Pagina inhoud

    Erfopvolging niet gescheiden echtgenoot en kinderen (Afd. 1, Titel 3, Boek 4 B.W.)

    Inleiding erfopvolging bij versterf van de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en van de kinderen

    In Afd. 1, Titel 3, Boek 4 B.W. is de erfopvolging bij versterf geregeld. Dit is dus de wettelijke standaardregeling voor vererving zonder dat er een uiterste wilsbeschikking (testament) is opgesteld. Deze Afdeling omvat 15 bepalingen (art. 4:13 B.W. tot en met art. 4:27 B.W.).

    De wettelijke verdeling bij erfopvolging bij versterf

    Het gehele vermogen achterlaten aan je echtgenoot en het niet uitbetalen van de erfdelen aan je kinderen was vroeger heel ongewoon. Tegenwoordig is dit eigenlijk het uitgangspunt van de wet, als iemand geen testament heeft opgemaakt of in zijn testament over de wijze van verdeling niets heeft opgenomen. Deze standaardverdeling is te vinden in art. 4:13 B.W..

    De ouderlijke boedelverdeling; verzorgingsgedachte

    Wat was vroeger een rechtvaardiging voor het niet uitbetalen van de erfdelen aan de kinderen? Die is te vinden in HR 30 november 1945, NJ 1946, 62 (De Visser/Harms): de erflater vervult een natuurlijke verbintenis tegenover zijn echtgenoot, inhoudende dat hij of zij de echtgenoot wil blijven verzorgen na het overlijden. Dit gaat dan voor op het betalen van het erfdeel. Sinds dit arrest werd letterlijk opgeschreven in testamenten: “Ik voel me verplicht om mijn echtgenoot na mijn overlijden verzorgd achter te laten.” Zo is eigenlijk de ouderlijke boedelverdeling ontstaan (art. 4:1167 BW oud).

    Langstlevende testament is nu de standaard wettelijke verdeling

    De ouderlijke boedelverdeling (voor 2003) wordt ook wel een langstlevende testament genoemd. De erflater moest voor 2003 in zijn testament expliciet opnemen dat zijn vermogen naar de achterblijvende echtgenoot ging. De ouderlijke boedelverdeling vormt een blauwdruk voor de wettelijke verdeling van nu. Na 2003 kwam deze nieuwe regeling in de wet, onder de naam ‘de wettelijke verdeling’.

    De wettelijke verdeling neemt tot uitgangspunt, dat de achterblijvende echtgenoot vanzelfsprekend alles erft, wanneer de erflater geen testament heeft opgemaakt of niets in zijn testament heeft opgenomen (art. 4:13 lid 2 B.W.). Belangrijk om op te merken is dat ook de schulden voor zijn rekening komen.

    De kinderen krijgen een niet-opeisbare vordering op de langstlevende echtgenoot

    Hoe zit het met de kinderen? Nederland is een van de weinige landen ter wereld die de achterblijvende echtgenoot door middel van de wettelijke verdeling in bescherming neemt. Bij het overlijden van de erflater, erft de langstlevende echtgenoot alles en worden de kinderen in de ‘erfrechtelijke wachtkamer’ gezet. Dit betekent dat de kinderen een niet opeisbare geldvordering krijgen op de langstlevende echtgenoot, ter waarde van hun erfdeel (art. 4:13 lid 3 B.W.).

    De vordering wordt pas opeisbaar indien:

    a) de langstlevende echtgenoot in staat van faillissement is verklaard of de schuldsanering op hem of haar van toepassing is verklaard, of

    b) bij het overlijden van de echtgenoot.

    Fiscale aspecten van het erfrecht

    Interessant om op te merken zijn de fiscaalrechtelijke kwesties die sterk samenhangen met het erfrecht. Bij de wettelijke verdeling krijgt de langstlevende het volledige vermogen van de erflater, hieronder vallen ook de erfdelen van de kinderen. Gezegd zou kunnen worden dat de langstlevende ‘genot’ heeft van die geldvorderingen. De langstlevende maakt een deel van de vordering van de kinderen op. Over die vorderingen wordt in principe rente bijgeteld, zodat het genot wordt gecompenseerd aan de kinderen.

    Bij het overlijden van de langstlevende wordt de rente over alle jaren berekend en tezamen met de geldvordering uitgekeerd aan de kinderen. In art. 4:13 lid 4 B.W. staat dat in het geval dat er in een jaar de wettelijke rente hoger wordt dan 6%, dit wordt vermeerderd met de geldvorderingen van de kinderen, berekend per jaar vanaf de dag dat de nalatenschap is opengevallen. De wettelijke rente bedraagt sinds 1 januari 2023 4%, dus op dit moment wordt er geen rente bijgeteld.

    Andere verdeling bij testament: alleen binnen het wettelijke stelsel

    Vaak wordt er in testamenten voor gekozen om het wettelijk erfrecht, en dus de wettelijke verdeling, van toepassing te verklaren. Soms wordt er in het testament op ondergeschikte punten afgeweken. Let op: er is een gesloten stelsel op grond van art. 4:41 B.W., dit betekent dat je alleen een regeling op kunt nemen in je testament die in de wet staat.

    Wie is aansprakelijk voor de schulden van de nalatenschap?

    Indien de nalatenschap volgens de wettelijke verdeling is verdeeld, is de langstlevende tegenover de schuldeisers – en tegenover de kinderen – verplicht om de schulden van de erflater te voldoen (art. 4:14 lid 1 B.W.).

    Bij de wettelijke verdeling is geen verhaal mogelijk op het vermogen van de kinderen

    Art. 14 lid 3 B.W. is van belang: goederen van de kinderen kunnen niet worden uitgewonnen door schuldeisers, met uitzondering van hun niet-opeisbare geldvordering op de langstlevende. Wanneer de geldvordering opeisbaar wordt, kunnen schuldeisers zich wél verhalen op goederen van de kinderen, tenzij de kinderen goederen aanwijzen van de langstlevende die voldoende verhaal bieden.

    Vaststelling, beschrijving en uitbetaling geldvordering kinderen

    Op grond van art. 4:15 lid 1 B.W. kunnen erfgenamen aan de kantonrechter verzoeken om de waarde van hun geldvordering vast te stellen, indien de kinderen en de langstlevende er niet uit kunnen komen.

    Afd. 5, Titel 2, Boek II Rv. (Van de verdeling van een gemeenschap) (oftewel art. 677 Rv. tot en met art. 679 Rv. worden voor het procesrecht van overeenkomstige toepassing verklaard, inhoudende dat de rechter zelf de vordering vast kan stellen of kan bevelen dat een notaris hierover moet oordelen, of in ieder geval een deskundige. Op grond van art. 4:15 lid 2 B.W. kan de vaststelling van de vordering worden gewijzigd door de kantonrechter indien er sprake is van een onjuiste berekening.

    De vaststelling van het bedrag gebeurt door middel van een vaststellingsovereenkomst op grond van art. 7:900 B.W.. Let wel op: de vaststelling van dit bedrag betekent niet dat de langstlevende dit bedrag opzij moet houden. Het idee achter de wettelijke verdeling blijft dat de langstlevende ongestoord verder moet kunnen leven. Het arrest De Visser/Harms leeft dus nog voort in het versterferfrecht.

    Boedelbeschrijving van de nalatenschap

    Een boedelbeschrijving kan worden opgemaakt op verzoek van ieder kind, of van de echtgenoot, op grond van art. 4:16 lid 1 B.W., zodat er een waardering wordt opgemaakt van de goederen en de schulden in de nalatenschap. Indien het vermogen onder bewind is gesteld of er is een minderjarige betrokken bij de verdeling van de nalatenschap, dan is een boedelbeschrijving verplicht op grond van art. 4:16 lid 2 B.W.. Deze moet door de wettelijke vertegenwoordiger worden ingeleverd bij de kantonrechter.

    Het uitgangspunt is dat de langstlevende echtgenoot het recht heeft om ongestoord verder te leven. De geldvorderingen van de kinderen zijn immers pas opeisbaar bij diens overlijden. Hoe dan ook kan de langstlevende echtgenoot op grond van art. 4:17 lid 1 B.W. ervoor kiezen om de geldvordering van het kind geheel of gedeeltelijk te voldoen. Dit komt dan in mindering op de hoofdsom. Dit is op initiatief van de langstlevende, de kinderen kunnen hier dus geen aanspraak op maken.

    Ongedaanmaking wettelijke verdeling

    Bij het overlijden van de erflater verkrijgt de langstlevende echtgenoot alle goederen van de nalatenschap, inclusief de schulden die voldaan moeten worden. Volgens de wettelijke verdeling krijgen de kinderen een niet-opeisbare vordering op de langstlevende. De langstlevende krijgt op grond van art. 4:18 B.W. de bevoegdheid om binnen drie maanden de wettelijke verdeling ongedaan te maken. Het gevolg hiervan is dat de nalatenschap dan onmiddellijk verdeeld wordt volgens het testament of volgens de wet. Stel er blijven drie erfgenamen over, de echtgenoot en twee kinderen, dan wordt de nalatenschap meteen over hun drieën verdeeld. Ieder erfgenaam verkrijgt in dat geval op grond van art. 4:10 lid 1 B.W. 1/3 deel.

    De wilsrechten bij de wettelijke verdeling; stiefoudergevaar

    De wettelijke verdeling is opgezet met het idee om de langstlevende echtgenoot ongestoord door te laten leven. Kinderen worden door de wettelijke verdeling eigenlijk aan de kant gezet, omdat ze een niet-opeisbare vordering krijgen op de langstlevende echtgenoot. Tijdens het leven van de langstlevende kunnen zij geen aanspraak maken op hun erfdeel. De wilsrechten zijn een correctie hierop. Ze bieden de mogelijkheid voor kinderen om grip te krijgen op goederen van de nalatenschap van de erflater. De wilsrechten komen vooral kijken wanneer er een stiefouder in beeld komt, dit wordt ook wel het stiefoudergevaar genoemd binnen het erfrecht.

    Voorbeeld: Erflater A overlijdt en laat na drie erfgenamen: zijn echtgenoot B en zijn kinderen C en D. Langstlevende echtgenoot erft al het vermogen op grond van de wettelijke verdeling. De kinderen krijgen een niet-opeisbare vordering op de langstlevende. De langstlevende hertrouwt met E. Wanneer de langstlevende overlijdt en er niks is opgenomen in het testament, is het wettelijk erfrecht van toepassing. Stiefouder E verkrijgt al het vermogen van langstlevende B, tezamen met het vermogen van A, dat al vererfd was door B. De kinderen C en D krijgen wederom een niet-opeisbare vordering op stiefouder E. De kans is echter wel aanwezig dat de kinderen van stiefouder E, bij het overlijden van E, zich verhalen op goederen uit het vermogen van A. Voor kinderen C en D kan dit een ongewenst effect hebben.

    Welke twee functies hebben de wilsrechten bij de wettelijke verdeling?

    Allereerst vormt een wilsrecht een soort zekerheidsrecht. Het kind krijgt grip op de goederen uit de nalatenschap van de erflater. Ten tweede wordt hiermee een emotioneel aspect gediend. Het kind kan zich er namelijk van verzekeren dat hij goederen krijgt van de erflater waar hij of zij een emotionele band mee had. Het risico dat de goederen van de erflater terecht komen bij de kinderen van de stiefouder wordt hiermee weggenomen.

    Wanneer de langstlevende in ondertrouw gaat met een nieuwe partner, kan het kind op grond van art. 4:19 B.W. het wilsrecht inroepen ter zake de nalatenschap van de eerst overleden ouder. De langstlevende is dan verplicht om goederen over te dragen uit het vermogen van de erflater, met een waarde van ten hoogste de geldvordering van het kind, vermeerderd met de rente bedoeld in art. 4:13 lid 4 BW.

    Alsnog inroepen wilsrecht na overlijden langstlevende ouder

    Art. 4:20 B.W. vormt een soort van herkansing. Wanneer het kind geen gebruik heeft gemaakt van zijn wilsrecht tijdens het leven van de langstlevende ouder, kan hij het wilsrecht inroepen tegenover zijn stiefouder, bij het overlijden van de langstlevende. De stiefouder heeft dan eveneens de verplichting om goederen over te dragen ter waarde van de geldvordering, uit de nalatenschap van de eerst overleden ouder. Let op, bij art. 4:19 B.W. en art. 4:20 B.W. gaat het om de nalatenschap van de eerst overleden ouder. Wordt de nalatenschap niet krachtens de wettelijke verdeling verdeeld, dan rusten de verplichtingen op de erfgenamen van de stiefouder.

    Derde wilsrecht: rechtstreeks jegens stiefouder als langstlevende

    Het derde wilsrecht van art. 4:21 B.W. lijkt op het eerste gezicht op het wilsrecht van art. 4:20 B.W., maar er zit wel een klein verschil in. Art. 4:21 B.W. is van belang wanneer een ouder een huwelijk of partnerschap aangaat en kinderen heeft uit een eerdere relatie. In dat geval gaat de erfenis van de ouder naar de stiefouder op grond van de wettelijke verdeling. De kinderen krijgen in dat geval wederom een niet-opeisbare geldvordering op de stiefouder ter zake de nalatenschap van de overleden (eigen) ouder. Het kind kan dan het wilsrecht uitoefenen tegenover de stiefouder. De stiefouder draagt de goederen over onder voorbehoud van het recht van vruchtgebruik, weer vanuit het idee dat de langstlevende (in dit geval de stiefouder) ongestoord verder moet kunnen leven.

    Vierde wilsrecht: herkansing van wilsrecht jegens langstlevende stiefouder

    Het vierde wilsrecht is te vinden in art. 4:22 B.W.. Dit vormt eveneens een herkansing voor wanneer er geen gebruik is gemaakt van het wilsrecht van art. 4:21 B.W.. Bij het overlijden van de stiefouder kan het kind het wilsrecht inroepen ter zake de nalatenschap van zijn langstlevende ouder, tegen de erfgenamen van de stiefouder.

    Recht van vruchtgebruik bij vererving

    Art. 4:23 B.W. geeft een regeling voor het recht van vruchtgebruik van de stiefouder op de goederen van de nalatenschap. Onder lid 1 sub a en b zijn een aantal verschillen opgesomd in vergelijking tot het gewone recht van vruchtgebruik te vinden in Titel 8, Boek 3 B.W.. Zie ook de pagina Vruchtgebruik.

    Van belang is art. 4:23 lid 3 B.W.. Hierin wordt beschreven van de hoofdgerechtigde (het kind) op het tijdstip van de vervreemding een vordering verkrijgt op de echtgenoot ter grootte van de waarde dat het goed op dat tijdstip had. Nadere regelingen kunnen bij aangaan van het vruchtgebruik worden getroffen op grond van art. 4:23 lid 4 B.W.. Dit kan ook nog door de kantonrechter achteraf gebeuren. Het recht van vruchtgebruik kan niet worden ingeroepen tegen schuldeisers die zich verhalen op goederen van de nalatenschap (art. 4:23 lid 6 B.W.).

    Goederen onderworpen aan wilsrechten

    In art. 4:24 B.W. wordt aangegeven welke goederen onderworpen zijn aan de wilsrechten die ingeroepen worden door de kinderen. Allereerst behoren hiertoe de goederen die deel hebben uitgemaakt van de nalatenschap van de erflater of van de door diens overlijden ontbonden huwelijksgemeenschap (art. 4:24 lid 1 B.W.). De verplichting tot overdracht genoemd in art. 4:21 B.W. en art. 4:22 B.W., dus in het geval dat de langstlevende overlijdt, heeft geen betrekking op de goederen die van de kant van de stiefouder in de nalatenschap vallen.

    Art. 4:24 lid 2 B.W. gaat over zaaksvervanging van goederen, een technisch leerstuk. Dit zijn goederen die in de plaats zijn gekomen voor goederen uit de nalatenschap of ontbonden huwelijksgemeenschap. Het is goed voor te stellen dat de samenstelling van het vermogen van de langstlevende voortdurend veranderd. Bij het overlijden van de erflater valt hetgeen de langstlevende verwerft uit hoofde van de nalatenschap in het privé vermogen van de langstlevende. De langstlevende mag ongestoord voort leven en mag selectief gebruik maken van de beschikkingsbevoegdheid die hem of haar toekomt. De langstlevende is onbeperkt in de uitoefening hiervan. Hij of zij kan dus ook een familie-erfstuk, met veel emotionele waarde doorverkopen. Hierin zijn geen grenzen gesteld. Op grond van art. 4:24 lid 2 B.W. zijn de goederen die dus in de plaats komen voor de goederen uit de nalatenschap of ontbonden huwelijksgemeenschap, eveneens onderworpen aan de wilsrechten. Helaas speelt bij de uitoefening van de wilsrechten op deze vervangende goederen alleen het zekerheidsaspect nog een rol, niet meer het emotioneel aspect (waar hierboven al over werd uitgeweid).

    Vaststelling, informeren en beperking van wilsrechten bij vererving

    De waarde van de goederen wordt vastgesteld op het tijdstip van de overdracht, hier is geen waardedrukkend effect aan gebonden. Dit wordt in mindering gebracht op de aan het kind verschuldigde hoofdsom. Er wordt geen rekening gehouden met het recht van vruchtgebruik dat op de goederen rust bij de berekening van de waarde (art. 4:25 lid 1 B.W.).

    Art. 4:25 lid 2 B.W. is veel meer van belang. Hierin is geregeld dat wanneer een kind beroep doet op zijn wilsrechten uit hoofde van art. 4:19 B.W., art. 4:20 B.W., art. 4:21 B.W. en art. 4:22 B.W., hij de andere kinderen hiervan op de hoogte moet stellen, zodat ook zij kunnen beslissen of ze hun wilsrechten willen uitoefenen.

    Het is goed voor te stellen dat de langstlevende die hertrouwt wellicht een beetje zenuwachtig wordt van de situatie omtrent de wilsrechten. Op grond van art. 4:25 lid 3 B.W. kan de langstlevende de kinderen een termijn stellen waarbinnen zij hun wilsrechten moeten uitoefenen.

    In art. 4:25 lid 4 B.W. is geregeld dat als er tussen de ouder en de kinderen, of tussen de kinderen onderling, geen overeenstemming bereikt kan worden over de overdracht van een goed, de kantonrechter hierover beslist op grond van de redelijkheid en billijkheid.

    Belangrijk is ook art. 4:25 lid 6 B.W.. Daarin staat dat de wilsrechten regelend recht zijn. Dat betekent dat je af kunt wijken van de wettelijke regeling van de wilsrechten. In de praktijk zie je vaak dat de wilsrechten worden uitgesloten in testamenten omdat ze heel veel onzekerheid met zich meebrengen. Denk aan vragen zoals: ‘Wanneer moet de notaris de kinderen informeren over hun wilsrechten en is de notaris hier überhaupt toe verplicht?’ en ‘Wanneer moet de langstlevende de kinderen mededelen dat ze van plan is om te hertrouwen?’.

    Minderjarige kinderen en wilsrechten bij vererving

    Wanneer er sprake is van een minderjarig kind, dat een beroep wil doen op zijn wilsrechten, dan dient de wettelijke vertegenwoordiger binnen drie maanden aan de kantonrechter schriftelijk het voornemen tot uitoefening van deze wilsrechten mee te delen (art. 4:26 lid 1 B.W.). Dit geldt ook wanneer sprake is van een meerderjarig kind dat niet het vrije beheer over diens vermogen heeft (art. 4:26 lid 2 B.W.).

    Het kromme aan deze bepaling is dat de wettelijke vertegenwoordiger van het kind vaak ook de langstlevende is. De langstlevende ouder gaat waarschijnlijk niet het wilsrecht tegen zichzelf laten uitoefenen, omdat dit nadelig is voor de langstlevende.

    Op grond van art. 4:26 lid 3 B.W. kan de kantonrechter anders bepalen met betrekking tot het ingediende verzoek. Hij toetst hierbij of het minderjarig kind snapt wat er gebeurd. Dit is dus een soort van vangnet voor het geval dat de langstlevende niet het belang van het kind voor ogen heeft.

    Gelijkstelling stiefkinderen met eigen kinderen bij vererving

    Bij testamenten kan de erflater bepalen dat voor deze wettelijke regeling stiefkinderen gelijk worden gesteld met eigen kinderen (art. 4:27 B.W.). De wettelijke verdeling en de wilsrechten zijn dan eveneens van toepassing op de stiefkinderen.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 6-03-2022; laatste bewerking AT 29-03-2023]

    Erfopvolging niet gescheiden echtgenoot en kinderen (Afd. 1, Titel 3, Boek 4 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Erfopvolging niet gescheiden echtgenoot en kinderen (Afd. 1, Titel 3, Boek 4 B.W.)

      Inleiding erfopvolging bij versterf van de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en van de kinderen

      In Afd. 1, Titel 3, Boek 4 B.W. is de erfopvolging bij versterf geregeld. Dit is dus de wettelijke standaardregeling voor vererving zonder dat er een uiterste wilsbeschikking (testament) is opgesteld. Deze Afdeling omvat 15 bepalingen (art. 4:13 B.W. tot en met art. 4:27 B.W.).

      De wettelijke verdeling bij erfopvolging bij versterf

      Het gehele vermogen achterlaten aan je echtgenoot en het niet uitbetalen van de erfdelen aan je kinderen was vroeger heel ongewoon. Tegenwoordig is dit eigenlijk het uitgangspunt van de wet, als iemand geen testament heeft opgemaakt of in zijn testament over de wijze van verdeling niets heeft opgenomen. Deze standaardverdeling is te vinden in art. 4:13 B.W..

      De ouderlijke boedelverdeling; verzorgingsgedachte

      Wat was vroeger een rechtvaardiging voor het niet uitbetalen van de erfdelen aan de kinderen? Die is te vinden in HR 30 november 1945, NJ 1946, 62 (De Visser/Harms): de erflater vervult een natuurlijke verbintenis tegenover zijn echtgenoot, inhoudende dat hij of zij de echtgenoot wil blijven verzorgen na het overlijden. Dit gaat dan voor op het betalen van het erfdeel. Sinds dit arrest werd letterlijk opgeschreven in testamenten: “Ik voel me verplicht om mijn echtgenoot na mijn overlijden verzorgd achter te laten.” Zo is eigenlijk de ouderlijke boedelverdeling ontstaan (art. 4:1167 BW oud).

      Langstlevende testament is nu de standaard wettelijke verdeling

      De ouderlijke boedelverdeling (voor 2003) wordt ook wel een langstlevende testament genoemd. De erflater moest voor 2003 in zijn testament expliciet opnemen dat zijn vermogen naar de achterblijvende echtgenoot ging. De ouderlijke boedelverdeling vormt een blauwdruk voor de wettelijke verdeling van nu. Na 2003 kwam deze nieuwe regeling in de wet, onder de naam ‘de wettelijke verdeling’.

      De wettelijke verdeling neemt tot uitgangspunt, dat de achterblijvende echtgenoot vanzelfsprekend alles erft, wanneer de erflater geen testament heeft opgemaakt of niets in zijn testament heeft opgenomen (art. 4:13 lid 2 B.W.). Belangrijk om op te merken is dat ook de schulden voor zijn rekening komen.

      De kinderen krijgen een niet-opeisbare vordering op de langstlevende echtgenoot

      Hoe zit het met de kinderen? Nederland is een van de weinige landen ter wereld die de achterblijvende echtgenoot door middel van de wettelijke verdeling in bescherming neemt. Bij het overlijden van de erflater, erft de langstlevende echtgenoot alles en worden de kinderen in de ‘erfrechtelijke wachtkamer’ gezet. Dit betekent dat de kinderen een niet opeisbare geldvordering krijgen op de langstlevende echtgenoot, ter waarde van hun erfdeel (art. 4:13 lid 3 B.W.).

      De vordering wordt pas opeisbaar indien:

      a) de langstlevende echtgenoot in staat van faillissement is verklaard of de schuldsanering op hem of haar van toepassing is verklaard, of

      b) bij het overlijden van de echtgenoot.

      Fiscale aspecten van het erfrecht

      Interessant om op te merken zijn de fiscaalrechtelijke kwesties die sterk samenhangen met het erfrecht. Bij de wettelijke verdeling krijgt de langstlevende het volledige vermogen van de erflater, hieronder vallen ook de erfdelen van de kinderen. Gezegd zou kunnen worden dat de langstlevende ‘genot’ heeft van die geldvorderingen. De langstlevende maakt een deel van de vordering van de kinderen op. Over die vorderingen wordt in principe rente bijgeteld, zodat het genot wordt gecompenseerd aan de kinderen.

      Bij het overlijden van de langstlevende wordt de rente over alle jaren berekend en tezamen met de geldvordering uitgekeerd aan de kinderen. In art. 4:13 lid 4 B.W. staat dat in het geval dat er in een jaar de wettelijke rente hoger wordt dan 6%, dit wordt vermeerderd met de geldvorderingen van de kinderen, berekend per jaar vanaf de dag dat de nalatenschap is opengevallen. De wettelijke rente bedraagt sinds 1 januari 2023 4%, dus op dit moment wordt er geen rente bijgeteld.

      Andere verdeling bij testament: alleen binnen het wettelijke stelsel

      Vaak wordt er in testamenten voor gekozen om het wettelijk erfrecht, en dus de wettelijke verdeling, van toepassing te verklaren. Soms wordt er in het testament op ondergeschikte punten afgeweken. Let op: er is een gesloten stelsel op grond van art. 4:41 B.W., dit betekent dat je alleen een regeling op kunt nemen in je testament die in de wet staat.

      Wie is aansprakelijk voor de schulden van de nalatenschap?

      Indien de nalatenschap volgens de wettelijke verdeling is verdeeld, is de langstlevende tegenover de schuldeisers – en tegenover de kinderen – verplicht om de schulden van de erflater te voldoen (art. 4:14 lid 1 B.W.).

      Bij de wettelijke verdeling is geen verhaal mogelijk op het vermogen van de kinderen

      Art. 14 lid 3 B.W. is van belang: goederen van de kinderen kunnen niet worden uitgewonnen door schuldeisers, met uitzondering van hun niet-opeisbare geldvordering op de langstlevende. Wanneer de geldvordering opeisbaar wordt, kunnen schuldeisers zich wél verhalen op goederen van de kinderen, tenzij de kinderen goederen aanwijzen van de langstlevende die voldoende verhaal bieden.

      Vaststelling, beschrijving en uitbetaling geldvordering kinderen

      Op grond van art. 4:15 lid 1 B.W. kunnen erfgenamen aan de kantonrechter verzoeken om de waarde van hun geldvordering vast te stellen, indien de kinderen en de langstlevende er niet uit kunnen komen.

      Afd. 5, Titel 2, Boek II Rv. (Van de verdeling van een gemeenschap) (oftewel art. 677 Rv. tot en met art. 679 Rv. worden voor het procesrecht van overeenkomstige toepassing verklaard, inhoudende dat de rechter zelf de vordering vast kan stellen of kan bevelen dat een notaris hierover moet oordelen, of in ieder geval een deskundige. Op grond van art. 4:15 lid 2 B.W. kan de vaststelling van de vordering worden gewijzigd door de kantonrechter indien er sprake is van een onjuiste berekening.

      De vaststelling van het bedrag gebeurt door middel van een vaststellingsovereenkomst op grond van art. 7:900 B.W.. Let wel op: de vaststelling van dit bedrag betekent niet dat de langstlevende dit bedrag opzij moet houden. Het idee achter de wettelijke verdeling blijft dat de langstlevende ongestoord verder moet kunnen leven. Het arrest De Visser/Harms leeft dus nog voort in het versterferfrecht.

      Boedelbeschrijving van de nalatenschap

      Een boedelbeschrijving kan worden opgemaakt op verzoek van ieder kind, of van de echtgenoot, op grond van art. 4:16 lid 1 B.W., zodat er een waardering wordt opgemaakt van de goederen en de schulden in de nalatenschap. Indien het vermogen onder bewind is gesteld of er is een minderjarige betrokken bij de verdeling van de nalatenschap, dan is een boedelbeschrijving verplicht op grond van art. 4:16 lid 2 B.W.. Deze moet door de wettelijke vertegenwoordiger worden ingeleverd bij de kantonrechter.

      Het uitgangspunt is dat de langstlevende echtgenoot het recht heeft om ongestoord verder te leven. De geldvorderingen van de kinderen zijn immers pas opeisbaar bij diens overlijden. Hoe dan ook kan de langstlevende echtgenoot op grond van art. 4:17 lid 1 B.W. ervoor kiezen om de geldvordering van het kind geheel of gedeeltelijk te voldoen. Dit komt dan in mindering op de hoofdsom. Dit is op initiatief van de langstlevende, de kinderen kunnen hier dus geen aanspraak op maken.

      Ongedaanmaking wettelijke verdeling

      Bij het overlijden van de erflater verkrijgt de langstlevende echtgenoot alle goederen van de nalatenschap, inclusief de schulden die voldaan moeten worden. Volgens de wettelijke verdeling krijgen de kinderen een niet-opeisbare vordering op de langstlevende. De langstlevende krijgt op grond van art. 4:18 B.W. de bevoegdheid om binnen drie maanden de wettelijke verdeling ongedaan te maken. Het gevolg hiervan is dat de nalatenschap dan onmiddellijk verdeeld wordt volgens het testament of volgens de wet. Stel er blijven drie erfgenamen over, de echtgenoot en twee kinderen, dan wordt de nalatenschap meteen over hun drieën verdeeld. Ieder erfgenaam verkrijgt in dat geval op grond van art. 4:10 lid 1 B.W. 1/3 deel.

      De wilsrechten bij de wettelijke verdeling; stiefoudergevaar

      De wettelijke verdeling is opgezet met het idee om de langstlevende echtgenoot ongestoord door te laten leven. Kinderen worden door de wettelijke verdeling eigenlijk aan de kant gezet, omdat ze een niet-opeisbare vordering krijgen op de langstlevende echtgenoot. Tijdens het leven van de langstlevende kunnen zij geen aanspraak maken op hun erfdeel. De wilsrechten zijn een correctie hierop. Ze bieden de mogelijkheid voor kinderen om grip te krijgen op goederen van de nalatenschap van de erflater. De wilsrechten komen vooral kijken wanneer er een stiefouder in beeld komt, dit wordt ook wel het stiefoudergevaar genoemd binnen het erfrecht.

      Voorbeeld: Erflater A overlijdt en laat na drie erfgenamen: zijn echtgenoot B en zijn kinderen C en D. Langstlevende echtgenoot erft al het vermogen op grond van de wettelijke verdeling. De kinderen krijgen een niet-opeisbare vordering op de langstlevende. De langstlevende hertrouwt met E. Wanneer de langstlevende overlijdt en er niks is opgenomen in het testament, is het wettelijk erfrecht van toepassing. Stiefouder E verkrijgt al het vermogen van langstlevende B, tezamen met het vermogen van A, dat al vererfd was door B. De kinderen C en D krijgen wederom een niet-opeisbare vordering op stiefouder E. De kans is echter wel aanwezig dat de kinderen van stiefouder E, bij het overlijden van E, zich verhalen op goederen uit het vermogen van A. Voor kinderen C en D kan dit een ongewenst effect hebben.

      Welke twee functies hebben de wilsrechten bij de wettelijke verdeling?

      Allereerst vormt een wilsrecht een soort zekerheidsrecht. Het kind krijgt grip op de goederen uit de nalatenschap van de erflater. Ten tweede wordt hiermee een emotioneel aspect gediend. Het kind kan zich er namelijk van verzekeren dat hij goederen krijgt van de erflater waar hij of zij een emotionele band mee had. Het risico dat de goederen van de erflater terecht komen bij de kinderen van de stiefouder wordt hiermee weggenomen.

      Wanneer de langstlevende in ondertrouw gaat met een nieuwe partner, kan het kind op grond van art. 4:19 B.W. het wilsrecht inroepen ter zake de nalatenschap van de eerst overleden ouder. De langstlevende is dan verplicht om goederen over te dragen uit het vermogen van de erflater, met een waarde van ten hoogste de geldvordering van het kind, vermeerderd met de rente bedoeld in art. 4:13 lid 4 BW.

      Alsnog inroepen wilsrecht na overlijden langstlevende ouder

      Art. 4:20 B.W. vormt een soort van herkansing. Wanneer het kind geen gebruik heeft gemaakt van zijn wilsrecht tijdens het leven van de langstlevende ouder, kan hij het wilsrecht inroepen tegenover zijn stiefouder, bij het overlijden van de langstlevende. De stiefouder heeft dan eveneens de verplichting om goederen over te dragen ter waarde van de geldvordering, uit de nalatenschap van de eerst overleden ouder. Let op, bij art. 4:19 B.W. en art. 4:20 B.W. gaat het om de nalatenschap van de eerst overleden ouder. Wordt de nalatenschap niet krachtens de wettelijke verdeling verdeeld, dan rusten de verplichtingen op de erfgenamen van de stiefouder.

      Derde wilsrecht: rechtstreeks jegens stiefouder als langstlevende

      Het derde wilsrecht van art. 4:21 B.W. lijkt op het eerste gezicht op het wilsrecht van art. 4:20 B.W., maar er zit wel een klein verschil in. Art. 4:21 B.W. is van belang wanneer een ouder een huwelijk of partnerschap aangaat en kinderen heeft uit een eerdere relatie. In dat geval gaat de erfenis van de ouder naar de stiefouder op grond van de wettelijke verdeling. De kinderen krijgen in dat geval wederom een niet-opeisbare geldvordering op de stiefouder ter zake de nalatenschap van de overleden (eigen) ouder. Het kind kan dan het wilsrecht uitoefenen tegenover de stiefouder. De stiefouder draagt de goederen over onder voorbehoud van het recht van vruchtgebruik, weer vanuit het idee dat de langstlevende (in dit geval de stiefouder) ongestoord verder moet kunnen leven.

      Vierde wilsrecht: herkansing van wilsrecht jegens langstlevende stiefouder

      Het vierde wilsrecht is te vinden in art. 4:22 B.W.. Dit vormt eveneens een herkansing voor wanneer er geen gebruik is gemaakt van het wilsrecht van art. 4:21 B.W.. Bij het overlijden van de stiefouder kan het kind het wilsrecht inroepen ter zake de nalatenschap van zijn langstlevende ouder, tegen de erfgenamen van de stiefouder.

      Recht van vruchtgebruik bij vererving

      Art. 4:23 B.W. geeft een regeling voor het recht van vruchtgebruik van de stiefouder op de goederen van de nalatenschap. Onder lid 1 sub a en b zijn een aantal verschillen opgesomd in vergelijking tot het gewone recht van vruchtgebruik te vinden in Titel 8, Boek 3 B.W.. Zie ook de pagina Vruchtgebruik.

      Van belang is art. 4:23 lid 3 B.W.. Hierin wordt beschreven van de hoofdgerechtigde (het kind) op het tijdstip van de vervreemding een vordering verkrijgt op de echtgenoot ter grootte van de waarde dat het goed op dat tijdstip had. Nadere regelingen kunnen bij aangaan van het vruchtgebruik worden getroffen op grond van art. 4:23 lid 4 B.W.. Dit kan ook nog door de kantonrechter achteraf gebeuren. Het recht van vruchtgebruik kan niet worden ingeroepen tegen schuldeisers die zich verhalen op goederen van de nalatenschap (art. 4:23 lid 6 B.W.).

      Goederen onderworpen aan wilsrechten

      In art. 4:24 B.W. wordt aangegeven welke goederen onderworpen zijn aan de wilsrechten die ingeroepen worden door de kinderen. Allereerst behoren hiertoe de goederen die deel hebben uitgemaakt van de nalatenschap van de erflater of van de door diens overlijden ontbonden huwelijksgemeenschap (art. 4:24 lid 1 B.W.). De verplichting tot overdracht genoemd in art. 4:21 B.W. en art. 4:22 B.W., dus in het geval dat de langstlevende overlijdt, heeft geen betrekking op de goederen die van de kant van de stiefouder in de nalatenschap vallen.

      Art. 4:24 lid 2 B.W. gaat over zaaksvervanging van goederen, een technisch leerstuk. Dit zijn goederen die in de plaats zijn gekomen voor goederen uit de nalatenschap of ontbonden huwelijksgemeenschap. Het is goed voor te stellen dat de samenstelling van het vermogen van de langstlevende voortdurend veranderd. Bij het overlijden van de erflater valt hetgeen de langstlevende verwerft uit hoofde van de nalatenschap in het privé vermogen van de langstlevende. De langstlevende mag ongestoord voort leven en mag selectief gebruik maken van de beschikkingsbevoegdheid die hem of haar toekomt. De langstlevende is onbeperkt in de uitoefening hiervan. Hij of zij kan dus ook een familie-erfstuk, met veel emotionele waarde doorverkopen. Hierin zijn geen grenzen gesteld. Op grond van art. 4:24 lid 2 B.W. zijn de goederen die dus in de plaats komen voor de goederen uit de nalatenschap of ontbonden huwelijksgemeenschap, eveneens onderworpen aan de wilsrechten. Helaas speelt bij de uitoefening van de wilsrechten op deze vervangende goederen alleen het zekerheidsaspect nog een rol, niet meer het emotioneel aspect (waar hierboven al over werd uitgeweid).

      Vaststelling, informeren en beperking van wilsrechten bij vererving

      De waarde van de goederen wordt vastgesteld op het tijdstip van de overdracht, hier is geen waardedrukkend effect aan gebonden. Dit wordt in mindering gebracht op de aan het kind verschuldigde hoofdsom. Er wordt geen rekening gehouden met het recht van vruchtgebruik dat op de goederen rust bij de berekening van de waarde (art. 4:25 lid 1 B.W.).

      Art. 4:25 lid 2 B.W. is veel meer van belang. Hierin is geregeld dat wanneer een kind beroep doet op zijn wilsrechten uit hoofde van art. 4:19 B.W., art. 4:20 B.W., art. 4:21 B.W. en art. 4:22 B.W., hij de andere kinderen hiervan op de hoogte moet stellen, zodat ook zij kunnen beslissen of ze hun wilsrechten willen uitoefenen.

      Het is goed voor te stellen dat de langstlevende die hertrouwt wellicht een beetje zenuwachtig wordt van de situatie omtrent de wilsrechten. Op grond van art. 4:25 lid 3 B.W. kan de langstlevende de kinderen een termijn stellen waarbinnen zij hun wilsrechten moeten uitoefenen.

      In art. 4:25 lid 4 B.W. is geregeld dat als er tussen de ouder en de kinderen, of tussen de kinderen onderling, geen overeenstemming bereikt kan worden over de overdracht van een goed, de kantonrechter hierover beslist op grond van de redelijkheid en billijkheid.

      Belangrijk is ook art. 4:25 lid 6 B.W.. Daarin staat dat de wilsrechten regelend recht zijn. Dat betekent dat je af kunt wijken van de wettelijke regeling van de wilsrechten. In de praktijk zie je vaak dat de wilsrechten worden uitgesloten in testamenten omdat ze heel veel onzekerheid met zich meebrengen. Denk aan vragen zoals: ‘Wanneer moet de notaris de kinderen informeren over hun wilsrechten en is de notaris hier überhaupt toe verplicht?’ en ‘Wanneer moet de langstlevende de kinderen mededelen dat ze van plan is om te hertrouwen?’.

      Minderjarige kinderen en wilsrechten bij vererving

      Wanneer er sprake is van een minderjarig kind, dat een beroep wil doen op zijn wilsrechten, dan dient de wettelijke vertegenwoordiger binnen drie maanden aan de kantonrechter schriftelijk het voornemen tot uitoefening van deze wilsrechten mee te delen (art. 4:26 lid 1 B.W.). Dit geldt ook wanneer sprake is van een meerderjarig kind dat niet het vrije beheer over diens vermogen heeft (art. 4:26 lid 2 B.W.).

      Het kromme aan deze bepaling is dat de wettelijke vertegenwoordiger van het kind vaak ook de langstlevende is. De langstlevende ouder gaat waarschijnlijk niet het wilsrecht tegen zichzelf laten uitoefenen, omdat dit nadelig is voor de langstlevende.

      Op grond van art. 4:26 lid 3 B.W. kan de kantonrechter anders bepalen met betrekking tot het ingediende verzoek. Hij toetst hierbij of het minderjarig kind snapt wat er gebeurd. Dit is dus een soort van vangnet voor het geval dat de langstlevende niet het belang van het kind voor ogen heeft.

      Gelijkstelling stiefkinderen met eigen kinderen bij vererving

      Bij testamenten kan de erflater bepalen dat voor deze wettelijke regeling stiefkinderen gelijk worden gesteld met eigen kinderen (art. 4:27 B.W.). De wettelijke verdeling en de wilsrechten zijn dan eveneens van toepassing op de stiefkinderen.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 6-03-2022; laatste bewerking AT 29-03-2023]

      Erfopvolging niet gescheiden echtgenoot en kinderen (Afd. 1, Titel 3, Boek 4 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!