Rb. Rotterdam 13 mei 2016 (GHBI Holding)
Een wat atypische zaak deed zich voor in Rb. Rotterdam 13 mei 2015 (GHBI Holding). De gedaagden wilden als meerderheid het ontslag van de zittende bestuurder bewerkstelligen. Dit mondde uit in het kort geding, waarbij de eisende aandeelhouders een verbod vorderden de bestuurder (niet zijnde zijzelf) te ontslaan.
Onderlinge verhoudingen aandeelhouders
Hier is sprake van 7 aandeelhouders (eisers sub 1 en sub 2 en gedaagden sub 1 tot en met 4) in GHBI Holding B.V.. De aandeelhouders zijn familie van elkaar en lagen al jaren overhoop. De problemen zijn kennelijk ontstaan rond een overeenkomst (een ‘Promesse’) waarbij de vier gedaagde aandeelhouders zich hadden verbonden hun aandelen over te dragen aan H.B.P. SA (een Luxemburgse vennootschap) gehouden door eisers sub 1 en 2. Over die afspraak liep een procedure in Frankrijk, bij het Tribunal de Commerce de Paris, waarin nog een uitspraak moest volgen.
De gedaagden wilden als meerderheid het ontslag van de zittende bestuurder bewerkstelligen. Dit mondde uit in het kort geding, waarbij de eisende aandeelhouders een verbod vorderden de bestuurder (niet zijnde zijzelf) te ontslaan.
Aanleiding kort geding: oproep AVA over ontslag bestuurders
Aanleiding voor het kort geding was een oproep voor een AVA van de aandeelhouders in GHBI Holding op 16 mei 2016 te Rotterdam. Als agendapunten zijn in de oproeping opgenomen het horen en tevens het ontslag van de zittende bestuurder en de benoeming van nieuwe directeuren.
Eisers vorderen een verbod tot het ontslaan van de zittende statutair bestuurder. De Voorzieningenrechter gaat – na het tackelen van enkele IPR-vraagstukken – in op de ingestelde vordering, en treft kort en goed een ordemaatregel door het ontslag van de zittende bestuurder te verbieden.
Ontslag als bestuurder in strijd met art. 2:8 B.W.
De Voorzieningenrechter overweegt, dat het nemen van het ontslagbesluit in de gegeven situatie niet noodzakelijk is en in het licht van art. 2:8 B.W. onredelijk is jegens de minderheidsaandeelhouders, die willen dat deze bestuurder blijft zitten.
De Voorzieningenrechter overweegt:
“Gedaagden bezitten kennelijk thans juridisch de meerderheid van de aandelen. Het is voldoende aannemelijk geworden dat binnen 2 à 3 maanden een (naar alle waarschijnlijkheid uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) uitspraak ten principale van de Franse bodemrechter omtrent het eigenaarschap van een deel van de aandelen – en daaruit voortvloeiend de stemverhouding binnen de algemene vergadering zal worden gewezen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter handelen gedaagden – gelet op de al jaren voortslepende strijd tussen de aandeelhoudende familieleden – in strijd met artikel 2:8 BW indien zij kort voor deze uitspraak – tegen de zin van eisers sub 1 en 2 – in de algemene vergadering besluiten tot het ontslaan van de enig statutair bestuurder en het vervolgens vervangen van het bestuur van GHBI. Hierdoor zou (mogelijk voor zeer korte termijn doch wellicht met onomkeerbare gevolgen) het beleid van en de gang van zaken binnen GHBI zodanig kunnen worden gefrustreerd dat GHBI en haar dochtervennootschappen schade kan worden berokkend.
Daarbij komt dat gedaagde sub 1 niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt wat de reden is dat op deze agendapunten thans, te weten kort voor de Franse uitspraak, dient te worden besloten. Zodoende ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van na te melden voorziening met betrekking tot de besluitvorming in de algemene vergadering.”
De Voorzieningenrechter wijst de vordering tot het verbieden van het ontslag van de bestuurder dan ook toe.
Op de pagina Geschillenregeling en recht van enquête worden nog meer aan deze uitspraak verwante uitspraken over de mogelijkheden in kort geding in aandeelhoudersgeschillen behandeld.
Auteur & Last edit
[MdV, 10-05-2021]
Rb. Rotterdam 13 mei 2016 (GHBI Holding)
Een wat atypische zaak deed zich voor in Rb. Rotterdam 13 mei 2015 (GHBI Holding). De gedaagden wilden als meerderheid het ontslag van de zittende bestuurder bewerkstelligen. Dit mondde uit in het kort geding, waarbij de eisende aandeelhouders een verbod vorderden de bestuurder (niet zijnde zijzelf) te ontslaan.
Onderlinge verhoudingen aandeelhouders
Hier is sprake van 7 aandeelhouders (eisers sub 1 en sub 2 en gedaagden sub 1 tot en met 4) in GHBI Holding B.V.. De aandeelhouders zijn familie van elkaar en lagen al jaren overhoop. De problemen zijn kennelijk ontstaan rond een overeenkomst (een ‘Promesse’) waarbij de vier gedaagde aandeelhouders zich hadden verbonden hun aandelen over te dragen aan H.B.P. SA (een Luxemburgse vennootschap) gehouden door eisers sub 1 en 2. Over die afspraak liep een procedure in Frankrijk, bij het Tribunal de Commerce de Paris, waarin nog een uitspraak moest volgen.
De gedaagden wilden als meerderheid het ontslag van de zittende bestuurder bewerkstelligen. Dit mondde uit in het kort geding, waarbij de eisende aandeelhouders een verbod vorderden de bestuurder (niet zijnde zijzelf) te ontslaan.
Aanleiding kort geding: oproep AVA over ontslag bestuurders
Aanleiding voor het kort geding was een oproep voor een AVA van de aandeelhouders in GHBI Holding op 16 mei 2016 te Rotterdam. Als agendapunten zijn in de oproeping opgenomen het horen en tevens het ontslag van de zittende bestuurder en de benoeming van nieuwe directeuren.
Eisers vorderen een verbod tot het ontslaan van de zittende statutair bestuurder. De Voorzieningenrechter gaat – na het tackelen van enkele IPR-vraagstukken – in op de ingestelde vordering, en treft kort en goed een ordemaatregel door het ontslag van de zittende bestuurder te verbieden.
Ontslag als bestuurder in strijd met art. 2:8 B.W.
De Voorzieningenrechter overweegt, dat het nemen van het ontslagbesluit in de gegeven situatie niet noodzakelijk is en in het licht van art. 2:8 B.W. onredelijk is jegens de minderheidsaandeelhouders, die willen dat deze bestuurder blijft zitten.
De Voorzieningenrechter overweegt:
“Gedaagden bezitten kennelijk thans juridisch de meerderheid van de aandelen. Het is voldoende aannemelijk geworden dat binnen 2 à 3 maanden een (naar alle waarschijnlijkheid uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) uitspraak ten principale van de Franse bodemrechter omtrent het eigenaarschap van een deel van de aandelen – en daaruit voortvloeiend de stemverhouding binnen de algemene vergadering zal worden gewezen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter handelen gedaagden – gelet op de al jaren voortslepende strijd tussen de aandeelhoudende familieleden – in strijd met artikel 2:8 BW indien zij kort voor deze uitspraak – tegen de zin van eisers sub 1 en 2 – in de algemene vergadering besluiten tot het ontslaan van de enig statutair bestuurder en het vervolgens vervangen van het bestuur van GHBI. Hierdoor zou (mogelijk voor zeer korte termijn doch wellicht met onomkeerbare gevolgen) het beleid van en de gang van zaken binnen GHBI zodanig kunnen worden gefrustreerd dat GHBI en haar dochtervennootschappen schade kan worden berokkend.
Daarbij komt dat gedaagde sub 1 niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt wat de reden is dat op deze agendapunten thans, te weten kort voor de Franse uitspraak, dient te worden besloten. Zodoende ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van na te melden voorziening met betrekking tot de besluitvorming in de algemene vergadering.”
De Voorzieningenrechter wijst de vordering tot het verbieden van het ontslag van de bestuurder dan ook toe.
Op de pagina Geschillenregeling en recht van enquête worden nog meer aan deze uitspraak verwante uitspraken over de mogelijkheden in kort geding in aandeelhoudersgeschillen behandeld.
Auteur & Last edit
[MdV, 10-05-2021]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!