met de toekenning van vorderingsbevoegdheid aan belangenorganisaties wordt beoogd verbetering van de rechtsbescherming te bieden in gevallen waarin individuen niet bereid of in staat zijn hun belangen door middel van een rechtsvordering te verdedigen. Dat doel wordt niet bevorderd door aan gegadigden de directe vorm van rechtsbescherming te ontnemen. De bevoegdheid die dit wetsvoorstel biedt, vult, waar nodig, de individuele bevoegdheid om te procederen aan, maar treedt niet in haar plaats.

    Het bovenstaande is een rechtstreeks gevolg van het gezag van gewijsde dat beperkt is tot zaken tussen dezelfde partijen (vgl. artikel 67 Rv). Een door een belangenorganisatie verkregen uitspraak heeft derhalve slechts bindende kracht tussen deze organisatie en de gedaagde. Door sommigen is er in de literatuur op aangedrongen de bindende kracht uit te breiden tot derden-belanghebbenden in de procedure. (…) .

    De werking van het gezag van gewijsde van een rechterlijke uitspraak blijft derhalve in beginsel beperkt tot de procespartijen. Het gezag van gewijsde komt alleen toe aan het declaratoire gedeelte van de uitspraak. Daarentegen kan het dictum van een uitspraak de facto een bredere werking hebben; het kan nevengevolgen voor derden hebben. Derden zijn weliswaar niet juridisch aan een uitspraak gebonden, maar materieel kan een derde wel degelijk de gevolgen daarvan ondervinden. Met name een door een belangenorganisatie verkregen veroordelende uitspraak kent zeer vaak een dergelijke derdenwerking. Een belangenorganisatie vraagt doorgaans om een meer algemeen werkende sanctie, ten behoeve van een ieder voor wiens belangen zij opkomt. In zekere zin zou gesteld kunnen worden dat de derdenwerking het beoogde effect is van een door een belangenorganisatie gevraagde uitspraak. De organisatie komt immers juist voor de belangen van anderen – derden – op.>>

    Uit deze passage volgt dat bij een collectieve actie geen afwijking is beoogd van het in art. 236 Rv neergelegde uitgangspunt, dat een rechterlijke uitspraak slechts gezag van gewijsde heeft tussen (proces)partijen. Bij een collectieve actie zijn dit de 305a-rechtspersoon en haar wederpartij; de belanghebbenden zijn (slechts) aan te merken als derden, ten opzichte van wie de uitspraak derdenwerking kan hebben, zo maakt de wetsgeschiedenis duidelijk. Ook uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een uitspraak op een collectieve actie alleen gezag van gewijsde heeft tussen de 305a-rechtspersoon en haar wederpartij (waarbij ook volgens de Hoge Raad derdenwerking desalniettemin in de rede ligt). Wanneer in aanmerking wordt genomen dat het partijbegrip van art. 236 Rv ziet op materiële procespartijen, kan hieruit worden opgemaakt dat de belanghebbenden géén procespartij zijn bij een collectieve actie, noch in formele noch in materiële zin. Dit laat geen andere conclusie toe dan dat de 305a-rechtspersoon in rechte zelf als (formele en) materiële procespartij optreedt, en dus niet als formele procespartij namens de belanghebbenden (als materiële procespartijen).”

    Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Algemene bepalingen vonnis.

    [MdV, 25-05-2023]

    Conclusie

    ECLI:NL:PHR:1274

    Hoge Raad

    06-12-2019

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      P-G van 6 december 2019 (Trafigura)

      Uitspraak in procedure collectieve actie levert geen gezag van gewijsde op voor individuele claims

      Een in kracht van gewijsde gegane uitspraak in een collectieve claimprocedure belemmert individuele partijen niet. Zij zijn zelf immers geen partij bij die procedure geweest.

      De P-G schreef in diens conclusie van 6 december 2019 in de Trafigura-zaak (nrs. 4.10 e.v.):

      “Art. 3:305a lid 1 BW biedt een 305a-rechtspersoon de mogelijkheid om een rechtsvordering in te stellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt. Een 305a-rechtspersoon heeft dus, mits aan alle vereisten van art. 3:305a BW is voldaan, de bevoegdheid om voor anderen in rechte op te treden. Dat een 305a-rechtspersoon aldus optreedt ter behartiging van de belangen van anderen, betekent echter niet dat zij in een procedure slechts als formele procespartij kan worden aangemerkt.

      In dit verband is van belang wat in de wetsgeschiedenis van art. 3:305a BW is opgemerkt over de bindende kracht van een rechterlijke uitspraak in een collectieve actie.

      <<c. Gezag van gewijsde en derdenwerking

      De toekenning aan belangenorganisaties van de bevoegdheid om voor anderen in rechte op te treden houdt niet in dat individuele personen van de mogelijkheid om de desbetreffende vordering in te stellen, beroofd worden. De door een belangenorganisatie ingestelde vordering heeft geen privatief karakter. Met de toekenning van vorderingsbevoegdheid aan belangenorganisaties wordt beoogd verbetering van de rechtsbescherming te bieden in gevallen waarin individuen niet bereid of in staat zijn hun belangen door middel van een rechtsvordering te verdedigen. Dat doel wordt niet bevorderd door aan gegadigden de directe vorm van rechtsbescherming te ontnemen. De bevoegdheid die dit wetsvoorstel biedt, vult, waar nodig, de individuele bevoegdheid om te procederen aan, maar treedt niet in haar plaats.

      Het bovenstaande is een rechtstreeks gevolg van het gezag van gewijsde dat beperkt is tot zaken tussen dezelfde partijen (vgl. artikel 67 Rv). Een door een belangenorganisatie verkregen uitspraak heeft derhalve slechts bindende kracht tussen deze organisatie en de gedaagde. Door sommigen is er in de literatuur op aangedrongen de bindende kracht uit te breiden tot derden-belanghebbenden in de procedure. (…) .

      De werking van het gezag van gewijsde van een rechterlijke uitspraak blijft derhalve in beginsel beperkt tot de procespartijen. Het gezag van gewijsde komt alleen toe aan het declaratoire gedeelte van de uitspraak. Daarentegen kan het dictum van een uitspraak de facto een bredere werking hebben; het kan nevengevolgen voor derden hebben. Derden zijn weliswaar niet juridisch aan een uitspraak gebonden, maar materieel kan een derde wel degelijk de gevolgen daarvan ondervinden. Met name een door een belangenorganisatie verkregen veroordelende uitspraak kent zeer vaak een dergelijke derdenwerking. Een belangenorganisatie vraagt doorgaans om een meer algemeen werkende sanctie, ten behoeve van een ieder voor wiens belangen zij opkomt. In zekere zin zou gesteld kunnen worden dat de derdenwerking het beoogde effect is van een door een belangenorganisatie gevraagde uitspraak. De organisatie komt immers juist voor de belangen van anderen – derden – op.>>

      Uit deze passage volgt dat bij een collectieve actie geen afwijking is beoogd van het in art. 236 Rv neergelegde uitgangspunt, dat een rechterlijke uitspraak slechts gezag van gewijsde heeft tussen (proces)partijen. Bij een collectieve actie zijn dit de 305a-rechtspersoon en haar wederpartij; de belanghebbenden zijn (slechts) aan te merken als derden, ten opzichte van wie de uitspraak derdenwerking kan hebben, zo maakt de wetsgeschiedenis duidelijk. Ook uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een uitspraak op een collectieve actie alleen gezag van gewijsde heeft tussen de 305a-rechtspersoon en haar wederpartij (waarbij ook volgens de Hoge Raad derdenwerking desalniettemin in de rede ligt). Wanneer in aanmerking wordt genomen dat het partijbegrip van art. 236 Rv ziet op materiële procespartijen, kan hieruit worden opgemaakt dat de belanghebbenden géén procespartij zijn bij een collectieve actie, noch in formele noch in materiële zin. Dit laat geen andere conclusie toe dan dat de 305a-rechtspersoon in rechte zelf als (formele en) materiële procespartij optreedt, en dus niet als formele procespartij namens de belanghebbenden (als materiële procespartijen).”

      Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Algemene bepalingen vonnis.

      [MdV, 25-05-2023]

      Conclusie

      ECLI:NL:PHR:1274

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!