Pagina inhoud

    Aanneming van werk (Titel 12, Boek 7 B.W.)

    Inleiding aanneming van werk

    Aanneming van werk is geregeld in Titel 12, Boek 7 B.W.. Aanneming van werk valt onder de bijzondere overeenkomsten. De titel bestaat uit twee afdelingen; aanneming van werk in het algemeen en bijzondere bepalingen voor de bouw van een woning. Titel 12 van Boek 7 B.W. hangt nauw samen met de gelijktijdig ingevoerde bepalingen in Titel 1 Boek 7 B.W. inzake de koopovereenkomst van onroerende zaken.

    Herziening van aanneming van werk bij invoering van het “Nieuwe” B.W.

    De regeling van aanneming van werk is door toevoeging van Titel 12 in 2003 opgenomen in Boek 7 B.W. (zie Stb. 2003, 238 en Stb. 2003, 239) en in werking getreden op 1 september 2003 (Stb. 2003, 272). Voordien stond de regeling in het oude Burgerlijk wetboek in de zesde afdeling van de zevende titel A van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek. Deze herziening had een lange aanloop. Het was onderdeel van de wetgevingsoperatie tot invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Het Voorontwerp werd al in november 1972 gepresenteerd, en het uiteindelijke wetsvoorstel voor Titel 12 lag er al in 1993.

    De oude wettelijke regeling werd door de branche als sterk onbevredigend en verouderd ervaren. Zo was de meerwerkregeling in het oude B.W. ronduit star en ongunstig tegenover de aannemer. Men ervoer dat als onrechtvaardig. De wettelijke regels waren echter niet van dwingend recht. Om die reden was de branche al in de jaren ’30 van de vorige eeuw begonnen met het ontwikkelen van eigen standaardregels voor de aannemingsovereenkomst. Deze ontwikkelden zich tot de in de bouwwereld als standaardvoorwaarden gehanteerde “Uniforme Administratieve Voorwaarden” (UAV). In Duitsland zijn soortgelijke algemene voorwaarden in de bouw gebruikelijk (de VOB/B). Daarbij werd bovendien gekozen voor geschillenbeslechting door middel van arbitrage, binnen de mogelijkheden die het burgerlijk procesrecht daarvoor biedt (zie de pagina Arbitrage in Nederland). Zo is de geschillenbeslechting in de bouw – voor zover de UAV van toepassing zijn – in handen van de Raad van Arbitrage voor de Bouw.

    Wettelijk regime aanneming van werk versus de UAV

    Er ontstond dan ook het nodige debat over het wetsontwerp voor Titel 12, onder meer over de vraag of niet gewoon met de zelfreguleringsregels van de UAV verder gewerkt moest worden en hoe zich de rechtspraak van de Raad voor Arbitrage zou gaan verhouden tot de rechtspraak van de overheidsrechter op basis van de nieuwe wettelijke regeling, wanneer geen arbitrage was bedongen. Het werd niet wenselijk geacht als er daardoor twee uiteenlopende systemen van bouwrecht zouden ontstaan. Men pleitte er dan ook voor om de nieuwe wettelijke regeling zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de UAV. Ook de bedenktijd van 3 dagen bij de aannemingsovereenkomst tot de bouw van een woning in opdracht van een consument was lange tijd een struikelblok. Daardoor heeft het toch nog 10 jaar geduurd voordat de invoeging in het gemoderniseerde B.W. een feit was.

    Uiteindelijk heeft de wetgever wel rekening gehouden met de bepalingen uit de UAV 1989, om tot een zekere uniformering van het bouwrecht te komen. Bij de Memorie van Toelichting is op advies van de Raad van State een Bijlage 1 gevoegd waarin een vergelijking werd gemaakt tussen de wettelijke regeling en de regels van de UAV (Stcrt. 1989, 181). Ondanks de lange aanloop is in de rechtspraak sinds 1993 al een voorschot genomen op de nieuwe regeling uit het wetsvoorstel van 1993. Zo werd de waarschuwingsplicht van de aannemer voor onjuistheden in de opdracht door de Hoge Raad al tot uitgangspunt genomen in het arrest HR 25 november 1994 (Stokkers/Vegt). Wanneer de opdrachtgever zelf deskundig is, dan kan dit een verzachtende omstandigheid zijn ex art. 6:101 lid 1 B.W.. Zie ook HR 18 september 1998, NJ 1998/818 (KPI/Leba). r.o. 3.4..

    Ook ten aanzien van de regeling van herstel van gebreken sluit de Hoge Raad al ruim voor de invoering aan bij de nieuwe wettelijke regeling in HR 5 januari 2001 (Multi Vastgoed/Nethou). Het ging daarbij om ondeugdelijke gevelbeplating. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.5):

    “In beginsel heeft de crediteur dan de keuze tussen nakoming, voor zover deze nog mogelijk is (dat wil hier zeggen het alsnog aanbrengen van een gevelbeplating zonder FFC) en schadevergoeding in enigerlei vorm (in dit geval heeft Multi Vastgoed aangeboden vervanging van enkele panelen en een aangepast gevelonderhoudsprogramma op haar kosten). De crediteur is evenwel niet geheel vrij in deze keuze, maar daarbij gebonden aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, waarbij mede de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij een rol spelen. Zulks komt bij voorbeeld tot uiting in art. 7:21 BW voor het geval een afgeleverde zaak niet aan de koopovereenkomst beantwoordt, alsmede in art. 7.12.8 Ontw. BW voor het geval van aanneming van werk, en er is geen grond uit deze bepalingen af te leiden dat een overeenkomstige regel bij andere gevallen van aflevering van een ondeugdelijke zaak niet behoort te worden gehanteerd.”

    Ook met de arresten Hoge Raad van 24 september 1982, NJ 1983/327 (Wolleswinkel/Syma-System) en 14 oktober 1994, NJ 1996/345 (Waterschap/Menterne) anticipeerde de Hoge Raad op de nieuwe regeling ten aanzien van de gevolgen van begrotingsfouten van de aannemer bij beëindiging van de opdracht. De aannemer mag er door de opzegging in dat geval niet gunstiger vanaf komen.

    Het bouwrecht bestaat dan ook – net als bij veel andere wettelijk geregelde overeenkomsten geldt – uit een aantal lagen, die steeds in ogenschouw genomen moeten worden. De basis vormt het algemene vermogensrecht (Boek 3) en het verbintenissenrecht (Boek 6). Daarnaast de specifieke regeling voor aanneming van Titel 12, en dan afhankelijk van de toepasselijkheid daarvan op de bouwovereenkomst, de UAV en de bijzondere afspraken in de concrete overeenkomst zelf.

    Een katalyserende ontwikkeling ten gunste van de wettelijke regeling boven de UAV heeft ook de bouwfraude kwestie in 2002 gespeeld. Zie het Rapport van de Tijdelijke Commissie Onderzoek Bouwfraude. Gemeenten en ander overheden bleken bij aanbestedingen door bouwondernemingen te zijn benadeeld. Dit leidde ertoe, dat overheden afstand namen van de UAV. In 2004 heeft de overheid dan ook een eigen Aanbestedingsreglement Werken (ARW 2004) uitgevaardigd. Hierin wordt ook het arbitragebeding dat de rechtsgang naar de Raad voor Arbitrage in de Bouw voorschrijft gepasseerd, zodat de overheidsrechter weer leidend is bij geschillen. Ook zijn overheden bij toepasselijkheid van de UAV vaker een uitzondering gaan maken op het arbitragebeding, zodat bij geschillen de overheidsrechter moet worden ingeschakeld.

    Wet Kwaliteitswaarborging voor het Bouwen

    De meest recente ontwikkeling in het bouwrecht is de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (Stb. 2019, 382) (ook wel afgekort als “WKB”). Deze beoogt verdere bescherming van de consument-opdrachtgever tot de bouw van een woning. Deze treedt in beginsel in werking op 1 januari 2021. Daarbij wordt art. 7:754 B.W. gewijzigd, een nieuw art. 7:757a B.W. toegevoegd, art. 7:758 B.W. aangevuld met lid 4 en een nieuw art. 7:765a B.W. ingevoegd., en in art. 7:768 B.W. wordt een lid ingevoegd (lid 2) waardoor het huidige lid 2 e.v. opschuiven naar lid 3 e.v..

    De wet voorziet enerzijds in een verhoogde aansprakelijkheid van de aannemer ten aanzien van gebreken. Deze regeling is voor consumenten dwingend recht. In overeenkomsten met niet-consumenten mag ervan af geweken worden. Daarnaast komt er een geprivatiseerd systeem van bouwtoezicht door een zgn. kwaliteitsborger. Deze krijgt een controlerende taak naast de taak van de gemeentelijke dienst Bouw en Woningtoezicht. Voor de oplevering moet de kwaliteitsborger een positieve verklaring afgeven. De regeling zal gefaseerd ingevoerd worden, afhankelijk van de mate waarin de sector er rijp voor is.

    Wanneer is de regeling van aanneming van werk van toepassing?

    Bij aanneming van werk kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het bouwen van een woning. Ook verbouwingen en allerlei andere werkzaamheden zoals het installeren van een keuken vallen er onder. In de Kamerstukken II 1992/93, 23 095, nr. 3, p. 12 zijn specifieke voorbeelden genoemd van wat onder aanneming van werk valt. Het gaat om een overeenkomst die ziet op arbeid, die leidt tot een werk van stoffelijke aard. Een overeenkomst tot het maken van software of van een website valt dus niet onder aanneming van werk. In Duitsland (“Werkvertrag”), België, Frankrijk en Zwitserland geldt het stoffelijkheidsvereiste niet, en kan een opdracht voor het maken van digitale producten dus wel onder de buitenlandse tegenvoeter van de Nederlandse aanneming van werk vallen. Er wordt daarom door sommige schrijvers wel gepleit om dit vereiste te laten vallen en de kwalificatie te verbinden aan het verschil tussen een resultaatsverbintenis (aanneming) en een inspanningsverbintenis (opdracht).

    Een belangrijke afbakening ten opzichte van de overeenkomst van opdracht is, dat bij aanneming van werk geen dienstbetrekking aanwezig is. Voor de grote groep ZZP-ers die klussen aannemen van grote aannemers in de bouw is dit onderscheid van belang. De Belastingdienst kan echter beslissen, dat er sprake is van een fictieve dienstbetrekking. Zie hierover nader de pagina Overeenkomst van opdracht in het algemeen.

    Het is vaak lastig om te oordelen of het gaat om aanneming van werk of een overeenkomst van opdracht is. dit moet worden beoordeeld per geval door te kijken naar de omstandigheden die bij dit geval spelen. Doorslaggevend voor de aanneming van werk is of het gaat om werkzaamheden die bestaan in het vervaardigen en/of bewerken van stoffelijke voorwerpen.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 10-09-2016; laatste bewerking 4-10-2021]

    Pagina inhoud

      Aanneming van werk (Titel 12, Boek 7 B.W.)

      Inleiding aanneming van werk

      Aanneming van werk is geregeld in Titel 12, Boek 7 B.W.. Aanneming van werk valt onder de bijzondere overeenkomsten. De titel bestaat uit twee afdelingen; aanneming van werk in het algemeen en bijzondere bepalingen voor de bouw van een woning. Titel 12 van Boek 7 B.W. hangt nauw samen met de gelijktijdig ingevoerde bepalingen in Titel 1 Boek 7 B.W. inzake de koopovereenkomst van onroerende zaken.

      Herziening van aanneming van werk bij invoering van het “Nieuwe” B.W.

      De regeling van aanneming van werk is door toevoeging van Titel 12 in 2003 opgenomen in Boek 7 B.W. (zie Stb. 2003, 238 en Stb. 2003, 239) en in werking getreden op 1 september 2003 (Stb. 2003, 272). Voordien stond de regeling in het oude Burgerlijk wetboek in de zesde afdeling van de zevende titel A van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek. Deze herziening had een lange aanloop. Het was onderdeel van de wetgevingsoperatie tot invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Het Voorontwerp werd al in november 1972 gepresenteerd, en het uiteindelijke wetsvoorstel voor Titel 12 lag er al in 1993.

      De oude wettelijke regeling werd door de branche als sterk onbevredigend en verouderd ervaren. Zo was de meerwerkregeling in het oude B.W. ronduit star en ongunstig tegenover de aannemer. Men ervoer dat als onrechtvaardig. De wettelijke regels waren echter niet van dwingend recht. Om die reden was de branche al in de jaren ’30 van de vorige eeuw begonnen met het ontwikkelen van eigen standaardregels voor de aannemingsovereenkomst. Deze ontwikkelden zich tot de in de bouwwereld als standaardvoorwaarden gehanteerde “Uniforme Administratieve Voorwaarden” (UAV). In Duitsland zijn soortgelijke algemene voorwaarden in de bouw gebruikelijk (de VOB/B). Daarbij werd bovendien gekozen voor geschillenbeslechting door middel van arbitrage, binnen de mogelijkheden die het burgerlijk procesrecht daarvoor biedt (zie de pagina Arbitrage in Nederland). Zo is de geschillenbeslechting in de bouw – voor zover de UAV van toepassing zijn – in handen van de Raad van Arbitrage voor de Bouw.

      Wettelijk regime aanneming van werk versus de UAV

      Er ontstond dan ook het nodige debat over het wetsontwerp voor Titel 12, onder meer over de vraag of niet gewoon met de zelfreguleringsregels van de UAV verder gewerkt moest worden en hoe zich de rechtspraak van de Raad voor Arbitrage zou gaan verhouden tot de rechtspraak van de overheidsrechter op basis van de nieuwe wettelijke regeling, wanneer geen arbitrage was bedongen. Het werd niet wenselijk geacht als er daardoor twee uiteenlopende systemen van bouwrecht zouden ontstaan. Men pleitte er dan ook voor om de nieuwe wettelijke regeling zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de UAV. Ook de bedenktijd van 3 dagen bij de aannemingsovereenkomst tot de bouw van een woning in opdracht van een consument was lange tijd een struikelblok. Daardoor heeft het toch nog 10 jaar geduurd voordat de invoeging in het gemoderniseerde B.W. een feit was.

      Uiteindelijk heeft de wetgever wel rekening gehouden met de bepalingen uit de UAV 1989, om tot een zekere uniformering van het bouwrecht te komen. Bij de Memorie van Toelichting is op advies van de Raad van State een Bijlage 1 gevoegd waarin een vergelijking werd gemaakt tussen de wettelijke regeling en de regels van de UAV (Stcrt. 1989, 181). Ondanks de lange aanloop is in de rechtspraak sinds 1993 al een voorschot genomen op de nieuwe regeling uit het wetsvoorstel van 1993. Zo werd de waarschuwingsplicht van de aannemer voor onjuistheden in de opdracht door de Hoge Raad al tot uitgangspunt genomen in het arrest HR 25 november 1994 (Stokkers/Vegt). Wanneer de opdrachtgever zelf deskundig is, dan kan dit een verzachtende omstandigheid zijn ex art. 6:101 lid 1 B.W.. Zie ook HR 18 september 1998, NJ 1998/818 (KPI/Leba). r.o. 3.4..

      Ook ten aanzien van de regeling van herstel van gebreken sluit de Hoge Raad al ruim voor de invoering aan bij de nieuwe wettelijke regeling in HR 5 januari 2001 (Multi Vastgoed/Nethou). Het ging daarbij om ondeugdelijke gevelbeplating. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.5):

      “In beginsel heeft de crediteur dan de keuze tussen nakoming, voor zover deze nog mogelijk is (dat wil hier zeggen het alsnog aanbrengen van een gevelbeplating zonder FFC) en schadevergoeding in enigerlei vorm (in dit geval heeft Multi Vastgoed aangeboden vervanging van enkele panelen en een aangepast gevelonderhoudsprogramma op haar kosten). De crediteur is evenwel niet geheel vrij in deze keuze, maar daarbij gebonden aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, waarbij mede de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij een rol spelen. Zulks komt bij voorbeeld tot uiting in art. 7:21 BW voor het geval een afgeleverde zaak niet aan de koopovereenkomst beantwoordt, alsmede in art. 7.12.8 Ontw. BW voor het geval van aanneming van werk, en er is geen grond uit deze bepalingen af te leiden dat een overeenkomstige regel bij andere gevallen van aflevering van een ondeugdelijke zaak niet behoort te worden gehanteerd.”

      Ook met de arresten Hoge Raad van 24 september 1982, NJ 1983/327 (Wolleswinkel/Syma-System) en 14 oktober 1994, NJ 1996/345 (Waterschap/Menterne) anticipeerde de Hoge Raad op de nieuwe regeling ten aanzien van de gevolgen van begrotingsfouten van de aannemer bij beëindiging van de opdracht. De aannemer mag er door de opzegging in dat geval niet gunstiger vanaf komen.

      Het bouwrecht bestaat dan ook – net als bij veel andere wettelijk geregelde overeenkomsten geldt – uit een aantal lagen, die steeds in ogenschouw genomen moeten worden. De basis vormt het algemene vermogensrecht (Boek 3) en het verbintenissenrecht (Boek 6). Daarnaast de specifieke regeling voor aanneming van Titel 12, en dan afhankelijk van de toepasselijkheid daarvan op de bouwovereenkomst, de UAV en de bijzondere afspraken in de concrete overeenkomst zelf.

      Een katalyserende ontwikkeling ten gunste van de wettelijke regeling boven de UAV heeft ook de bouwfraude kwestie in 2002 gespeeld. Zie het Rapport van de Tijdelijke Commissie Onderzoek Bouwfraude. Gemeenten en ander overheden bleken bij aanbestedingen door bouwondernemingen te zijn benadeeld. Dit leidde ertoe, dat overheden afstand namen van de UAV. In 2004 heeft de overheid dan ook een eigen Aanbestedingsreglement Werken (ARW 2004) uitgevaardigd. Hierin wordt ook het arbitragebeding dat de rechtsgang naar de Raad voor Arbitrage in de Bouw voorschrijft gepasseerd, zodat de overheidsrechter weer leidend is bij geschillen. Ook zijn overheden bij toepasselijkheid van de UAV vaker een uitzondering gaan maken op het arbitragebeding, zodat bij geschillen de overheidsrechter moet worden ingeschakeld.

      Wet Kwaliteitswaarborging voor het Bouwen

      De meest recente ontwikkeling in het bouwrecht is de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (Stb. 2019, 382) (ook wel afgekort als “WKB”). Deze beoogt verdere bescherming van de consument-opdrachtgever tot de bouw van een woning. Deze treedt in beginsel in werking op 1 januari 2021. Daarbij wordt art. 7:754 B.W. gewijzigd, een nieuw art. 7:757a B.W. toegevoegd, art. 7:758 B.W. aangevuld met lid 4 en een nieuw art. 7:765a B.W. ingevoegd., en in art. 7:768 B.W. wordt een lid ingevoegd (lid 2) waardoor het huidige lid 2 e.v. opschuiven naar lid 3 e.v..

      De wet voorziet enerzijds in een verhoogde aansprakelijkheid van de aannemer ten aanzien van gebreken. Deze regeling is voor consumenten dwingend recht. In overeenkomsten met niet-consumenten mag ervan af geweken worden. Daarnaast komt er een geprivatiseerd systeem van bouwtoezicht door een zgn. kwaliteitsborger. Deze krijgt een controlerende taak naast de taak van de gemeentelijke dienst Bouw en Woningtoezicht. Voor de oplevering moet de kwaliteitsborger een positieve verklaring afgeven. De regeling zal gefaseerd ingevoerd worden, afhankelijk van de mate waarin de sector er rijp voor is.

      Wanneer is de regeling van aanneming van werk van toepassing?

      Bij aanneming van werk kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het bouwen van een woning. Ook verbouwingen en allerlei andere werkzaamheden zoals het installeren van een keuken vallen er onder. In de Kamerstukken II 1992/93, 23 095, nr. 3, p. 12 zijn specifieke voorbeelden genoemd van wat onder aanneming van werk valt. Het gaat om een overeenkomst die ziet op arbeid, die leidt tot een werk van stoffelijke aard. Een overeenkomst tot het maken van software of van een website valt dus niet onder aanneming van werk. In Duitsland (“Werkvertrag”), België, Frankrijk en Zwitserland geldt het stoffelijkheidsvereiste niet, en kan een opdracht voor het maken van digitale producten dus wel onder de buitenlandse tegenvoeter van de Nederlandse aanneming van werk vallen. Er wordt daarom door sommige schrijvers wel gepleit om dit vereiste te laten vallen en de kwalificatie te verbinden aan het verschil tussen een resultaatsverbintenis (aanneming) en een inspanningsverbintenis (opdracht).

      Een belangrijke afbakening ten opzichte van de overeenkomst van opdracht is, dat bij aanneming van werk geen dienstbetrekking aanwezig is. Voor de grote groep ZZP-ers die klussen aannemen van grote aannemers in de bouw is dit onderscheid van belang. De Belastingdienst kan echter beslissen, dat er sprake is van een fictieve dienstbetrekking. Zie hierover nader de pagina Overeenkomst van opdracht in het algemeen.

      Het is vaak lastig om te oordelen of het gaat om aanneming van werk of een overeenkomst van opdracht is. dit moet worden beoordeeld per geval door te kijken naar de omstandigheden die bij dit geval spelen. Doorslaggevend voor de aanneming van werk is of het gaat om werkzaamheden die bestaan in het vervaardigen en/of bewerken van stoffelijke voorwerpen.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 10-09-2016; laatste bewerking 4-10-2021]

      Aanneming van werk (Titel 12, Boek 7 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!