Pagina inhoud

    Internationaal privaatrecht ouderlijk gezag, kinderontvoering en levensonderhoud (Titel 7, Boek 10 B.W.)

    Inleiding internationaal privaatrecht ouderlijk gezag, kinderontvoering en levensonderhoud

    Titel  7, Boek 10 Burgerlijk Wetboek geeft bepalingen van internationaal privaatrecht inzake een aantal ‘overige onderwerpen’ van familierecht, te weten het ouderlijk gezag, kinderontvoering en levensonderhoud.

    Het IPR geeft bij geschillen tussen partijen die in verschillende landen gevestigd zijn regels om vast te stellen, welk recht van toepassing is en regelt verder de wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke ‘titels’ (vonnissen en akten).

    De Titel omvat 3 bepalingen (art. 10:113 B.W.art. 10:114 B.W. en art. 10:116 B.W.), verdeeld over 4 Afdelingen (waarbij Afd. 3 is gereserveerd). Deze worden gelet op het geringe aantal bepalingen in één pagina (namelijk deze pagina) behandeld.

    Verdragen familierecht

    De in deze pagina aan de orde komende verdragen op het vlak van het familierecht – en de daarbij behorende implementatiewetgeving – worden ook besproken op de pagina Verdragen familierecht.

    Ouderlijke verantwoordelijkheid en de bescherming van kinderen (Afd. 1)

    De wet wijst in art. 10:113 B.W. aan, welke verdragen toepasselijk zijn wanneer het gaat om de ouderlijke verantwoordelijkheid of om kinderbescherming.

    Te weten:

    a. het op 19 oktober 1996 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Trb. 1997, 299), en

    b. de Verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (PbEU L 178), en

    c. de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming.

    Internationale ontvoering van kinderen (Afd. 2)

    De wet wijst in art. 10:114 B.W. aan, welke verdragen toepasselijk zijn wanneer het gaat om de internationale ontvoering van kinderen.

    Dat zijn:

    a. het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen (Trb. 1980, 134),

    b. het op 25 oktober 1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Trb. 1987, 139),

    c. de in art. 10:113 onder b B.W. genoemde verordening (zie boven, Verordening (EU) nr. 2019/1111), en

    d. de Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan (Stb. 1990, 202).

    IPR levensonderhoud (Afd. 4)

    Tenslotte bepaalt de wet in art. 10:116 B.W., welke verdragen toepasselijk zijn wanneer het gaat om levensonderhoud. Dat zijn:

    a. het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (PbEU L 331/17),

    b. het  op 2 oktober 1973 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Trb. 1974, 86), of

    c. het op 24 oktober 1956 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag nopens de wet welke op alimentatieverplichtingen jegens kinderen toepasselijk is (Trb. 1956, 144).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 12-04-2022; laatste bewerking 16-03-2023]

    Internationaal privaatrecht ouderlijk gezag, kinderontvoering en levensonderhoud (Titel 7, Boek 10 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Internationaal privaatrecht ouderlijk gezag, kinderontvoering en levensonderhoud (Titel 7, Boek 10 B.W.)

      Inleiding internationaal privaatrecht ouderlijk gezag, kinderontvoering en levensonderhoud

      Titel  7, Boek 10 Burgerlijk Wetboek geeft bepalingen van internationaal privaatrecht inzake een aantal ‘overige onderwerpen’ van familierecht, te weten het ouderlijk gezag, kinderontvoering en levensonderhoud.

      Het IPR geeft bij geschillen tussen partijen die in verschillende landen gevestigd zijn regels om vast te stellen, welk recht van toepassing is en regelt verder de wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke ‘titels’ (vonnissen en akten).

      De Titel omvat 3 bepalingen (art. 10:113 B.W.art. 10:114 B.W. en art. 10:116 B.W.), verdeeld over 4 Afdelingen (waarbij Afd. 3 is gereserveerd). Deze worden gelet op het geringe aantal bepalingen in één pagina (namelijk deze pagina) behandeld.

      Verdragen familierecht

      De in deze pagina aan de orde komende verdragen op het vlak van het familierecht – en de daarbij behorende implementatiewetgeving – worden ook besproken op de pagina Verdragen familierecht.

      Ouderlijke verantwoordelijkheid en de bescherming van kinderen (Afd. 1)

      De wet wijst in art. 10:113 B.W. aan, welke verdragen toepasselijk zijn wanneer het gaat om de ouderlijke verantwoordelijkheid of om kinderbescherming.

      Te weten:

      a. het op 19 oktober 1996 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Trb. 1997, 299), en

      b. de Verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (PbEU L 178), en

      c. de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming.

      Internationale ontvoering van kinderen (Afd. 2)

      De wet wijst in art. 10:114 B.W. aan, welke verdragen toepasselijk zijn wanneer het gaat om de internationale ontvoering van kinderen.

      Dat zijn:

      a. het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen (Trb. 1980, 134),

      b. het op 25 oktober 1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Trb. 1987, 139),

      c. de in art. 10:113 onder b B.W. genoemde verordening (zie boven, Verordening (EU) nr. 2019/1111), en

      d. de Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan (Stb. 1990, 202).

      IPR levensonderhoud (Afd. 4)

      Tenslotte bepaalt de wet in art. 10:116 B.W., welke verdragen toepasselijk zijn wanneer het gaat om levensonderhoud. Dat zijn:

      a. het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (PbEU L 331/17),

      b. het  op 2 oktober 1973 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Trb. 1974, 86), of

      c. het op 24 oktober 1956 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag nopens de wet welke op alimentatieverplichtingen jegens kinderen toepasselijk is (Trb. 1956, 144).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 12-04-2022; laatste bewerking 16-03-2023]

      Internationaal privaatrecht ouderlijk gezag, kinderontvoering en levensonderhoud (Titel 7, Boek 10 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!