Overeenkomst tot arbitrage en de bevoegdheid van de gewone rechter (Afd. 1A, Titel 1, Boek IV Rv.)
Inleiding bevoegdheid gewone rechter bij arbitrage-overeenkomst
Afd. 1A, Titel 1, Boek IV Rv. bevat 4 bepalingen over de bevoegdheid van de gewone rechter in de situatie dat partijen een arbitrage-overeenkomst hebben gesloten voor het geval er een geschil is (art. 1022 Rv. tot en met art. 1022c Rv.).
Bevoegdheid van de gewone rechter bij arbitrage-overeenkomst
Wanneer er tussen partijen is overeengekomen, dat zij een eventueel geschil aan arbiters – en dus niet aan de gewone overheidsrechter – zullen voorleggen, dan zal de gewone rechter zich onbevoegd moeten verklaren van het geschil kennis te nemen, als één van de partijen zich op dit beding beroept (art. 1022 Rv.).
Dit verweer moet worden opgeworpen voor alle (andere) weren. De gewone rechter moet wel toetsen of de arbitrage-overeenkomst geldig is. Als deze ongeldig is, dan zal de gewone rechter zich niet onbevoegd mogen verklaren en zal hij de zaak in behandeling moeten nemen.
Zie in dit verband ook de pagina Arbitrage-overeenkomst over de wijze van totstandkoming en het bewijs van de arbitrage-overeenkomst.
Bevoegdheid gewone rechter inzake voorzieningen en bewarende maatregelen
Een overeenkomst tot arbitrage staat niet in de weg aan de bevoegdheid van de gewone rechter inzake vorderingen tot het treffen van voorlopige of bewarende maatregelen, bij voorbeeld in kort geding (art. 1022a Rv.). Zie ook de pagina Kort geding.
Bewijsgaring via de gewone rechter
Ook kan een partij de gewone rechter ondanks een arbitragebeding wel adiëren ten behoeve van bewijsgaring: met een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor, een voorlopig deskundigenbericht, een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging, of om inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden te bevelen (art. 1022b Rv.).
Voorwaarde bij voorlopige maatregelen of bewijsgaring
De wetgever perkt de mogelijkheden van de vorige twee bepalingen echter wel in: de gewone rechter zal zich alleen bevoegd verklaren indien die maatregelen of dat bewijs niet – of niet tijdig – via de arbitrageprocedure kunnen worden verkregen (art. 1022c Rv.). De wederpartij zal zich ook in die procedures dan wel ten verwere op het arbitragebeding moeten beroepen.
In Voorzieningenrechter Rb. Amsterdam 30 januari 2020 (optie teruglevering aandelen) deed zich de vraag voor of de in kort geding gevraagde voorziening niet evengoed (tijdig) in de arbitrageprocedure verkregen kon worden. De Voorzieningenrechter oordeelde van niet. De regeling van de “emergency arbitrator” van art. 29 ICC Arbitragereglement biedt niet een voldoende spoedige maatregel, mede gelet op het feit dat de eiser aan wie de voorziening wordt toegewezen vervolgens – bij een partij buiten Europa – nog een exequatur moet zien te krijgen. De Voorzieningenrechter achtte zich daarom bevoegd van de vordering in kort geding kennis te nemen.
Over het tijdigheidsvereiste van art. 1022c Rv. is de lagere rechtspraak verdeeld. De inhoud van de arbitrage-afspraak in het concrete geval en de gebruiken bij het arbitrage-instituut spelen bij de beoordeling een rol. In het arrest Hof Den Haag 19 juli 2022 (Verburg Audio/Harman) oordeelde het Hof, dat er geen reden was voor een voorlopig deskundigenbericht voorafgaand aan de arbitrageprocedure in Duitsland, omdat die ook voorzag in een voorafgaand deskundigenonderzoek.
Hetzelfde geldt voor een voorziening als bedoeld in art. 1074d Rv. bij arbitrage buiten Nederland. Zie de pagina Arbitrage buiten Nederland.
Auteur & Last edit
[MdV, 18-11-2019; laatste bewerking 13-09-2023]
Overeenkomst tot arbitrage en de bevoegdheid van de gewone rechter (Afd. 1A, Titel 1, Boek IV Rv.)
Inleiding bevoegdheid gewone rechter bij arbitrage-overeenkomst
Afd. 1A, Titel 1, Boek IV Rv. bevat 4 bepalingen over de bevoegdheid van de gewone rechter in de situatie dat partijen een arbitrage-overeenkomst hebben gesloten voor het geval er een geschil is (art. 1022 Rv. tot en met art. 1022c Rv.).
Bevoegdheid van de gewone rechter bij arbitrage-overeenkomst
Wanneer er tussen partijen is overeengekomen, dat zij een eventueel geschil aan arbiters – en dus niet aan de gewone overheidsrechter – zullen voorleggen, dan zal de gewone rechter zich onbevoegd moeten verklaren van het geschil kennis te nemen, als één van de partijen zich op dit beding beroept (art. 1022 Rv.).
Dit verweer moet worden opgeworpen voor alle (andere) weren. De gewone rechter moet wel toetsen of de arbitrage-overeenkomst geldig is. Als deze ongeldig is, dan zal de gewone rechter zich niet onbevoegd mogen verklaren en zal hij de zaak in behandeling moeten nemen.
Zie in dit verband ook de pagina Arbitrage-overeenkomst over de wijze van totstandkoming en het bewijs van de arbitrage-overeenkomst.
Bevoegdheid gewone rechter inzake voorzieningen en bewarende maatregelen
Een overeenkomst tot arbitrage staat niet in de weg aan de bevoegdheid van de gewone rechter inzake vorderingen tot het treffen van voorlopige of bewarende maatregelen, bij voorbeeld in kort geding (art. 1022a Rv.). Zie ook de pagina Kort geding.
Bewijsgaring via de gewone rechter
Ook kan een partij de gewone rechter ondanks een arbitragebeding wel adiëren ten behoeve van bewijsgaring: met een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor, een voorlopig deskundigenbericht, een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging, of om inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden te bevelen (art. 1022b Rv.).
Voorwaarde bij voorlopige maatregelen of bewijsgaring
De wetgever perkt de mogelijkheden van de vorige twee bepalingen echter wel in: de gewone rechter zal zich alleen bevoegd verklaren indien die maatregelen of dat bewijs niet – of niet tijdig – via de arbitrageprocedure kunnen worden verkregen (art. 1022c Rv.). De wederpartij zal zich ook in die procedures dan wel ten verwere op het arbitragebeding moeten beroepen.
In Voorzieningenrechter Rb. Amsterdam 30 januari 2020 (optie teruglevering aandelen) deed zich de vraag voor of de in kort geding gevraagde voorziening niet evengoed (tijdig) in de arbitrageprocedure verkregen kon worden. De Voorzieningenrechter oordeelde van niet. De regeling van de “emergency arbitrator” van art. 29 ICC Arbitragereglement biedt niet een voldoende spoedige maatregel, mede gelet op het feit dat de eiser aan wie de voorziening wordt toegewezen vervolgens – bij een partij buiten Europa – nog een exequatur moet zien te krijgen. De Voorzieningenrechter achtte zich daarom bevoegd van de vordering in kort geding kennis te nemen.
Over het tijdigheidsvereiste van art. 1022c Rv. is de lagere rechtspraak verdeeld. De inhoud van de arbitrage-afspraak in het concrete geval en de gebruiken bij het arbitrage-instituut spelen bij de beoordeling een rol. In het arrest Hof Den Haag 19 juli 2022 (Verburg Audio/Harman) oordeelde het Hof, dat er geen reden was voor een voorlopig deskundigenbericht voorafgaand aan de arbitrageprocedure in Duitsland, omdat die ook voorzag in een voorafgaand deskundigenonderzoek.
Hetzelfde geldt voor een voorziening als bedoeld in art. 1074d Rv. bij arbitrage buiten Nederland. Zie de pagina Arbitrage buiten Nederland.
Auteur & Last edit
[MdV, 18-11-2019; laatste bewerking 13-09-2023]
Overeenkomst tot arbitrage en de bevoegdheid van de gewone rechter (Afd. 1A, Titel 1, Boek IV Rv.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!