Rb. Maastricht 23 mei 2012 (Meyer/Smeets q.q.)
Wanneer de faillissementskosten uit de boedel kunnen worden voldaan en het zekerheidsobject niet meer opbrengt dan de zekerheidsschuld, kan geoordeeld worden dat de curator geen belang heeft bij de termijnstelling aan de zekerheidsgerechtigde ex art. 58 lid 1 Fw.. Dat was het geval in de zaak Rb. Maastricht 23 mei 2012 (Meyer/Smeets q.q.).
Feiten van Rb. Maastricht 23 mei 2012 (Meyer/Smeets q.q.)
De zaak lag als volgt. De Direktbank had aan Meyer een hypothecaire lening (1e en 2e hypotheek) verstrekt op diens woning in Kerkrade. De onderneming van Meyer (een VOF) en hijzelf gingen failliet. Op dat moment was er een achterstand in de betaling van de hypotheeklasten. Die werd echter met hulp van de echtgenote van Meyer ingelopen. Het echtpaar kon vervolgens de hypotheeklast (die niet heel hoog was) dragen. De hypothecaire schuld was bij aanvang EUR 143.000. Aanvankelijk was met de curator afgesproken, dat de bank de woning onderhands zou verkopen met een boedelbijdrage aan de curator van EUR 2.000. De verwachte opbrengst was EUR 101.000. Vervolgens verzocht de bank om van verkoop af te mogen zien, omdat de hypotheeknemer de lasten kon dragen en er geen achterstand meer was. De boedel had volgens de bank geen belang bij verkoop, omdat er voldoende baten waren om het salaris van de curator en de verdere faillissementskosten te voldoen. De verkoop zou voor de boedel geen surplus opleveren, maar slechts de boedelbijdrage. Terwijl de verkoop voor de curator extra werk zou opleveren. De boedel zou er dus per saldo nul op vooruit gaan. Daar kwam bij, dat er in het faillissement – afgezien van de verkoop van de woning – geen werkzaamheden van betekenis meer nodig waren en het faillissement dus voor opheffing gereed was. De curator wees dit verzoek – na overleg met de R-C – van de hand en stelde de bank een termijn van 3 maanden om de verkoop te effectueren, bij gebreke waarvan de curator zelf de verkoop ter hand zou nemen.
De bank verzocht vervolgens de R-C om de curator te verbieden de verkoop op de voet van art. 58 Fw. ter hand te nemen. De R-C wees dit verzoek af. Zowel de bank als de gefailleerde gingen in beroep. De gefailleerde verzocht de R-C om de curator te bevelen de woning niet te verkopen. Dit was een verzoek als bedoeld in art. 69 Fw. en daartegen staat wel een rechtsmiddel open. Gefailleerde ging dus in beroep bij de rechtbank. De rechtbank wees het verzoek toe: de curator werd verboden de verkoop ter hand te nemen. De woning bleef buiten de boedel en de hypotheek bleef in stand. De verwijzing van de bank naar Rb. Alkmaar 9 februari 2012 is niet relevant. Daar gaat het om een andere situatie: de curator in kwestie was niet curator van degeen wiens pand hij wilde executeren, zodat in die kwestie gewoon een botsing tussen twee crediteuren (de bank en de curator die een vonnis wilde executeren) aan de orde was en niet art. 58 Fw..
Deze uitspraak wordt behandeld op pagina Separatisten.
Auteur & Last edit
MdV, 16-05-2024
Rb. Maastricht 23 mei 2012 (Meyer/Smeets q.q.)
Wanneer de faillissementskosten uit de boedel kunnen worden voldaan en het zekerheidsobject niet meer opbrengt dan de zekerheidsschuld, kan geoordeeld worden dat de curator geen belang heeft bij de termijnstelling aan de zekerheidsgerechtigde ex art. 58 lid 1 Fw.. Dat was het geval in de zaak Rb. Maastricht 23 mei 2012 (Meyer/Smeets q.q.).
Feiten van Rb. Maastricht 23 mei 2012 (Meyer/Smeets q.q.)
De zaak lag als volgt. De Direktbank had aan Meyer een hypothecaire lening (1e en 2e hypotheek) verstrekt op diens woning in Kerkrade. De onderneming van Meyer (een VOF) en hijzelf gingen failliet. Op dat moment was er een achterstand in de betaling van de hypotheeklasten. Die werd echter met hulp van de echtgenote van Meyer ingelopen. Het echtpaar kon vervolgens de hypotheeklast (die niet heel hoog was) dragen. De hypothecaire schuld was bij aanvang EUR 143.000. Aanvankelijk was met de curator afgesproken, dat de bank de woning onderhands zou verkopen met een boedelbijdrage aan de curator van EUR 2.000. De verwachte opbrengst was EUR 101.000. Vervolgens verzocht de bank om van verkoop af te mogen zien, omdat de hypotheeknemer de lasten kon dragen en er geen achterstand meer was. De boedel had volgens de bank geen belang bij verkoop, omdat er voldoende baten waren om het salaris van de curator en de verdere faillissementskosten te voldoen. De verkoop zou voor de boedel geen surplus opleveren, maar slechts de boedelbijdrage. Terwijl de verkoop voor de curator extra werk zou opleveren. De boedel zou er dus per saldo nul op vooruit gaan. Daar kwam bij, dat er in het faillissement – afgezien van de verkoop van de woning – geen werkzaamheden van betekenis meer nodig waren en het faillissement dus voor opheffing gereed was. De curator wees dit verzoek – na overleg met de R-C – van de hand en stelde de bank een termijn van 3 maanden om de verkoop te effectueren, bij gebreke waarvan de curator zelf de verkoop ter hand zou nemen.
De bank verzocht vervolgens de R-C om de curator te verbieden de verkoop op de voet van art. 58 Fw. ter hand te nemen. De R-C wees dit verzoek af. Zowel de bank als de gefailleerde gingen in beroep. De gefailleerde verzocht de R-C om de curator te bevelen de woning niet te verkopen. Dit was een verzoek als bedoeld in art. 69 Fw. en daartegen staat wel een rechtsmiddel open. Gefailleerde ging dus in beroep bij de rechtbank. De rechtbank wees het verzoek toe: de curator werd verboden de verkoop ter hand te nemen. De woning bleef buiten de boedel en de hypotheek bleef in stand. De verwijzing van de bank naar Rb. Alkmaar 9 februari 2012 is niet relevant. Daar gaat het om een andere situatie: de curator in kwestie was niet curator van degeen wiens pand hij wilde executeren, zodat in die kwestie gewoon een botsing tussen twee crediteuren (de bank en de curator die een vonnis wilde executeren) aan de orde was en niet art. 58 Fw..
Deze uitspraak wordt behandeld op pagina Separatisten.
Auteur & Last edit
MdV, 16-05-2024
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!