Pagina inhoud

    HR 19 december 2003 (Zwitserse vakantiewoning)

    Vergoedingsvordering voor uitgaven ten behoeve van woning andere echtgenoot

    Het arrest HR 19 december 2003 (Zwitserse vakantiewoning) ging over een vergoedingsvordering, die de man – rond de scheiding – had ingesteld tegen de vrouw in verband met betalingen die hij had gedaan ten behoeve van de ten name van de vrouw staande vakantiewoning in Zwitserland. Partijen waren sinds 1956 buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd. De rechtbank had de vrouw veroordeeld het nominale bedrag van de bijdrage van de man aan hem te vergoeden, tegen de valutakoers van de Zwitserse Frank op het moment waarop zij die vergoeding zou voldoen. De rechtbank hield dus geen rekening met enige wijziging in waarde van de woning.

    Procedure feitelijke instanties vergoeding uitgaven woning vrouw

    De man had in een verzoekschriftprocedure bij rechtbank Amsterdam verzocht de vrouw te veroordelen tot betaling van een geldbedrag met betrekking tot de vergoedingsrechten in verband met een vakantiewoning in Zwitserland, die op 8 oktober 1976 door de vrouw was verkregen. De koopsom was echter betaald door de man – voor de som van SFR 197.000 – en de man had dubbele beglazing laten aanbrengen voor SFR 8.511,=.

    Aan deze vordering heeft de man ten grondslag gelegd dat hem een vergoedingsrecht toekomt ter zake van de gelden die hij heeft gefourneerd voor de verkrijging door de vrouw van de woning en voor het daarin laten aanbrengen van de dubbele beglazing. De man stelt dat de tegenwaarde in Nederlands geld van het bedrag van SFR 205.511,– dient te worden berekend naar de koers van het moment waarop de terugbetaling plaatsvindt. De vrouw stelde dat moest worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de betalingen. De rechtbank volgde de man.

    Het Hof volgde echter de redenering van de vrouw en besliste dat de vergoeding diende te worden berekend naar de valutawaarde op het moment van betalen “rond 1971”. Het Hof overwoog (r.o. 4.5):

    “Het hof is daarbij van oordeel dat naar redelijkheid en billijkheid en de omstandigheid dat het huwelijk 40 jaar heeft geduurd en daaruit kinderen zijn geboren, en het feit dat de transactie zich in de Nederlandse rechtssfeer afspeelde, de waarde van de Zwitserse Frank dient te worden omgerekend naar Nederlandse valuta conform de koers van die frank ten tijde van de betaling in Nederlandse guldens uitgedrukt. Dat betaling destijds plaatsvond vanaf een Zwitserse bankrekening doet hieraan niet af, nu de levenssfeer van partijen en hun uitgavenpatroon zich over het geheel bezien afspeelden in Nederland.”

    Het oordeel van de Hoge Raad

    De man gaat hiertegen in cassatie. De Hoge Raad stelde de man in het gelijk. De Hoge Raad citeert met instemming de maatstaf van het arrest Kriek/Smit zoals die door het Hof in het arrest van het Hof was vermeld:

    “Daarbij verdient opmerking dat het middel zich terecht niet richt tegen hetgeen het hof overeenkomstig de maatstaf die is neergelegd in de vaste jurisprudentie die is gevolgd op het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 1987, NJ 1988, 150 tot uitgangspunt heeft genomen.

    Het hof heeft overwogen dat, wanneer een echtgenoot die met uitsluiting van elke gemeenschap is gehuwd, geheel of gedeeltelijk de tegenprestatie voldoet voor een goed dat op naam van de andere echtgenoot wordt geplaatst, eerstgenoemde echtgenoot in beginsel jegens de andere recht heeft op vergoeding van het nominale bedrag van de verstrekte gelden.

    Dit kan, aldus het hof, anders zijn wanneer tussen de echtgenoten anders is overeengekomen of wanneer een en ander is geschied om te voldoen aan een natuurlijke verbintenis van de ene echtgenoot tot verzorging van de andere, terwijl ook niet is uitgesloten dat uit redelijkheid en billijkheid, in verband met de omstandigheden van het geval, anders voortvloeit.”

    De Hoge Raad stelt – na het hiervoor vermelde citaat uit Kriek/Smit – allereerst vast:

    “Het hof heeft – in cassatie onbestreden – overwogen dat van het voldoen aan een natuurlijke verbintenis in het onderhavige geval geen sprake is geweest en dat ook van een overeenkomst tussen partijen niet is gebleken. Het hof overwoog voorts dat de redelijkheid en billijkheid in de onderhavige zaak niet zodanig verstrekkende gevolgen hebben dat de man in het geheel geen aanspraak kan maken op betaling.”

    De Hoge Raad vat de klachten van de man tegen de beslissing van het Hof als volgt samen:

    (i) dat het hof, door te oordelen dat betaling van de schuld tegen de huidige koers naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden verlangd, zich heeft schuldig gemaakt aan een verboden aanvulling van de feitelijke grondslag van het verweer van de vrouw;

    (ii) en dat zijn oordeel dat de transactie zich in de Nederlandse rechtssfeer afspeelde, onbegrijpelijk is.

    (iii) dat het hof (onder meer) de art. 6:111 en 6:124 BW heeft geschonden.

    Verboden aanvulling van de gronden door het Hof

    De Hoge Raad behandelt deze klachten gezamenlijk. De eerste klacht treft doel, omdat het Hof allerlei overwegingen in zijn beslissing had meegenomen die de vrouw niet had aangevoerd. Vgl. de pagina Algemene beginselen procedures over het principe dat de rechter niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd tussen partijen mag treden en dus niet zelf de feiten en aangevoerde (rechts)gronden mag gaan zitten aanvullen.

    Vergoeding uitgaven voor goed andere echtgenoot naar huidige waarde (ex nunc)

    Ook de tweede klacht treft doel. De man heeft – zoals de Hoge Raad overweegt – recht op een vergoeding krachtens art. 6:111 B.W., dat bepaalt dat de vergoeding van een geldsom naar de nominale waarde dient plaats te vinden. Zie ook de pagina Verbintenissen tot betaling van een geldsom. Op grond van art. 6:121 B.W. mag de vrouw betalen in Nederlands geld (inmiddels dus Euro’s). De omrekening dient op grond van art. 6:124 B.W. te geschieden naar de dagkoers. Deze bepalingen worden ook besproken op de pagina Verbintenissen tot betaling van een geldsom.

    De Hoge Raad vernietigt dus het arrest van het Hof en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

    Deze uitspraak wordt besproken op de pagina Rechten en verplichtingen echtgenoten.

    [MdV, 15-10-2023]

    Uitspraak

    ECLI:N::HR:2003:AL7076

    Hoge Raad

    19-12-2003

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 19 december 2003 (Zwitserse vakantiewoning)

      Vergoedingsvordering voor uitgaven ten behoeve van woning andere echtgenoot

      Het arrest HR 19 december 2003 (Zwitserse vakantiewoning) ging over een vergoedingsvordering, die de man – rond de scheiding – had ingesteld tegen de vrouw in verband met betalingen die hij had gedaan ten behoeve van de ten name van de vrouw staande vakantiewoning in Zwitserland. Partijen waren sinds 1956 buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd. De rechtbank had de vrouw veroordeeld het nominale bedrag van de bijdrage van de man aan hem te vergoeden, tegen de valutakoers van de Zwitserse Frank op het moment waarop zij die vergoeding zou voldoen. De rechtbank hield dus geen rekening met enige wijziging in waarde van de woning.

      Procedure feitelijke instanties vergoeding uitgaven woning vrouw

      De man had in een verzoekschriftprocedure bij rechtbank Amsterdam verzocht de vrouw te veroordelen tot betaling van een geldbedrag met betrekking tot de vergoedingsrechten in verband met een vakantiewoning in Zwitserland, die op 8 oktober 1976 door de vrouw was verkregen. De koopsom was echter betaald door de man – voor de som van SFR 197.000 – en de man had dubbele beglazing laten aanbrengen voor SFR 8.511,=.

      Aan deze vordering heeft de man ten grondslag gelegd dat hem een vergoedingsrecht toekomt ter zake van de gelden die hij heeft gefourneerd voor de verkrijging door de vrouw van de woning en voor het daarin laten aanbrengen van de dubbele beglazing. De man stelt dat de tegenwaarde in Nederlands geld van het bedrag van SFR 205.511,– dient te worden berekend naar de koers van het moment waarop de terugbetaling plaatsvindt. De vrouw stelde dat moest worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de betalingen. De rechtbank volgde de man.

      Het Hof volgde echter de redenering van de vrouw en besliste dat de vergoeding diende te worden berekend naar de valutawaarde op het moment van betalen “rond 1971”. Het Hof overwoog (r.o. 4.5):

      “Het hof is daarbij van oordeel dat naar redelijkheid en billijkheid en de omstandigheid dat het huwelijk 40 jaar heeft geduurd en daaruit kinderen zijn geboren, en het feit dat de transactie zich in de Nederlandse rechtssfeer afspeelde, de waarde van de Zwitserse Frank dient te worden omgerekend naar Nederlandse valuta conform de koers van die frank ten tijde van de betaling in Nederlandse guldens uitgedrukt. Dat betaling destijds plaatsvond vanaf een Zwitserse bankrekening doet hieraan niet af, nu de levenssfeer van partijen en hun uitgavenpatroon zich over het geheel bezien afspeelden in Nederland.”

      Het oordeel van de Hoge Raad

      De man gaat hiertegen in cassatie. De Hoge Raad stelde de man in het gelijk. De Hoge Raad citeert met instemming de maatstaf van het arrest Kriek/Smit zoals die door het Hof in het arrest van het Hof was vermeld:

      “Daarbij verdient opmerking dat het middel zich terecht niet richt tegen hetgeen het hof overeenkomstig de maatstaf die is neergelegd in de vaste jurisprudentie die is gevolgd op het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 1987, NJ 1988, 150 tot uitgangspunt heeft genomen.

      Het hof heeft overwogen dat, wanneer een echtgenoot die met uitsluiting van elke gemeenschap is gehuwd, geheel of gedeeltelijk de tegenprestatie voldoet voor een goed dat op naam van de andere echtgenoot wordt geplaatst, eerstgenoemde echtgenoot in beginsel jegens de andere recht heeft op vergoeding van het nominale bedrag van de verstrekte gelden.

      Dit kan, aldus het hof, anders zijn wanneer tussen de echtgenoten anders is overeengekomen of wanneer een en ander is geschied om te voldoen aan een natuurlijke verbintenis van de ene echtgenoot tot verzorging van de andere, terwijl ook niet is uitgesloten dat uit redelijkheid en billijkheid, in verband met de omstandigheden van het geval, anders voortvloeit.”

      De Hoge Raad stelt – na het hiervoor vermelde citaat uit Kriek/Smit – allereerst vast:

      “Het hof heeft – in cassatie onbestreden – overwogen dat van het voldoen aan een natuurlijke verbintenis in het onderhavige geval geen sprake is geweest en dat ook van een overeenkomst tussen partijen niet is gebleken. Het hof overwoog voorts dat de redelijkheid en billijkheid in de onderhavige zaak niet zodanig verstrekkende gevolgen hebben dat de man in het geheel geen aanspraak kan maken op betaling.”

      De Hoge Raad vat de klachten van de man tegen de beslissing van het Hof als volgt samen:

      (i) dat het hof, door te oordelen dat betaling van de schuld tegen de huidige koers naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden verlangd, zich heeft schuldig gemaakt aan een verboden aanvulling van de feitelijke grondslag van het verweer van de vrouw;

      (ii) en dat zijn oordeel dat de transactie zich in de Nederlandse rechtssfeer afspeelde, onbegrijpelijk is.

      (iii) dat het hof (onder meer) de art. 6:111 en 6:124 BW heeft geschonden.

      Verboden aanvulling van de gronden door het Hof

      De Hoge Raad behandelt deze klachten gezamenlijk. De eerste klacht treft doel, omdat het Hof allerlei overwegingen in zijn beslissing had meegenomen die de vrouw niet had aangevoerd. Vgl. de pagina Algemene beginselen procedures over het principe dat de rechter niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd tussen partijen mag treden en dus niet zelf de feiten en aangevoerde (rechts)gronden mag gaan zitten aanvullen.

      Vergoeding uitgaven voor goed andere echtgenoot naar huidige waarde (ex nunc)

      Ook de tweede klacht treft doel. De man heeft – zoals de Hoge Raad overweegt – recht op een vergoeding krachtens art. 6:111 B.W., dat bepaalt dat de vergoeding van een geldsom naar de nominale waarde dient plaats te vinden. Zie ook de pagina Verbintenissen tot betaling van een geldsom. Op grond van art. 6:121 B.W. mag de vrouw betalen in Nederlands geld (inmiddels dus Euro’s). De omrekening dient op grond van art. 6:124 B.W. te geschieden naar de dagkoers. Deze bepalingen worden ook besproken op de pagina Verbintenissen tot betaling van een geldsom.

      De Hoge Raad vernietigt dus het arrest van het Hof en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

      Deze uitspraak wordt besproken op de pagina Rechten en verplichtingen echtgenoten.

      [MdV, 15-10-2023]

      Uitspraak

      ECLI:N::HR:2003:AL7076

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!