HR 3 juni 2022 (prejudiciële vragen art. 2.11 procesreglement)
Maximum omvang processtukken in hoger beroep
De Hoge Raad heeft inmiddels beslist over de vraag, of de per 1 april 2021 ingevoerde regel, dat een processtuk in hoger beroep niet meer dan 25 pagina’s mag omvatten, toelaatbaar is (in handelszaken art. 2.11 van het procesreglement dagvaardingszaken versie februari 2022 en art. 1.1.1.5 voor verzoekschriftprocedures). Voor octrooizaken geldt een maximum van 60 pagina’s (art. 9.5.1 procesreglement dagvaardingszaken). De P-G adviseert in zijn conclusie van 24 december 2021 – kort samengevat – dat deze beperking op zichzelf wel toelaatbaar is, maar dat desalniettemin een processtuk dat die lengte overschrijdt niet geweigerd mag worden. De Hoge Raad komt in HR 3 juni 2022 (prejudiciële vragen art. 2.11 procesreglement) tot het oordeel, dat die beperking wel degelijk toelaatbaar is, en dat stukken die de maximaal toegestane lengte overschrijden buiten beschouwing gelaten mogen worden. Deze regel geldt zowel voor dagvaardingsprocedures als verzoekschriftprocedures.
Wel is het zo, dat in een concreet geval een nadere akte kan worden toegestaan, of een uitzondering gemaakt kan worden. De partij die een te omvangrijk stuk indient krijgt bovendien de gelegenheid dit te herstellen, voordat het Hof overgaat tot de draconische maatregel van een ‘akte niet dienen’.
Zie ook de door Prof. Henk Snijders op LinkedIn gedeelde noot bij dit arrest. Zeer lezenswaardig.
Inhoud van regel in het procesreglement gerechtshoven (art. 2.11
De betreffende regel uit het procesreglement luidt:
“2.11 Maximumomvang processtukken
De memorie van grieven en de memorie van antwoord beslaan ieder niet meer dan 25 bladzijden. Wordt bij antwoord incidenteel hoger beroep ingesteld, dan beslaan de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep ieder niet meer dan 15 bladzijden. Andere memories, bijvoorbeeld na getuigenverhoor of deskundigenbericht, beslaan niet meer dan 15 bladzijden.
Voor al deze memories geldt een minimale lettergrootte in een courant lettertype (zoals Times New Roman, Courier of Arial) van 11 punten (voetnoten 9 punten) en een minimale regelafstand van 1, met marges boven, onder, links en rechts van ten minste 2,5 cm op A4-formaat.
Een partij kan bij H16-formulier vanwege bijvoorbeeld de juridische of feitelijke complexiteit van de zaak gemotiveerd verzoeken een memorie van een grotere omvang te mogen indienen. De rolraadsheer beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek. Als de memorie het maximumaantal bladzijden overschrijdt zonder dat daarvoor toestemming is gegeven, wordt de memorie geweigerd en kan de partij uiterlijk binnen twee weken een memorie indienen die het maximum aantal bladzijden niet overschrijdt. Als de appeldagvaarding de grieven bevat en daarin het aantal bladzijden dat betrekking heeft op de grieven en de eis meer bedraagt dan 25 zonder dat daarvoor toestemming is gegeven, wordt de indiening van de grieven geweigerd en kan de partij uiterlijk binnen twee weken een memorie van grieven indienen die het maximumaantal bladzijden niet overschrijdt. Zie Bijlage VI.”
Voor octrooizaken (alleen van toepassing bij het gerechtshof Den Haag) is in art. 9.5.1 een hoger maximum bepaald:
“9.5.1 Maximumomvang processtukken
In afwijking van het bepaalde in artikel2.11, beslaan de memorie van grieven en de memorie van antwoord ieder niet meer dan60bladzijden. Wordt bij antwoord incidenteel hoger beroep ingesteld, dan beslaan de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep ieder niet meer dan 36 bladzijden. Andere memories, bijvoorbeeld na getuigenverhoor of deskundigenbericht, beslaan niet meer dan 36 bladzijden. Voor al deze memories geldt een minimale lettergrootte in een courant lettertype (zoals Times New Roman, Courier of Arial) van 11 punten (voetnoten 9 punten) en een minimale regelafstand van 1, met marges boven, onder, links en rechts van ten minste 2,5 cm op A4–formaat.Een partij kan bij H16–formulier vanwege bijvoorbeeld de juridische of feitelijke complexiteit van de zaak gemotiveerd verzoeken een memorie van een grotere omvang te mogen indienen. De rolraadsheer beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek. Als de memorie het maximumaantal bladzijden overschrijdt zonder dat daarvoor toestemming is gegeven, wordt de memorie geweigerd en kan de partij uiterlijk binnen twee weken een memorie indienen die het maximum aantal bladzijden niet overschrijdt. Als de appeldagvaarding de grieven bevat en daarin het aantal bladzijden dat betrekking heeft op de grieven en de eis meer bedraagt dan 60 zonder dat daarvoor toestemming is gegeven, wordt de indiening van de grieven geweigerd en kan de partij uiterlijk binnen twee weken een memorie van grieven indienen die het maximumaantal bladzijden niet overschrijdt.”
Bijlage VI bij het procesreglement dagvaardingszaken bevat de volgende aanwijzingen voor de toepassing van de art. 2.11 en 9.5.1:
“Om het beginsel van hoor en wederhoor en het recht op toegang tot de rechter te waarborgen, zijn in deze bijlage de volgende aanwijzingen opgenomen.
1. Een verzoek een memorie van grotere omvang te mogen indienen dan in artikel 2.11 of artikel 9.5.1 is toegestaan, wordt zo spoedig mogelijk gedaan, maar uiterlijk vier dagen voor de roldatum waarop de memorie moet worden ingediend.
Het verzoek wordt gemotiveerd gedaan en vermeldt het gewenste aantal bladzijden. De wederpartij kan binnen twee dagen reageren.
2. Het hof beslist zo spoedig mogelijk.
Het verzoek kan worden toegewezen vanwege de juridische of feitelijke complexiteit van de zaak. Daarvan kan onder meer sprake zijn indien:
– de bevoegdheid van de Nederlandse rechter; de toepasselijkheid en/of de inhoud van buitenlands recht of kwesties van internationaal privaatrecht (mede) aan de orde zijn;
– een nadere feitelijke onderbouwing is gewenst, die niet al is opgenomen in een eerder stuk;
– zich na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg nieuwe relevante feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;
– een partij een groot financieel belang heeft bij de zaak;
– er veel geschilpunten of posten moeten worden besproken.
De bladzijden van de memorie worden genummerd, met uitzondering van het voorblad en de eventuele inhoudsopgave, die voor het maximum niet meetellen.
3. Indien geen verzoek als bedoeld in lid 1 van deze bijlage is gedaan of indien een dergelijk verzoek geheel of gedeeltelijk is afgewezen en de toegestane maximumomvang ontoereikend blijkt te zijn, kan een partij in een bij de memorie te voegen H16-formulier verzoeken om na indiening van de memorie een aanvullende akte te mogen nemen ter nadere toelichting van een specifiek in die memorie reeds opgenomen grief, eiswijziging of verweer. Het verzoek wordt gemotiveerd gedaan en vermeldt het gewenste aantal bladzijden van de te nemen akte.
De wederpartij kan binnen twee dagen reageren. Lid 2 van deze bijlage is van overeenkomstige toepassing. Indien het verzoek wordt toegewezen, wordt de akte binnen twee weken na de beslissing op het verzoek ingediend.”
Art. 1.1.1.5 en Bijlage V van het procesreglement verzoekschriftprocedures bevatten een regeling die materieel gelijk is aan art. 2.11 en Bijlage VI van het procesreglement dagvaardingszaken.
De Rechtspraak heeft de maatregel in haar nieuwsbrief in december 2020 als volgt gemotiveerd:
“De limieten worden ingevoerd om de omvang van procesdossiers beheersbaar te houden. Door steeds grotere processtukken neemt de behandeltijd per zaak toe, wat leidt tot druk op doorlooptijden. Verder hebben te lange processtukken ongewenste gevolgen voor partijen, raadsheer én advocaat. De raadsheer en advocaat van de wederpartij zijn te veel tijd kwijt met het lezen en doorgronden van een te lang processtuk. Het risico bestaat dat het gerechtshof belangrijke details over het hoofd ziet of de stukken anders uitlegt dan partijen. Het beginsel van hoor en wederhoor komt onder druk als de wederpartij het zich financieel niet kan veroorloven om haar advocaat extra tijd te laten besteden aan de reactie op een te lang processtuk. Kernachtige processtukken zijn daarom in het belang van een tijdige, zorgvuldige rechtspraak en van allen die daarbij betrokken zijn.”
De initiatiefnemers in deze procedure – een groep van 70 advocaten – vorderen dat de Staat wordt bevolen het ertoe te leiden dat de bepalingen worden ingetrokken en er geen processtukken geweigerd zullen worden wegens de omvang ervan.
Overwegingen Hoge Raad over status procesreglementen
De Hoge Raad merkt allereerst (r.o. 3.1.2) enkele opmerkingen over de status en totstandkoming van procesreglementen. Een procesreglement dat door een daartoe bevoegd rechterlijk orgaan is vastgesteld en behoorlijk is bekendgemaakt, moet worden aangemerkt als recht in de zin van art. 79 RO. De Hoge Raad verwijst naar HR 17 april 2015 (pilotreglement ambtshalve akte niet dienen), rov. 3.6.2 en HR 28 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2117 (niet gepubliceerd in ECLI; NJ 1997, 495), rov. 3.2.
In de eerste uitspraak overwoog de Hoge Raad (r.o. 3.6.2):
“Een procesreglement dat door een daartoe bevoegd rechterlijk orgaan is vastgesteld en behoorlijk is bekendgemaakt, moet worden aangemerkt als recht in de zin van art. 79 RO. Het hof heeft met juistheid overwogen dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een procesreglement als het onderhavige voortvloeit uit art. 133 Rv. Voorts staat art. 35 lid 1 Rv niet aan de geldigheid van het pilotreglement in de weg. Die bepaling opent de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot door de rechter te stellen termijnen voor het verrichten van proceshandelingen en het verlenen van uitstel daarvoor. Anders dan het onderdeel veronderstelt, delegeert deze bepaling geen bevoegdheden aan de (landelijke) rechterlijke macht, maar opent het de mogelijkheid tot het stellen van regels bij algemene maatregel van bestuur. De omstandigheid dat art. 35 Rv uniformering tot doel heeft, doet niet af aan de geldigheid van een bevoegdelijk vastgesteld procesreglement dat afwijkt van het landelijk procesreglement.”
De klacht, dat de procespartij in kwestie wegens een pilot met kortere termijnen ten onrechte een extra termijn was geweigerd voor het nemen van een memorie, slaagde in die zaak (r.o. 3.8):
“Het pilotreglement wordt toegepast bij wijze van experiment en wijkt aanmerkelijk af van het landelijk procesreglement in die zin, dat
(a) na verstrijken van de termijn voor het indienen van memories, slechts één nadere termijn wordt verleend, terwijl
(b) bij overschrijding van die nadere termijn, zonder peremptoirstelling of voorafgaande waarschuwing, ambtshalve akte niet-dienen wordt verleend.In zoverre is sprake van een bijzondere situatie. Weliswaar is aan het pilotreglement de nodige bekendheid gegeven en wordt een advocaat op grond van zijn deskundigheid zonder meer geacht op de hoogte te zijn van de geldende termijnen en de verstrekkende gevolgen van overschrijding (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2813, NJ 2014/417 en ECLI:NL:HR:2014:2798, NJ 2014/418), maar hier staat tegenover dat strikte naleving van het reglement meebrengt dat [eiseres] door het verzuim van haar advocaat definitief haar zaak niet in hoger beroep aan de rechter kan voorleggen.
Zeker nu de toegang tot de (appel)rechter in het geding is, behoort de sanctie op het niet in acht nemen van de termijnen van het pilotreglement in een redelijke verhouding te staan tot het verzuim. Een goede procesorde brengt dan in de hiervoor onder (a) en (b) omschreven omstandigheden mee dat het belang van het voorkomen van onredelijke vertraging van het geding moet worden afgewogen tegen de ernst van het verzuim en de gevolgen die strikte naleving van het reglement zou hebben voor de procesvoering van de partij die erdoor wordt getroffen. Art. 1.6 van het pilotreglement maakt deze afweging ook mogelijk. In een geval als het onderhavige dient die afweging zonder meer te leiden tot het verlenen van een korte termijn om het verzuim te herstellen. Een termijn van veertien dagen volstaat daartoe. Het hof heeft ten onrechte nagelaten een zodanige termijn te verlenen.”
In r.o. 3.13 van het arrest van 3 juni 2022 gaat de Hoge Raad verder in op de wijze, waarop procesreglementen kunnen worden vastgesteld – en door wie – en in hoeverre deze bindend zijn. De gerechtsbesturen kunnen slechts overleggen met de rechters, maar geen richtlijnen opleggen (Wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, Kamerstukken II 2000/01, 27181, nr. 6, p. 51 – Par. 2.3 Bevoegdheden van het bestuur). Deze reglementen kunnen alleen door de rechterlijke macht worden vastgesteld en zijn bij consensus ‘zelfbindend’ (Nota bij Wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, Kamerstukken II 2000/01, 27182, nr. 6, p. 35).
De Hoge Raad wijst op HR 11 september 2018 (berekeningswijze vergoeding detentie) (r.o. 4.2) waarin het heeft beslist dat afspraken binnen het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) niet kunnen worden aangemerkt als bindende afspraken in de zin van art. 79 RO. Omdat een procesreglement een vorm van zelfbinding door rechters is, zijn de gerechtsvergaderingen als bedoeld in art. 22 RO bevoegd procesreglementen vast te stellen.
Beantwoording prejudiciële vragen over maximum aantal pagina’s processtukken hoger beroep
De gestelde vragen zijn als volgt door de Hoge Raad geformuleerd:
1. Is de rechter bevoegd om beperkingen te stellen aan de omvang van processtukken in hoger beroep en mag zo’n beperking in een procesreglement worden gesteld?
2. Mag in een procesreglement worden bepaald dat bij overschrijding van het maximale aantal bladzijden het processtuk wordt geweigerd?
3. Is een weigering van toestemming om een langer processtuk of een aanvullend processtuk in te dienen een schending van het recht op hoor en wederhoor of het recht op toegang tot de rechter?
4. Bieden de bepalingen in de procesreglementen die inhouden dat een (rol)raadsheer beslist (a) op verzoeken tot het mogen indienen van een omvangrijker processtuk of een aanvullende akte en (b) over de weigering van processtukken die de gestelde limieten overschrijden, voldoende rechtsbescherming indien de toestemming, respectievelijk het processtuk, wordt geweigerd?
Antwoord op vraag 1: Is de rechter bevoegd om beperkingen te stellen aan de omvang van processtukken in hoger beroep en mag zo’n beperking in een procesreglement worden gesteld?
Het antwoord is: ja. De Hoge Raad zegt in r.o. 3.3.1, dat de rechter kan (in iedere individuele zaak), door toepassing van de eisen van een goede procesorde, door het nemen van alle beslissingen die nodig zijn voor een goed verloop van de procedure (art. 19 lid 2 Rv.) en uit hoofde van zijn taak te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure (art. 20 lid 1 Rv.), beperkingen stellen aan de omvang van processtukken. De bevoegdheid van de rechter om grenzen te stellen aan de omvang van processtukken kan ook gereguleerd worden door middel van een procesreglement.
De Hoge Raad motiveert dit onder meer met verwijzing naar de rechtseenheid en het efficiënt inzetten van de beperkte middelen van de rechtspraak. In r.o. 3.3. overweegt de Hoge Raad:
“Het door art. 6 EVRM beschermde recht op toegang tot de rechter en het in art. 19 lid 1 Rv verankerde beginsel van hoor en wederhoor zijn kernbeginselen van het burgerlijk procesrecht, maar deze beginselen zijn niet absoluut. Het recht op hoor en wederhoor kan onder meer worden beperkt doordat het recht om een proceshandeling te verrichten, vervalt als die proceshandeling niet binnen de daarvoor gestelde termijn is verricht (art. 133 lid 4 Rv) en doordat de rechter stukken kan weigeren die te laat worden overgelegd.
Het recht op toegang tot de rechter kan, in het bijzonder in hoger beroep, onderworpen zijn aan beperkingen. Voorschriften die de toegang tot de rechter regelen, mogen deze toegang niet zodanig beperken, dat de essentie van het recht op toegang tot de rechter wordt aangetast. Bovendien moeten de voorschriften een legitiem doel dienen en in het licht van dat doel proportioneel zijn.”
De Hoge Raad verwijst hierbij naar HR 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9613, rov. 3.5 en Zie o.m. EHRM 28 mei 1985, CEDH Serie A vol. 93, rov. 57; EHRM 17 januari 2012, nr. 36760/06, rov. 230; EHRM 29 november 2016, nr. 76943/11, rov. 89; EHRM 5 april 2018, nr. 40160/12, rov. 78.
Wel overweegt de Hoge Raad onder meer (in r.o. 3.3.4):
“Voor zover beperkingen aan de omvang van processtukken worden gesteld die afbreuk doen aan de essentie van het recht op toegang tot de rechter of aan hoor en wederhoor, kan ook niet gezegd worden dat die beperkingen voortvloeien uit de eisen van een goede procesorde, nodig zijn voor een goed verloop van de procedure of onredelijke vertraging van het geding voorkomen.”
De Hoge Raad oordeelt, dat de maatregel een legitiem doel dient (r.o. 3.3.5). Hij verwijst hierbij naar EHRM 19 december 1997, nr. 155/1996/774/975, rov. 36 en EHRM 17 januari 2012, nr. 36760/06, rov. 242. En voorts:
“De desbetreffende regels zijn ook niet disproportioneel omdat te verwachten valt dat in de overgrote meerderheid van de zaken het recht op toegang tot de rechter en op hoor en wederhoor niet in het gedrang komt door de in de reglementen gestelde beperkingen, mede in aanmerking genomen dat in hoger beroep kan worden voortgebouwd op het debat in eerste aanleg en steeds gelegenheid bestaat om de zaak mondeling toe te lichten (art. 87 lid 8 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv; art. 279 Rv in verbinding met art. 362 Rv). Bovendien voorzien de procesreglementen in de mogelijkheid om, op grond van de kenmerken van de concrete zaak, toestemming te verkrijgen voor de indiening van een omvangrijker processtuk.”
Antwoord op vraag 2: Mag in een procesreglement worden bepaald dat bij overschrijding van het maximale aantal bladzijden het processtuk wordt geweigerd?
De Hoge Raad vindt, dat de sanctie die op overschrijding van de limiet staat niet te rigoureus is. In r.o. 3.39 overweegt de Hoge Raad:
“…De procesreglementen stellen op overschrijding van het maximale aantal bladzijden niet de sanctie van niet-ontvankelijkheid. Wel kan aan de weigering van het te omvangrijke stuk en het vervolgens uitblijven van een stuk dat wel aan de limiet voldoet, de consequentie verbonden zijn dat het recht vervalt om de desbetreffende proceshandeling te verrichten. Voor de dagvaardingsprocedure volgt dat uit art. 133 lid 4 Rv en geldt dat de appellant in beginsel niet-ontvankelijk is indien geen grieven zijn geformuleerd. Voor de verzoekschriftprocedure volgt uit de wettelijke termijn waarbinnen hoger beroep moet worden ingesteld in samenhang met het voorschrift dat het beroepschrift de gronden van het hoger beroep moet bevatten (art. 359 Rv), dat weigering van een beroepschrift kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de appellant. Indien de appellant nalaat tijdig een processtuk van toegestane lengte in te dienen, kan dat dus zowel in de dagvaardings- als in de verzoekschriftprocedure leiden tot niet-ontvankelijkheid, maar dat betekent niet dat de bevoegdheid van de rechter om een stuk te weigeren een andere wettelijke grondslag vergt dan de bevoegdheid om grenzen te stellen aan de omvang van processtukken.”
Gelet op de ingrijpende gevolgen die de weigering van een processtuk kan hebben, moet aan partijen voldoende gelegenheid worden geboden om te voorkomen dat die gevolgen intreden, aldus de Hoge Raad, verwijzend naar HR 16 november 2001 (Ajax Brandbeveiliging), rov. 3.4 over het aanbrengen van de zaak door overlegging van de originele dagvaarding en herstelexploot. Deze overweging luidt:
“Hoewel de wet niet met zoveel woorden de eis stelt dat inschrijving van een zaak ter rolle slechts kan geschieden tegen overlegging van de originele en complete dagvaarding en het origineel van een eventueel herstelexploit, strookt het stellen van deze eis met de eisen van een behoorlijke rechtspleging. Aldus wordt de rolrechter in staat gesteld om vóór de rolzitting in verband met een eventueel te verlenen verstek te beoordelen of de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen. De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen evenwel, in aanmerking genomen de ingrijpende gevolgen die een weigering de zaak ter rolle in te schrijven kan hebben, tevens mee dat aan de eiser de mogelijkheid wordt geboden verzuimen met bekwame spoed te herstellen.
In overeenstemming met dit een en ander bepaalt art. 3 lid 1 van het Landelijk reglement van de civiele rol bij de rechtbanken (gepubliceerd in Stcrt. 2000, nr. 124) dat bij de inschrijving van een nieuwe zaak de originele dagvaarding plus een kopie moet worden overgelegd, en geeft lid 2 van deze bepaling de eiser die hieraan niet heeft voldaan, een termijn van twee weken na de roldatum (met de mogelijkheid van verlenging op grond van klemmende redenen) om dit verzuim te herstellen.
Deze mogelijkheid van herstel strookt ook met de in de wet (art. 94 Rv.) gegeven en in de rechtspraak ontwikkelde mogelijkheid van herstel van gebreken in de dagvaarding en de in de rechtspraak ontwikkelde mogelijkheid van herstel van het verzuim de zaak tijdig ter rolle in te schrijven.”
De Hoge Raad vindt de maatregel dus niet disproportioneel, omdat (i) alsnog verzocht kan worden een omvangrijker processtuk of een aanvullende akte toe te staan en (ii) er een termijn wordt geboden voor herstel.
Voor de beantwoording van de laatste twee vragen heeft de Hoge Raad weinig tekst nodig.
Antwoord op vraag 3: Is een weigering van toestemming om een langer processtuk of een aanvullend processtuk in te dienen een schending van het recht op hoor en wederhoor of het recht op toegang tot de rechter?
De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.3.12):
“… Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, kan slechts aan de hand van de bijzonderheden van het concrete geval worden vastgesteld of een weigering van toestemming om een langer processtuk of een aanvullend processtuk in te dienen, een schending is van het recht op toegang tot de rechter of het recht op hoor en wederhoor. Bij de beantwoording van die vraag in een concreet geval geldt als uitgangspunt dat beperkingen op die rechten toelaatbaar zijn, maar dat de essentie van die rechten niet mag worden aangetast en dat voor de toelaatbaarheid van de beperking de hiervoor in 3.3.6 genoemde maatstaf geldt.”
Antwoord op vraag 4: Bieden de bepalingen in de procesreglementen die inhouden dat een (rol)raadsheer beslist (a) op verzoeken tot het mogen indienen van een omvangrijker processtuk of een aanvullende akte en (b) over de weigering van processtukken die de gestelde limieten overschrijden, voldoende rechtsbescherming indien de toestemming, respectievelijk het processtuk, wordt geweigerd?
De Hoge Raad vindt dat de regels voldoende rechtsbescherming bieden. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.3.13):
“Toepassing van de hiervoor in 3.3.6 genoemde maatstaf bij de beoordeling van deze verzoeken, waarborgt dat de toegang tot de rechter en het recht op hoor en wederhoor niet in ontoelaatbare mate worden beperkt. In het bijzonder een afwijzende beslissing op een dergelijk verzoek dient voldoende te worden gemotiveerd. Van een beslissing op een verzoek tot het mogen indienen van een omvangrijker processtuk of van een aanvullende akte, dan wel een weigering van een processtuk kan met inachtneming van art. 401a lid 2 Rv cassatieberoep worden ingesteld, ook in zaken waarin de wet een hogere voorziening uitsluit.
Dit samenstel van regels vormt een toereikende rechtsbescherming ten aanzien van de toepassing van de beperkingen die de procesreglementen stellen aan de omvang van processtukken in hoger beroep.”
En – als er toch een probleem is – mag men altijd komen klagen bij de Hoge Raad, ook als er een rechtsmiddelenverbod geldt, zegt de Raad, verwijzend naar HR 22 maart 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0188 (helaas niet op ECLI gepubliceerd, NJ 1991, 400), rov. 3.2.
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Verloop van de procedure in hoger beroep.
Auteur & Last edit
[MdV, 9-06-2023; laatste bewerking 29-04-2024]
HR 3 juni 2022 (prejudiciële vragen art. 2.11 procesreglement)
Maximum omvang processtukken in hoger beroep
De Hoge Raad heeft inmiddels beslist over de vraag, of de per 1 april 2021 ingevoerde regel, dat een processtuk in hoger beroep niet meer dan 25 pagina’s mag omvatten, toelaatbaar is (in handelszaken art. 2.11 van het procesreglement dagvaardingszaken versie februari 2022 en art. 1.1.1.5 voor verzoekschriftprocedures). Voor octrooizaken geldt een maximum van 60 pagina’s (art. 9.5.1 procesreglement dagvaardingszaken). De P-G adviseert in zijn conclusie van 24 december 2021 – kort samengevat – dat deze beperking op zichzelf wel toelaatbaar is, maar dat desalniettemin een processtuk dat die lengte overschrijdt niet geweigerd mag worden. De Hoge Raad komt in HR 3 juni 2022 (prejudiciële vragen art. 2.11 procesreglement) tot het oordeel, dat die beperking wel degelijk toelaatbaar is, en dat stukken die de maximaal toegestane lengte overschrijden buiten beschouwing gelaten mogen worden. Deze regel geldt zowel voor dagvaardingsprocedures als verzoekschriftprocedures.
Wel is het zo, dat in een concreet geval een nadere akte kan worden toegestaan, of een uitzondering gemaakt kan worden. De partij die een te omvangrijk stuk indient krijgt bovendien de gelegenheid dit te herstellen, voordat het Hof overgaat tot de draconische maatregel van een ‘akte niet dienen’.
Zie ook de door Prof. Henk Snijders op LinkedIn gedeelde noot bij dit arrest. Zeer lezenswaardig.
Inhoud van regel in het procesreglement gerechtshoven (art. 2.11
De betreffende regel uit het procesreglement luidt:
“2.11 Maximumomvang processtukken
De memorie van grieven en de memorie van antwoord beslaan ieder niet meer dan 25 bladzijden. Wordt bij antwoord incidenteel hoger beroep ingesteld, dan beslaan de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep ieder niet meer dan 15 bladzijden. Andere memories, bijvoorbeeld na getuigenverhoor of deskundigenbericht, beslaan niet meer dan 15 bladzijden.
Voor al deze memories geldt een minimale lettergrootte in een courant lettertype (zoals Times New Roman, Courier of Arial) van 11 punten (voetnoten 9 punten) en een minimale regelafstand van 1, met marges boven, onder, links en rechts van ten minste 2,5 cm op A4-formaat.
Een partij kan bij H16-formulier vanwege bijvoorbeeld de juridische of feitelijke complexiteit van de zaak gemotiveerd verzoeken een memorie van een grotere omvang te mogen indienen. De rolraadsheer beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek. Als de memorie het maximumaantal bladzijden overschrijdt zonder dat daarvoor toestemming is gegeven, wordt de memorie geweigerd en kan de partij uiterlijk binnen twee weken een memorie indienen die het maximum aantal bladzijden niet overschrijdt. Als de appeldagvaarding de grieven bevat en daarin het aantal bladzijden dat betrekking heeft op de grieven en de eis meer bedraagt dan 25 zonder dat daarvoor toestemming is gegeven, wordt de indiening van de grieven geweigerd en kan de partij uiterlijk binnen twee weken een memorie van grieven indienen die het maximumaantal bladzijden niet overschrijdt. Zie Bijlage VI.”
Voor octrooizaken (alleen van toepassing bij het gerechtshof Den Haag) is in art. 9.5.1 een hoger maximum bepaald:
“9.5.1 Maximumomvang processtukken
In afwijking van het bepaalde in artikel2.11, beslaan de memorie van grieven en de memorie van antwoord ieder niet meer dan60bladzijden. Wordt bij antwoord incidenteel hoger beroep ingesteld, dan beslaan de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep ieder niet meer dan 36 bladzijden. Andere memories, bijvoorbeeld na getuigenverhoor of deskundigenbericht, beslaan niet meer dan 36 bladzijden. Voor al deze memories geldt een minimale lettergrootte in een courant lettertype (zoals Times New Roman, Courier of Arial) van 11 punten (voetnoten 9 punten) en een minimale regelafstand van 1, met marges boven, onder, links en rechts van ten minste 2,5 cm op A4–formaat.Een partij kan bij H16–formulier vanwege bijvoorbeeld de juridische of feitelijke complexiteit van de zaak gemotiveerd verzoeken een memorie van een grotere omvang te mogen indienen. De rolraadsheer beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek. Als de memorie het maximumaantal bladzijden overschrijdt zonder dat daarvoor toestemming is gegeven, wordt de memorie geweigerd en kan de partij uiterlijk binnen twee weken een memorie indienen die het maximum aantal bladzijden niet overschrijdt. Als de appeldagvaarding de grieven bevat en daarin het aantal bladzijden dat betrekking heeft op de grieven en de eis meer bedraagt dan 60 zonder dat daarvoor toestemming is gegeven, wordt de indiening van de grieven geweigerd en kan de partij uiterlijk binnen twee weken een memorie van grieven indienen die het maximumaantal bladzijden niet overschrijdt.”
Bijlage VI bij het procesreglement dagvaardingszaken bevat de volgende aanwijzingen voor de toepassing van de art. 2.11 en 9.5.1:
“Om het beginsel van hoor en wederhoor en het recht op toegang tot de rechter te waarborgen, zijn in deze bijlage de volgende aanwijzingen opgenomen.
1. Een verzoek een memorie van grotere omvang te mogen indienen dan in artikel 2.11 of artikel 9.5.1 is toegestaan, wordt zo spoedig mogelijk gedaan, maar uiterlijk vier dagen voor de roldatum waarop de memorie moet worden ingediend.
Het verzoek wordt gemotiveerd gedaan en vermeldt het gewenste aantal bladzijden. De wederpartij kan binnen twee dagen reageren.
2. Het hof beslist zo spoedig mogelijk.
Het verzoek kan worden toegewezen vanwege de juridische of feitelijke complexiteit van de zaak. Daarvan kan onder meer sprake zijn indien:
– de bevoegdheid van de Nederlandse rechter; de toepasselijkheid en/of de inhoud van buitenlands recht of kwesties van internationaal privaatrecht (mede) aan de orde zijn;
– een nadere feitelijke onderbouwing is gewenst, die niet al is opgenomen in een eerder stuk;
– zich na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg nieuwe relevante feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;
– een partij een groot financieel belang heeft bij de zaak;
– er veel geschilpunten of posten moeten worden besproken.
De bladzijden van de memorie worden genummerd, met uitzondering van het voorblad en de eventuele inhoudsopgave, die voor het maximum niet meetellen.
3. Indien geen verzoek als bedoeld in lid 1 van deze bijlage is gedaan of indien een dergelijk verzoek geheel of gedeeltelijk is afgewezen en de toegestane maximumomvang ontoereikend blijkt te zijn, kan een partij in een bij de memorie te voegen H16-formulier verzoeken om na indiening van de memorie een aanvullende akte te mogen nemen ter nadere toelichting van een specifiek in die memorie reeds opgenomen grief, eiswijziging of verweer. Het verzoek wordt gemotiveerd gedaan en vermeldt het gewenste aantal bladzijden van de te nemen akte.
De wederpartij kan binnen twee dagen reageren. Lid 2 van deze bijlage is van overeenkomstige toepassing. Indien het verzoek wordt toegewezen, wordt de akte binnen twee weken na de beslissing op het verzoek ingediend.”
Art. 1.1.1.5 en Bijlage V van het procesreglement verzoekschriftprocedures bevatten een regeling die materieel gelijk is aan art. 2.11 en Bijlage VI van het procesreglement dagvaardingszaken.
De Rechtspraak heeft de maatregel in haar nieuwsbrief in december 2020 als volgt gemotiveerd:
“De limieten worden ingevoerd om de omvang van procesdossiers beheersbaar te houden. Door steeds grotere processtukken neemt de behandeltijd per zaak toe, wat leidt tot druk op doorlooptijden. Verder hebben te lange processtukken ongewenste gevolgen voor partijen, raadsheer én advocaat. De raadsheer en advocaat van de wederpartij zijn te veel tijd kwijt met het lezen en doorgronden van een te lang processtuk. Het risico bestaat dat het gerechtshof belangrijke details over het hoofd ziet of de stukken anders uitlegt dan partijen. Het beginsel van hoor en wederhoor komt onder druk als de wederpartij het zich financieel niet kan veroorloven om haar advocaat extra tijd te laten besteden aan de reactie op een te lang processtuk. Kernachtige processtukken zijn daarom in het belang van een tijdige, zorgvuldige rechtspraak en van allen die daarbij betrokken zijn.”
De initiatiefnemers in deze procedure – een groep van 70 advocaten – vorderen dat de Staat wordt bevolen het ertoe te leiden dat de bepalingen worden ingetrokken en er geen processtukken geweigerd zullen worden wegens de omvang ervan.
Overwegingen Hoge Raad over status procesreglementen
De Hoge Raad merkt allereerst (r.o. 3.1.2) enkele opmerkingen over de status en totstandkoming van procesreglementen. Een procesreglement dat door een daartoe bevoegd rechterlijk orgaan is vastgesteld en behoorlijk is bekendgemaakt, moet worden aangemerkt als recht in de zin van art. 79 RO. De Hoge Raad verwijst naar HR 17 april 2015 (pilotreglement ambtshalve akte niet dienen), rov. 3.6.2 en HR 28 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2117 (niet gepubliceerd in ECLI; NJ 1997, 495), rov. 3.2.
In de eerste uitspraak overwoog de Hoge Raad (r.o. 3.6.2):
“Een procesreglement dat door een daartoe bevoegd rechterlijk orgaan is vastgesteld en behoorlijk is bekendgemaakt, moet worden aangemerkt als recht in de zin van art. 79 RO. Het hof heeft met juistheid overwogen dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een procesreglement als het onderhavige voortvloeit uit art. 133 Rv. Voorts staat art. 35 lid 1 Rv niet aan de geldigheid van het pilotreglement in de weg. Die bepaling opent de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot door de rechter te stellen termijnen voor het verrichten van proceshandelingen en het verlenen van uitstel daarvoor. Anders dan het onderdeel veronderstelt, delegeert deze bepaling geen bevoegdheden aan de (landelijke) rechterlijke macht, maar opent het de mogelijkheid tot het stellen van regels bij algemene maatregel van bestuur. De omstandigheid dat art. 35 Rv uniformering tot doel heeft, doet niet af aan de geldigheid van een bevoegdelijk vastgesteld procesreglement dat afwijkt van het landelijk procesreglement.”
De klacht, dat de procespartij in kwestie wegens een pilot met kortere termijnen ten onrechte een extra termijn was geweigerd voor het nemen van een memorie, slaagde in die zaak (r.o. 3.8):
“Het pilotreglement wordt toegepast bij wijze van experiment en wijkt aanmerkelijk af van het landelijk procesreglement in die zin, dat
(a) na verstrijken van de termijn voor het indienen van memories, slechts één nadere termijn wordt verleend, terwijl
(b) bij overschrijding van die nadere termijn, zonder peremptoirstelling of voorafgaande waarschuwing, ambtshalve akte niet-dienen wordt verleend.In zoverre is sprake van een bijzondere situatie. Weliswaar is aan het pilotreglement de nodige bekendheid gegeven en wordt een advocaat op grond van zijn deskundigheid zonder meer geacht op de hoogte te zijn van de geldende termijnen en de verstrekkende gevolgen van overschrijding (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2813, NJ 2014/417 en ECLI:NL:HR:2014:2798, NJ 2014/418), maar hier staat tegenover dat strikte naleving van het reglement meebrengt dat [eiseres] door het verzuim van haar advocaat definitief haar zaak niet in hoger beroep aan de rechter kan voorleggen.
Zeker nu de toegang tot de (appel)rechter in het geding is, behoort de sanctie op het niet in acht nemen van de termijnen van het pilotreglement in een redelijke verhouding te staan tot het verzuim. Een goede procesorde brengt dan in de hiervoor onder (a) en (b) omschreven omstandigheden mee dat het belang van het voorkomen van onredelijke vertraging van het geding moet worden afgewogen tegen de ernst van het verzuim en de gevolgen die strikte naleving van het reglement zou hebben voor de procesvoering van de partij die erdoor wordt getroffen. Art. 1.6 van het pilotreglement maakt deze afweging ook mogelijk. In een geval als het onderhavige dient die afweging zonder meer te leiden tot het verlenen van een korte termijn om het verzuim te herstellen. Een termijn van veertien dagen volstaat daartoe. Het hof heeft ten onrechte nagelaten een zodanige termijn te verlenen.”
In r.o. 3.13 van het arrest van 3 juni 2022 gaat de Hoge Raad verder in op de wijze, waarop procesreglementen kunnen worden vastgesteld – en door wie – en in hoeverre deze bindend zijn. De gerechtsbesturen kunnen slechts overleggen met de rechters, maar geen richtlijnen opleggen (Wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, Kamerstukken II 2000/01, 27181, nr. 6, p. 51 – Par. 2.3 Bevoegdheden van het bestuur). Deze reglementen kunnen alleen door de rechterlijke macht worden vastgesteld en zijn bij consensus ‘zelfbindend’ (Nota bij Wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, Kamerstukken II 2000/01, 27182, nr. 6, p. 35).
De Hoge Raad wijst op HR 11 september 2018 (berekeningswijze vergoeding detentie) (r.o. 4.2) waarin het heeft beslist dat afspraken binnen het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) niet kunnen worden aangemerkt als bindende afspraken in de zin van art. 79 RO. Omdat een procesreglement een vorm van zelfbinding door rechters is, zijn de gerechtsvergaderingen als bedoeld in art. 22 RO bevoegd procesreglementen vast te stellen.
Beantwoording prejudiciële vragen over maximum aantal pagina’s processtukken hoger beroep
De gestelde vragen zijn als volgt door de Hoge Raad geformuleerd:
1. Is de rechter bevoegd om beperkingen te stellen aan de omvang van processtukken in hoger beroep en mag zo’n beperking in een procesreglement worden gesteld?
2. Mag in een procesreglement worden bepaald dat bij overschrijding van het maximale aantal bladzijden het processtuk wordt geweigerd?
3. Is een weigering van toestemming om een langer processtuk of een aanvullend processtuk in te dienen een schending van het recht op hoor en wederhoor of het recht op toegang tot de rechter?
4. Bieden de bepalingen in de procesreglementen die inhouden dat een (rol)raadsheer beslist (a) op verzoeken tot het mogen indienen van een omvangrijker processtuk of een aanvullende akte en (b) over de weigering van processtukken die de gestelde limieten overschrijden, voldoende rechtsbescherming indien de toestemming, respectievelijk het processtuk, wordt geweigerd?
Antwoord op vraag 1: Is de rechter bevoegd om beperkingen te stellen aan de omvang van processtukken in hoger beroep en mag zo’n beperking in een procesreglement worden gesteld?
Het antwoord is: ja. De Hoge Raad zegt in r.o. 3.3.1, dat de rechter kan (in iedere individuele zaak), door toepassing van de eisen van een goede procesorde, door het nemen van alle beslissingen die nodig zijn voor een goed verloop van de procedure (art. 19 lid 2 Rv.) en uit hoofde van zijn taak te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure (art. 20 lid 1 Rv.), beperkingen stellen aan de omvang van processtukken. De bevoegdheid van de rechter om grenzen te stellen aan de omvang van processtukken kan ook gereguleerd worden door middel van een procesreglement.
De Hoge Raad motiveert dit onder meer met verwijzing naar de rechtseenheid en het efficiënt inzetten van de beperkte middelen van de rechtspraak. In r.o. 3.3. overweegt de Hoge Raad:
“Het door art. 6 EVRM beschermde recht op toegang tot de rechter en het in art. 19 lid 1 Rv verankerde beginsel van hoor en wederhoor zijn kernbeginselen van het burgerlijk procesrecht, maar deze beginselen zijn niet absoluut. Het recht op hoor en wederhoor kan onder meer worden beperkt doordat het recht om een proceshandeling te verrichten, vervalt als die proceshandeling niet binnen de daarvoor gestelde termijn is verricht (art. 133 lid 4 Rv) en doordat de rechter stukken kan weigeren die te laat worden overgelegd.
Het recht op toegang tot de rechter kan, in het bijzonder in hoger beroep, onderworpen zijn aan beperkingen. Voorschriften die de toegang tot de rechter regelen, mogen deze toegang niet zodanig beperken, dat de essentie van het recht op toegang tot de rechter wordt aangetast. Bovendien moeten de voorschriften een legitiem doel dienen en in het licht van dat doel proportioneel zijn.”
De Hoge Raad verwijst hierbij naar HR 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9613, rov. 3.5 en Zie o.m. EHRM 28 mei 1985, CEDH Serie A vol. 93, rov. 57; EHRM 17 januari 2012, nr. 36760/06, rov. 230; EHRM 29 november 2016, nr. 76943/11, rov. 89; EHRM 5 april 2018, nr. 40160/12, rov. 78.
Wel overweegt de Hoge Raad onder meer (in r.o. 3.3.4):
“Voor zover beperkingen aan de omvang van processtukken worden gesteld die afbreuk doen aan de essentie van het recht op toegang tot de rechter of aan hoor en wederhoor, kan ook niet gezegd worden dat die beperkingen voortvloeien uit de eisen van een goede procesorde, nodig zijn voor een goed verloop van de procedure of onredelijke vertraging van het geding voorkomen.”
De Hoge Raad oordeelt, dat de maatregel een legitiem doel dient (r.o. 3.3.5). Hij verwijst hierbij naar EHRM 19 december 1997, nr. 155/1996/774/975, rov. 36 en EHRM 17 januari 2012, nr. 36760/06, rov. 242. En voorts:
“De desbetreffende regels zijn ook niet disproportioneel omdat te verwachten valt dat in de overgrote meerderheid van de zaken het recht op toegang tot de rechter en op hoor en wederhoor niet in het gedrang komt door de in de reglementen gestelde beperkingen, mede in aanmerking genomen dat in hoger beroep kan worden voortgebouwd op het debat in eerste aanleg en steeds gelegenheid bestaat om de zaak mondeling toe te lichten (art. 87 lid 8 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv; art. 279 Rv in verbinding met art. 362 Rv). Bovendien voorzien de procesreglementen in de mogelijkheid om, op grond van de kenmerken van de concrete zaak, toestemming te verkrijgen voor de indiening van een omvangrijker processtuk.”
Antwoord op vraag 2: Mag in een procesreglement worden bepaald dat bij overschrijding van het maximale aantal bladzijden het processtuk wordt geweigerd?
De Hoge Raad vindt, dat de sanctie die op overschrijding van de limiet staat niet te rigoureus is. In r.o. 3.39 overweegt de Hoge Raad:
“…De procesreglementen stellen op overschrijding van het maximale aantal bladzijden niet de sanctie van niet-ontvankelijkheid. Wel kan aan de weigering van het te omvangrijke stuk en het vervolgens uitblijven van een stuk dat wel aan de limiet voldoet, de consequentie verbonden zijn dat het recht vervalt om de desbetreffende proceshandeling te verrichten. Voor de dagvaardingsprocedure volgt dat uit art. 133 lid 4 Rv en geldt dat de appellant in beginsel niet-ontvankelijk is indien geen grieven zijn geformuleerd. Voor de verzoekschriftprocedure volgt uit de wettelijke termijn waarbinnen hoger beroep moet worden ingesteld in samenhang met het voorschrift dat het beroepschrift de gronden van het hoger beroep moet bevatten (art. 359 Rv), dat weigering van een beroepschrift kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de appellant. Indien de appellant nalaat tijdig een processtuk van toegestane lengte in te dienen, kan dat dus zowel in de dagvaardings- als in de verzoekschriftprocedure leiden tot niet-ontvankelijkheid, maar dat betekent niet dat de bevoegdheid van de rechter om een stuk te weigeren een andere wettelijke grondslag vergt dan de bevoegdheid om grenzen te stellen aan de omvang van processtukken.”
Gelet op de ingrijpende gevolgen die de weigering van een processtuk kan hebben, moet aan partijen voldoende gelegenheid worden geboden om te voorkomen dat die gevolgen intreden, aldus de Hoge Raad, verwijzend naar HR 16 november 2001 (Ajax Brandbeveiliging), rov. 3.4 over het aanbrengen van de zaak door overlegging van de originele dagvaarding en herstelexploot. Deze overweging luidt:
“Hoewel de wet niet met zoveel woorden de eis stelt dat inschrijving van een zaak ter rolle slechts kan geschieden tegen overlegging van de originele en complete dagvaarding en het origineel van een eventueel herstelexploit, strookt het stellen van deze eis met de eisen van een behoorlijke rechtspleging. Aldus wordt de rolrechter in staat gesteld om vóór de rolzitting in verband met een eventueel te verlenen verstek te beoordelen of de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen. De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen evenwel, in aanmerking genomen de ingrijpende gevolgen die een weigering de zaak ter rolle in te schrijven kan hebben, tevens mee dat aan de eiser de mogelijkheid wordt geboden verzuimen met bekwame spoed te herstellen.
In overeenstemming met dit een en ander bepaalt art. 3 lid 1 van het Landelijk reglement van de civiele rol bij de rechtbanken (gepubliceerd in Stcrt. 2000, nr. 124) dat bij de inschrijving van een nieuwe zaak de originele dagvaarding plus een kopie moet worden overgelegd, en geeft lid 2 van deze bepaling de eiser die hieraan niet heeft voldaan, een termijn van twee weken na de roldatum (met de mogelijkheid van verlenging op grond van klemmende redenen) om dit verzuim te herstellen.
Deze mogelijkheid van herstel strookt ook met de in de wet (art. 94 Rv.) gegeven en in de rechtspraak ontwikkelde mogelijkheid van herstel van gebreken in de dagvaarding en de in de rechtspraak ontwikkelde mogelijkheid van herstel van het verzuim de zaak tijdig ter rolle in te schrijven.”
De Hoge Raad vindt de maatregel dus niet disproportioneel, omdat (i) alsnog verzocht kan worden een omvangrijker processtuk of een aanvullende akte toe te staan en (ii) er een termijn wordt geboden voor herstel.
Voor de beantwoording van de laatste twee vragen heeft de Hoge Raad weinig tekst nodig.
Antwoord op vraag 3: Is een weigering van toestemming om een langer processtuk of een aanvullend processtuk in te dienen een schending van het recht op hoor en wederhoor of het recht op toegang tot de rechter?
De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.3.12):
“… Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, kan slechts aan de hand van de bijzonderheden van het concrete geval worden vastgesteld of een weigering van toestemming om een langer processtuk of een aanvullend processtuk in te dienen, een schending is van het recht op toegang tot de rechter of het recht op hoor en wederhoor. Bij de beantwoording van die vraag in een concreet geval geldt als uitgangspunt dat beperkingen op die rechten toelaatbaar zijn, maar dat de essentie van die rechten niet mag worden aangetast en dat voor de toelaatbaarheid van de beperking de hiervoor in 3.3.6 genoemde maatstaf geldt.”
Antwoord op vraag 4: Bieden de bepalingen in de procesreglementen die inhouden dat een (rol)raadsheer beslist (a) op verzoeken tot het mogen indienen van een omvangrijker processtuk of een aanvullende akte en (b) over de weigering van processtukken die de gestelde limieten overschrijden, voldoende rechtsbescherming indien de toestemming, respectievelijk het processtuk, wordt geweigerd?
De Hoge Raad vindt dat de regels voldoende rechtsbescherming bieden. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.3.13):
“Toepassing van de hiervoor in 3.3.6 genoemde maatstaf bij de beoordeling van deze verzoeken, waarborgt dat de toegang tot de rechter en het recht op hoor en wederhoor niet in ontoelaatbare mate worden beperkt. In het bijzonder een afwijzende beslissing op een dergelijk verzoek dient voldoende te worden gemotiveerd. Van een beslissing op een verzoek tot het mogen indienen van een omvangrijker processtuk of van een aanvullende akte, dan wel een weigering van een processtuk kan met inachtneming van art. 401a lid 2 Rv cassatieberoep worden ingesteld, ook in zaken waarin de wet een hogere voorziening uitsluit.
Dit samenstel van regels vormt een toereikende rechtsbescherming ten aanzien van de toepassing van de beperkingen die de procesreglementen stellen aan de omvang van processtukken in hoger beroep.”
En – als er toch een probleem is – mag men altijd komen klagen bij de Hoge Raad, ook als er een rechtsmiddelenverbod geldt, zegt de Raad, verwijzend naar HR 22 maart 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0188 (helaas niet op ECLI gepubliceerd, NJ 1991, 400), rov. 3.2.
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Verloop van de procedure in hoger beroep.
Auteur & Last edit
[MdV, 9-06-2023; laatste bewerking 29-04-2024]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!