Pagina inhoud

    Rb. Noord-Holland (locatie Alkmaar) 11 april 2013 (Maneschijn Holding B.V.)

    Het vonnis van Rb. Noord-Holland (locatie Alkmaar) 11 april 2013 (Maneschijn Holding B.V.) gaat over een geschil tussen drie oogartsen, die een stichting hebben opgericht – Stichting Oog voor Zorg – welke stichting beschikt over de benodigde vergunning onder de Wet Toelating Zorginstellingen om rechtsgeldig medisch specialistische zorg in dagbehandelingen aan te bieden. De stichting heeft de zorg via een uitbestedingsovereenkomst uitbesteed aan de door hen opgerichte vennootschap Oogcentrum Noord-Holland B.V. (‘OCN’). De aandelen van OCN worden gehouden door een holding Maneschijn Holding B.V., waarvan zij 99,9% van de aandelen ieder in gelijke verhouding houden via personal holdings (o.a. Make My Day B.V.). De resterende aandelen houden zij in gelijke delen in privé. De oogartsen zijn in loondienst van Maneschijn.

    Maneschijn, de drie oogartsen en hun PH’s hebben een ADHO gesloten, die onder meer een non-concurrentiebeding en een geheimhoudingsbeding bevat. Ook moet in geval van verkoop van de aandelen sprake zijn van unanimiteit. De oogartsen worden hierna gemakshalve weer aangeduid met een (verzonnen) naam: Alkemade, Bekker en Cleveringa. Zoals hierna zal blijken, was hun samenwerking anders dan de naam van de holding zou doen vermoeden niet helemaal vol rozengeur en maneschijn.

    Er ontstaat verschil van inzicht wanneer Bergman Clinics interesse toont om OCN over te nemen. Alkemade is daarop tegen. Tijdens zijn vakantie sluiten de anderen achter zijn rug om een Letter of Intent (‘LOI’) met Bergman en verstrekken in weerwil van het geheimhoudingsbeding informatie over OCN. Bekker en Cleveringa sturen vervolgens aan op ontslag van Alkemade.

    Die verweert zich echter en vordert in kort geding vordert Alkemade verbod van het ontslag als bestuurder en een verbod om het dienstverband met Alkemade te beeindigen. De rechtbank wijst deze vorderingen toe. De Voorzieningenrechter kan niet een vervangende onafhankelijke bestuurder aanwijzen, want dat is niet gevorderd. Maar hij raadt dat wel aan partijen aan, omdat het geen rozengeur en maneschijn meer is tussen hen en zij integendeel elkaar het licht niet meer in de ogen gunnen.

    Feiten van Maneschijn

    In maart 2012 hebben partijen een Beleidsplan 2012-2015 voor het Oogcentrum opgesteld. Daarin staat onder meer dat gezocht zal worden naar samenwerking met diverse partijen om bet oogheelkundig aanbod verder te optimaliseren. De samenwerkingsverbanden en partijen die men daarbij voor ogen had stonden expliciet opgesomd in het Beleidsplan. Toen bleek Bergman Clinics – die niet als één van de partijen in het Beleidsplan stond – een oogje op het Oogcentrum te hebben laten vallen. Dit leidde tot verschil van inzicht, omdat Bergman Clinics niet zozeer op samenwerking uit was, maar op een overname of het verkrijgen van een meerderheidsbelang in OCN. Alkemade zag dit helemaal niet zitten.

    Bekker en Cleveringa willen echter wel verder spreken met Bergman. Daarvoor moet bedrijfsinformatie worden verstrekt, maar Alkemade wijst op het geheimhoudingsbeding. Hij geeft geen toestemming.

    De zaak loopt verder uit de hand. Vlak voor de vakantie van Alkemade dringen de accountant en een fiscalist bij Alkemade erop aan dat hij toch de geheimhoudingsovereenkomst met Bergman tekent. Dat weigert hij. Teruggekomen van vakantie ontdekt hij dat deze door Bekker en Cleveringa wel is getekend, en dat de accountant de bedrijfsinformatie van OCN aan Bergman verstrekt heeft.

    In het gedruis treedt de bestuurder van Maneschijn af, waarbij de drie oogartsen bestuurders van Maneschijn worden. Dit verbetert de situatie niet, want nu nemen de twee andere bestuurders allerlei meerderheidsbesluiten en stemmen Alkemade uiteindelijk weg als bestuurder.

    Vordering in kort geding

    De ontslagen bestuurder vordert dat de voorzieningenrechter:

    – het genomen besluit van de vergadering van aandeelhouders tot ontslag van Alkemade als bestuurder van MH zal opschorten totdat in een bodemprocedure onherroepelijk door de rechter is geoordeeld over de nietigheid en/of vernietigbaarheid van dat besluit en de vergadering van aandeelhouders en het bestuur van MH zal verbieden om enige handeling te verrichten tot uitvoering van dat besluit, waaronder begrepen uitvoering van de op het ontslag als bestuurder gebaseerde ontslagaanzegging en beëindiging van het dienstverband met Maneschijn van Alkemade als oogarts;
    – gedaagden en Maneschijn Holding c.s. zal gebieden om inlichtingen aan [eisers] te verschaffen, zoals in de dagvaarding omschreven;
    – Bekker en Cleveringa en hun PH’s hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 175.000,- als voorschot op de door hen jegens [eisers] verbeurde boetes, te vermeerderen met wettelijke rente;
    – gedaagden en Maneschijn Holding c.s. zal verbieden om in welke vorm dan ook contact te houden met de firma Bergman over de overname van dan wel samenwerking met het Oogcentrum totdat aan het gestelde sub b) van het petitum is voldaan, partijen unaniem hebben besloten om het overleg met Bergman aan te gaan en er voorzien is in juridische begeleiding van de transactie, een ander op straffe van verbeurte van dwangsommen;
    – en met veroordeling van [gedaagden] en Maneschijn Holding c.s. in de proceskosten.

    Oordeel Voorzieningenrechter

    De Voorzieningenrechter stelt voorop, dat een vennootschap jegens haar minderheidsaandeelhouders een bijzondere zorgvuldigheid in acht dient te nemen. Meer in het bijzonder dient zij te voorkomen dat verstrengeling plaatsvindt van haar belangen met die van haar directie en/of haar meerderheidsaandeelhouders, al dan niet ten koste van haar minderheids-aandeelhouders. (HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296). Deze norm zal mede tot richtsnoer worden genomen bij de toetsing van de wijze waarop Bekker] en Cleveringa – die tezamen het beleid van de vennootschap in de onderhavige aangelegenheid (in belangrijke en toenemende mate) hebben bepaald – zich hebben gedragen.

    De Voorzieningenrechter oordeelde voorshands, dat Bekker en Cleveringa op het moment waarop zij, namens het Oogcentrum, tot tekening van de geheimhoudingsovereenkomst en verschaffing van informatie aan Bergman zijn overgegaan, tijdens de vakantie van Alkemade in augustus 2012, niet hebben mogen aannemen dat hen dat vrij stond. Ook hebben zijn onvoldoende grond gehad om aan te nemen dat Alkemade zou tekenen.

    De e-mail en de verklaring van de accountant en de fiscalist zijn duidelijk niet onpartijdig. Alkemade had een gesprek met één van hen opgenomen en kan dus aantonen dat wat zij verklaren niet is wat er was besproken. Niet aannemelijk is, dat Alkemade in juli 2012 de ongeclausuleerde bereidheid heeft geuit die de accountant hem aan het slot van zijn verslag in de mond legt.

    De Voorzieningenrechter leest de beide andere aandeelhouders/bestuurders dan ook stevig de les:

    “Deze onzorgvuldige lijn is nadien door Bekker en Cleveringa voortgezet. Aannemelijk is dat zij ook in het mediation traject star hebben vastgehouden aan hun visie omtrent de loop van de gebeurtenissen in de zomermaanden. De rechtbank stelt vast, dat de gang van zaken na het mislukken van de mediation kan moeilijk anders worden gekarakteriseerd dan dat Bekker en Cleveringa er in toenemende mate toe zijn overgegaan om Alkemade op een zijspoor te rangeren.”

    en verder:

    “Bekker en Cleveringa hebben Alkemade verweten dat hij is overgegaan tot juridisering van het conflict. Dat verwijt kunnen zij echter niet te goeder trouw maken. Evident is immers dat zij Alkemade door het hiervoor omschreven gedrag geen andere keuze lieten dan de nodige maatregelen te nemen tot bescherming van zijn belangen als minderheidsaandeelhouder. De gestelde onherstelbare vertrouwensbreuk is aldus terug te voeren tot de omstandigheid dat Bekker en Cleveringa zich van meet af aan te weinig rekenschap hebben gegeven van de te respecteren belangen van Alkemade als minderheidsaandeelhouder. Dat geldt ook voor de wijze waarop zij na 17 januari 2013 als bestuurders zijn opgetreden, culminerend in het ontslagbesluit en de ontslagaanzegging, en brengt mee dat de lijn die de vennootschap jegens Alkemade heeft gevolgd niet voldoet aan de sub 4.2 weergegeven norm.”

    en verder:

    “ Een en ander voert de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het besluit tot ontslag ondeugdelijk is. Dat besluit zal in een bodemprocedure dan ook niet houdbaar blijken. Het voorgaande laat onverlet dat de verhoudingen tussen Alkemade enerzijds en Bekker en Cleveringa anderzijds ernstig zijn verslechterd, hetgeen de vraag doet rijzen of de gevorderde ordemaatregel, mede gelet op het belang van het Oogcentrum als onderneming met enkele tientallen medewerkers en een kennelijk bloeiende onderneming, wel verstandig is. Alles afwegende ziet de voorzieningenrechter in de omstandigheid van het onderhavige geval – waarin partijen het er over eens zijn dat ze uit elkaar moeten – echter onvoldoende grond om de vordering niet toe te wijzen.

    Bij die afweging heeft de voorzieningenrechter veel gewicht toegekend aan de rücksichtsloze wijze waarop Bekker en Cleveringa van meet af aan hun visie op de wenselijke toekomst van de samenwerking en van de onderneming hebben doorgedreven. De voorzieningenrechter gaat er vooralsnog vanuit dat Bekker en Cleveringa, wellicht mede onder invloed van het hiervoor gegeven oordeel, tot het inzicht zullen komen dat het – mede gezien het belang van de onderneming, de daarin werkzame personen en behandelde patiënten – zo langzamerhand tijd wordt om zich wèl te laten leiden door de hiervoor sub 4.2 weergegeven norm, en vertrouwt op de creativiteit van beiden om in overleg met Alkemade te komen tot een aan de situatie aangepaste invulling daarvan. 

    Die zou bijvoorbeeld kunnen inhouden dat de dagelijkse leiding van het Oogcentrum wordt toevertrouwd aan een buitenstaander in wie alle drie partijen vertrouwen hebben en dat men de bestuursvergaderingen laat voorzitten door die buitenstaander of een andere gezaghebbende derde, die mede de opdracht krijgt om de besluitvorming in goede banen te leiden.”

    In r.o. 4.19 staat: “Voor opschorting totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist zag de voorzieningenrechter in dit geval geen aanleiding.” Maar in het dictum (sub 5.1) is de schorsing wel verbonden aan de uiteindelijke beslissing van de bodemrechter over de nietigheid en/of vernietigbaarheid van het ontslagbesluit.

    De rechter overweegt verder, dat in het voorgaande ligt besloten dat het onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet aangaat om het dienstverband van Alkemade bij Maneschijn te beëindigen. Effectuering van de ontslagaanzegging zal daarom eveneens worden verboden.

    De Voorzieningenrechter kan de suggestie om een onafhankelijke derde als bestuurder aan te wijzen niet effectueren, omdat dit niet in het petitum is opgenomen. Wel wordt het ontslagbesluit geschorst, wordt verboden met Bergman verder te praten en worden de andere aandeelhouders veroordeeld aan eiser informatie te verstrekken op straffe van dwangsommen. Het voorschot op de volgens eiser verbeurde boetes wegens schending van de geheimhouding wordt als niet spoedeisend afgewezen.

    Op de pagina Geschillenregeling en recht van enquête worden nog meer aan deze uitspraak verwante uitspraken over de mogelijkheden in kort geding in aandeelhoudersgeschillen behandeld.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 9-06-2020; 10-05-2021]

    Uitspraak

    ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1983

    Rechtbank Noord-Holland

    11-04-2013

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Rb. Noord-Holland (locatie Alkmaar) 11 april 2013 (Maneschijn Holding B.V.)

      Het vonnis van Rb. Noord-Holland (locatie Alkmaar) 11 april 2013 (Maneschijn Holding B.V.) gaat over een geschil tussen drie oogartsen, die een stichting hebben opgericht – Stichting Oog voor Zorg – welke stichting beschikt over de benodigde vergunning onder de Wet Toelating Zorginstellingen om rechtsgeldig medisch specialistische zorg in dagbehandelingen aan te bieden. De stichting heeft de zorg via een uitbestedingsovereenkomst uitbesteed aan de door hen opgerichte vennootschap Oogcentrum Noord-Holland B.V. (‘OCN’). De aandelen van OCN worden gehouden door een holding Maneschijn Holding B.V., waarvan zij 99,9% van de aandelen ieder in gelijke verhouding houden via personal holdings (o.a. Make My Day B.V.). De resterende aandelen houden zij in gelijke delen in privé. De oogartsen zijn in loondienst van Maneschijn.

      Maneschijn, de drie oogartsen en hun PH’s hebben een ADHO gesloten, die onder meer een non-concurrentiebeding en een geheimhoudingsbeding bevat. Ook moet in geval van verkoop van de aandelen sprake zijn van unanimiteit. De oogartsen worden hierna gemakshalve weer aangeduid met een (verzonnen) naam: Alkemade, Bekker en Cleveringa. Zoals hierna zal blijken, was hun samenwerking anders dan de naam van de holding zou doen vermoeden niet helemaal vol rozengeur en maneschijn.

      Er ontstaat verschil van inzicht wanneer Bergman Clinics interesse toont om OCN over te nemen. Alkemade is daarop tegen. Tijdens zijn vakantie sluiten de anderen achter zijn rug om een Letter of Intent (‘LOI’) met Bergman en verstrekken in weerwil van het geheimhoudingsbeding informatie over OCN. Bekker en Cleveringa sturen vervolgens aan op ontslag van Alkemade.

      Die verweert zich echter en vordert in kort geding vordert Alkemade verbod van het ontslag als bestuurder en een verbod om het dienstverband met Alkemade te beeindigen. De rechtbank wijst deze vorderingen toe. De Voorzieningenrechter kan niet een vervangende onafhankelijke bestuurder aanwijzen, want dat is niet gevorderd. Maar hij raadt dat wel aan partijen aan, omdat het geen rozengeur en maneschijn meer is tussen hen en zij integendeel elkaar het licht niet meer in de ogen gunnen.

      Feiten van Maneschijn

      In maart 2012 hebben partijen een Beleidsplan 2012-2015 voor het Oogcentrum opgesteld. Daarin staat onder meer dat gezocht zal worden naar samenwerking met diverse partijen om bet oogheelkundig aanbod verder te optimaliseren. De samenwerkingsverbanden en partijen die men daarbij voor ogen had stonden expliciet opgesomd in het Beleidsplan. Toen bleek Bergman Clinics – die niet als één van de partijen in het Beleidsplan stond – een oogje op het Oogcentrum te hebben laten vallen. Dit leidde tot verschil van inzicht, omdat Bergman Clinics niet zozeer op samenwerking uit was, maar op een overname of het verkrijgen van een meerderheidsbelang in OCN. Alkemade zag dit helemaal niet zitten.

      Bekker en Cleveringa willen echter wel verder spreken met Bergman. Daarvoor moet bedrijfsinformatie worden verstrekt, maar Alkemade wijst op het geheimhoudingsbeding. Hij geeft geen toestemming.

      De zaak loopt verder uit de hand. Vlak voor de vakantie van Alkemade dringen de accountant en een fiscalist bij Alkemade erop aan dat hij toch de geheimhoudingsovereenkomst met Bergman tekent. Dat weigert hij. Teruggekomen van vakantie ontdekt hij dat deze door Bekker en Cleveringa wel is getekend, en dat de accountant de bedrijfsinformatie van OCN aan Bergman verstrekt heeft.

      In het gedruis treedt de bestuurder van Maneschijn af, waarbij de drie oogartsen bestuurders van Maneschijn worden. Dit verbetert de situatie niet, want nu nemen de twee andere bestuurders allerlei meerderheidsbesluiten en stemmen Alkemade uiteindelijk weg als bestuurder.

      Vordering in kort geding

      De ontslagen bestuurder vordert dat de voorzieningenrechter:

      – het genomen besluit van de vergadering van aandeelhouders tot ontslag van Alkemade als bestuurder van MH zal opschorten totdat in een bodemprocedure onherroepelijk door de rechter is geoordeeld over de nietigheid en/of vernietigbaarheid van dat besluit en de vergadering van aandeelhouders en het bestuur van MH zal verbieden om enige handeling te verrichten tot uitvoering van dat besluit, waaronder begrepen uitvoering van de op het ontslag als bestuurder gebaseerde ontslagaanzegging en beëindiging van het dienstverband met Maneschijn van Alkemade als oogarts;
      – gedaagden en Maneschijn Holding c.s. zal gebieden om inlichtingen aan [eisers] te verschaffen, zoals in de dagvaarding omschreven;
      – Bekker en Cleveringa en hun PH’s hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 175.000,- als voorschot op de door hen jegens [eisers] verbeurde boetes, te vermeerderen met wettelijke rente;
      – gedaagden en Maneschijn Holding c.s. zal verbieden om in welke vorm dan ook contact te houden met de firma Bergman over de overname van dan wel samenwerking met het Oogcentrum totdat aan het gestelde sub b) van het petitum is voldaan, partijen unaniem hebben besloten om het overleg met Bergman aan te gaan en er voorzien is in juridische begeleiding van de transactie, een ander op straffe van verbeurte van dwangsommen;
      – en met veroordeling van [gedaagden] en Maneschijn Holding c.s. in de proceskosten.

      Oordeel Voorzieningenrechter

      De Voorzieningenrechter stelt voorop, dat een vennootschap jegens haar minderheidsaandeelhouders een bijzondere zorgvuldigheid in acht dient te nemen. Meer in het bijzonder dient zij te voorkomen dat verstrengeling plaatsvindt van haar belangen met die van haar directie en/of haar meerderheidsaandeelhouders, al dan niet ten koste van haar minderheids-aandeelhouders. (HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296). Deze norm zal mede tot richtsnoer worden genomen bij de toetsing van de wijze waarop Bekker] en Cleveringa – die tezamen het beleid van de vennootschap in de onderhavige aangelegenheid (in belangrijke en toenemende mate) hebben bepaald – zich hebben gedragen.

      De Voorzieningenrechter oordeelde voorshands, dat Bekker en Cleveringa op het moment waarop zij, namens het Oogcentrum, tot tekening van de geheimhoudingsovereenkomst en verschaffing van informatie aan Bergman zijn overgegaan, tijdens de vakantie van Alkemade in augustus 2012, niet hebben mogen aannemen dat hen dat vrij stond. Ook hebben zijn onvoldoende grond gehad om aan te nemen dat Alkemade zou tekenen.

      De e-mail en de verklaring van de accountant en de fiscalist zijn duidelijk niet onpartijdig. Alkemade had een gesprek met één van hen opgenomen en kan dus aantonen dat wat zij verklaren niet is wat er was besproken. Niet aannemelijk is, dat Alkemade in juli 2012 de ongeclausuleerde bereidheid heeft geuit die de accountant hem aan het slot van zijn verslag in de mond legt.

      De Voorzieningenrechter leest de beide andere aandeelhouders/bestuurders dan ook stevig de les:

      “Deze onzorgvuldige lijn is nadien door Bekker en Cleveringa voortgezet. Aannemelijk is dat zij ook in het mediation traject star hebben vastgehouden aan hun visie omtrent de loop van de gebeurtenissen in de zomermaanden. De rechtbank stelt vast, dat de gang van zaken na het mislukken van de mediation kan moeilijk anders worden gekarakteriseerd dan dat Bekker en Cleveringa er in toenemende mate toe zijn overgegaan om Alkemade op een zijspoor te rangeren.”

      en verder:

      “Bekker en Cleveringa hebben Alkemade verweten dat hij is overgegaan tot juridisering van het conflict. Dat verwijt kunnen zij echter niet te goeder trouw maken. Evident is immers dat zij Alkemade door het hiervoor omschreven gedrag geen andere keuze lieten dan de nodige maatregelen te nemen tot bescherming van zijn belangen als minderheidsaandeelhouder. De gestelde onherstelbare vertrouwensbreuk is aldus terug te voeren tot de omstandigheid dat Bekker en Cleveringa zich van meet af aan te weinig rekenschap hebben gegeven van de te respecteren belangen van Alkemade als minderheidsaandeelhouder. Dat geldt ook voor de wijze waarop zij na 17 januari 2013 als bestuurders zijn opgetreden, culminerend in het ontslagbesluit en de ontslagaanzegging, en brengt mee dat de lijn die de vennootschap jegens Alkemade heeft gevolgd niet voldoet aan de sub 4.2 weergegeven norm.”

      en verder:

      “ Een en ander voert de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het besluit tot ontslag ondeugdelijk is. Dat besluit zal in een bodemprocedure dan ook niet houdbaar blijken. Het voorgaande laat onverlet dat de verhoudingen tussen Alkemade enerzijds en Bekker en Cleveringa anderzijds ernstig zijn verslechterd, hetgeen de vraag doet rijzen of de gevorderde ordemaatregel, mede gelet op het belang van het Oogcentrum als onderneming met enkele tientallen medewerkers en een kennelijk bloeiende onderneming, wel verstandig is. Alles afwegende ziet de voorzieningenrechter in de omstandigheid van het onderhavige geval – waarin partijen het er over eens zijn dat ze uit elkaar moeten – echter onvoldoende grond om de vordering niet toe te wijzen.

      Bij die afweging heeft de voorzieningenrechter veel gewicht toegekend aan de rücksichtsloze wijze waarop Bekker en Cleveringa van meet af aan hun visie op de wenselijke toekomst van de samenwerking en van de onderneming hebben doorgedreven. De voorzieningenrechter gaat er vooralsnog vanuit dat Bekker en Cleveringa, wellicht mede onder invloed van het hiervoor gegeven oordeel, tot het inzicht zullen komen dat het – mede gezien het belang van de onderneming, de daarin werkzame personen en behandelde patiënten – zo langzamerhand tijd wordt om zich wèl te laten leiden door de hiervoor sub 4.2 weergegeven norm, en vertrouwt op de creativiteit van beiden om in overleg met Alkemade te komen tot een aan de situatie aangepaste invulling daarvan. 

      Die zou bijvoorbeeld kunnen inhouden dat de dagelijkse leiding van het Oogcentrum wordt toevertrouwd aan een buitenstaander in wie alle drie partijen vertrouwen hebben en dat men de bestuursvergaderingen laat voorzitten door die buitenstaander of een andere gezaghebbende derde, die mede de opdracht krijgt om de besluitvorming in goede banen te leiden.”

      In r.o. 4.19 staat: “Voor opschorting totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist zag de voorzieningenrechter in dit geval geen aanleiding.” Maar in het dictum (sub 5.1) is de schorsing wel verbonden aan de uiteindelijke beslissing van de bodemrechter over de nietigheid en/of vernietigbaarheid van het ontslagbesluit.

      De rechter overweegt verder, dat in het voorgaande ligt besloten dat het onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet aangaat om het dienstverband van Alkemade bij Maneschijn te beëindigen. Effectuering van de ontslagaanzegging zal daarom eveneens worden verboden.

      De Voorzieningenrechter kan de suggestie om een onafhankelijke derde als bestuurder aan te wijzen niet effectueren, omdat dit niet in het petitum is opgenomen. Wel wordt het ontslagbesluit geschorst, wordt verboden met Bergman verder te praten en worden de andere aandeelhouders veroordeeld aan eiser informatie te verstrekken op straffe van dwangsommen. Het voorschot op de volgens eiser verbeurde boetes wegens schending van de geheimhouding wordt als niet spoedeisend afgewezen.

      Op de pagina Geschillenregeling en recht van enquête worden nog meer aan deze uitspraak verwante uitspraken over de mogelijkheden in kort geding in aandeelhoudersgeschillen behandeld.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 9-06-2020; 10-05-2021]

      Uitspraak

      ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1983

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!