Pagina inhoud

    Voogdij door de rechter opgedragen (Par. 3, Afd. 6, Titel 14, Boek 1 B.W.)

    Inleiding voogdij door de rechter opgedragen

    In Par. 3, Afd. 6, Titel 14 van Boek 1 B.W. geeft de wet een regeling voor door de rechter opgelegde voogdij over minderjarigen. De paragraaf omvat 7 artikelen (art. 1:295 B.W. tot en met art. 1:301 B.W.). Art. 1:300 B.W. is vervallen.

    Voogd voor kinderen die niet onder ouderlijk gezag staan

    Als kinderen niet onder ouderlijk gezag staan en geen voogd hebben die op een wettige wijze is aangewezen, zal de Kantonrechter voor deze kinderen een voogd benoemen (art. 1:295 B.W.). Indien een minderjarige al onder gezag staat, en de rechter toch, om wat voor reden dan ook, over gaat tot benoeming van een voogd, wordt aan deze benoeming geen rechtsgevolg toegekend (HR 18 augustus 1950, NJ 1950/675).

    Benoeming van een tijdelijke voogd

    Er zijn omstandigheden denkbaar waarbij het enige tijd duurt voordat een voogd daadwerkelijk de voogdij over kinderen uitoefent. Als ouders bijvoorbeeld bij testament een voogd benoemen en vervolgens overlijden, dan moet de benoemde voogd nog verklaren de voogdij te accepteren (art. 1:280 sub a B.W.). Bevindt de betreffende persoon zich in het buitenland dan heeft hij twee maanden de tijd om de verklaring af te leggen (art. 1:280 sub a B.W.). In de tussentijd kan het voorkomen dat enig gezag over de kinderen compleet afwezig is of dat het onzeker is wie in deze periode de bevoegdheid tot gezag heeft. De rechtbank heeft de mogelijkheid om in afwachting van het begin van de voogdij (art. 1:280 B.W.), een tijdelijke voogd te benoemen voor de duur van de omstandigheden (art. 1:296 lid 1 B.W.). Op het moment dat de omstandigheden waardoor tijdelijke voogdij nodig was vervallen zijn, wordt deze tijdelijke voogd, op verzoek van de voogd die hem vervangt, door de rechtbank als tijdelijk voogd ontslagen (art. 1:296 lid 2 B.W.). Dit om te vermijden dat het kind tegelijkertijd twee voogden heeft, de tijdelijke voogd en de voogd die door de ouders is toegewezen.

    Er wordt vanuit gegaan dat een minderjarige niet tegelijkertijd twee tijdelijke voogden kan hebben (art. 1:282 lid 4 B.W.).

    De tijdelijke voogd als vervanging van de voogd

    Het kan voorkomen dat een voogd niet naar behoren functioneert of kan functioneren. De rechtbank benoemt in dit geval ook een voogd als (art. 1:297 lid 1 B.W.):

    -Een voogd zich in een tijdelijke onmogelijkheid bevindt om het gezag uit te oefenen (art. 1:297 lid 1 sub a B.W.). Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de voogd opgenomen is in het ziekenhuis of tijdelijk in het buitenland verblijft en de voogd zelf geen vervanging heeft geregeld. De vraag wanneer een onmogelijkheid zich voordoet, wordt feitelijk bepaalt (HR 23 juni 1961, NJ 1961/412).

    -Het bestaan of de verblijfplaats van een voogd onbekend is (art. 1:297 lid 1 sub b B.W.). Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen bij oorlog of als een kind te vondeling is gelegd.

    -De voogd in gebreke is gebleven het gezag uit te oefenen (art. 1:297 lid 1 sub c B.W.).

    Als sprake is van gezamenlijke uitoefening van de voogdij, en een van de hierboven genoemde gevallen zich voordoet bij een van beide voogden, dan oefent de andere voogd het gezag over de kinderen alleen uit. Zodra de omstandigheid is vervallen, herleeft de gezamenlijke voogdij. In dit geval zal geen beloning worden toegekend (art. 1:297 lid 4 B.W.).

    Indien de hierboven genoemde omstandigheden zijn vervallen, kan de voogd op eigen verzoek of op verzoek van degene die hem vervangen heeft, door de rechtbank worden ontslagen (art. 1:297 lid 3 B.W.). De rechtbank zal tot dit ontslag overgaan tenzij de rechtbank dit niet in het belang van het kind noodzakelijk oordeelt, dan wordt de tijdelijke voogdij definitief.

    Wordt een tijdelijke voogd benoemd omdat de voogd van het kind in gebreke blijft het gezag uit te oefenen dan is de voogd die in gebreke blijft, tegenover de minderjarige aansprakelijk voor de kosten van de vervanging en voor de kosten van de verrichtingen van de tijdelijke voogd (art. 1:297 lid 2 B.W.).

    Schorsing van de voogdij

    Zolang de tijdelijke voogdij voortduurt, is de eigenlijke voogd geschorst in de uitoefening van de voogdij (art. 1:298 B.W.). De eigenlijke voogd houdt tijdens de tijdelijke voogdij wel het gezag over het kind.

    Wie kan verzoek doen tot tijdelijke voogdij?

    De mogelijkheid om de rechtbank te verzoeken tot benoeming van een voogd komt toe aan (art. 1:299 B.W.):

    – bloed- of aanverwanten van de minderjarige;

    – de raad voor de kinderbescherming;

    – schuldeisers;

    – andere belanghebbenden. Onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft (art. 798 lid 1 Rv).

    Daarnaast kan de rechtbank ook ambtshalve beslissen een voogd te benoemen.

    Benoeming pleegouders als voogd

    Een pleegouder kan onder een aantal voorwaarden de kinderrechter verzoeken om de voogdij over een kind te krijgen (art. 1:299a lid 1 B.W.). In het geval dat het kind door meerdere tot het gezin behorende personen wordt verzorgd en opgevoed, kan het verzoek slechts door de personen gezamenlijk gedaan worden (art. 1:299a lid 2 B.W.). Daarnaast kan dit verzoek ook door de raad voor de kinderbescherming gedaan worden (art. 1:299a lid 3 B.W.).

    De kinderrechter willigt het verzoek in als aan volgende voorwaarden is voldaan:

    – de pleegouders hebben het kind met instemming van de voogd in het gezin verzorgd en opgevoed (art. 1:299a lid 1 B.W.). Als twee personen gezamenlijk de voogdij uitoefenen, moet de instemming door beide voogden gegeven worden (art. 1:299a lid 6 B.W.).

    – de voogd is niet bereid zich van zijn bediening als voogd te doen ontslaan (art. 1:299a lid 4 B.W.). Bij voorkeur benoemt de kinderrechter degene wiens benoeming tot voogd wordt verzocht, indien deze voogd bevoegd is tot uitoefening van de voogdij.

    – het kind is ten minste een jaar door de pleegouders in het gezin verzorgd en opgevoed, anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij (art. 1:299a lid 1 B.W.).

    – de kinderrechter acht het inwilligen van het verzoek in het belang van het kind (art. 1:299a lid 4 B.W.).

    De kinderrechter kan ook een rechtspersoon tot voogd benoemen (art. 1:299a lid 1 B.W.). Deze rechtspersoon zal een gecertificeerde instelling (‘GI’) zijn (art. 1.1 Jeugdwet).

    Verder kan de voogd het verblijf van het kind voor de duur van de procedure niet wijzigen (art. 1:299a lid 5 B.W.).

    Informatie die de burgerlijke stand bij voogdij aan de rechtbank doorgeeft

    De ambtenaar van de burgerlijke stand is verplicht om de rechtbank onverwijld kennis te geven van:

    – het overlijden van ieder die minderjarige kinderen achterlaat (art. 1:301 lid 1 sub a B.W.). Deze verplichting kan overbodig zijn, denk hierbij bijvoorbeeld aan de situatie waarbij één ouder overlijdt en de andere ouder na dit overlijden verder alleen het gezag uitoefent (art. 1:253f B.W.).

    – de aangifte van de geboorte van ieder kind, waarover de biologische moeder niet van rechtswege het gezag uitoefent (art. 1:301 lid 1 sub b B.W.).

    – het overlijden van een ouder die minderjarige kinderen achterlaat, waarbij het huwelijk gerechtelijk was ontbonden of de overledene van tafel en bed gescheiden was. De ambtenaar van de burgerlijke stand meldt deze omstandigheden aan de rechtbank indien de andere ouder nog leeft (art. 1:301 lid 2 B.W.). Deze informatie moet verstrekt worden aan de rechtbank die over het verzoek tot ontbinding van het huwelijk of tot scheiding van tafel en bed heeft beslist. Indien een andere rechtbank de informatie ontvangen heeft, zendt deze de informatie toe aan de rechtbank die over het verzoek tot ontbinding van het huwelijk of tot scheiding van tafel en bed heeft beslist. Dit hoeft uiteraard niet als beide ouders na de scheiding het gezamenlijk gezag over het kind houden.

    Deze verplichtingen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn nodig aangezien de rechtbank in bepaalde situaties ambtshalve een voogd moet benoemen en daarvoor deze kennis nodig heeft (art 1:292 lid 3 B.W. en art. 1:299 B.W.).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 1-04-2022; laatste bewerking KvdV 2-06-2022]

    Voogdij door de rechter opgedragen (Par. 3, Afd. 6, Titel 14, Boek 1 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Voogdij door de rechter opgedragen (Par. 3, Afd. 6, Titel 14, Boek 1 B.W.)

      Inleiding voogdij door de rechter opgedragen

      In Par. 3, Afd. 6, Titel 14 van Boek 1 B.W. geeft de wet een regeling voor door de rechter opgelegde voogdij over minderjarigen. De paragraaf omvat 7 artikelen (art. 1:295 B.W. tot en met art. 1:301 B.W.). Art. 1:300 B.W. is vervallen.

      Voogd voor kinderen die niet onder ouderlijk gezag staan

      Als kinderen niet onder ouderlijk gezag staan en geen voogd hebben die op een wettige wijze is aangewezen, zal de Kantonrechter voor deze kinderen een voogd benoemen (art. 1:295 B.W.). Indien een minderjarige al onder gezag staat, en de rechter toch, om wat voor reden dan ook, over gaat tot benoeming van een voogd, wordt aan deze benoeming geen rechtsgevolg toegekend (HR 18 augustus 1950, NJ 1950/675).

      Benoeming van een tijdelijke voogd

      Er zijn omstandigheden denkbaar waarbij het enige tijd duurt voordat een voogd daadwerkelijk de voogdij over kinderen uitoefent. Als ouders bijvoorbeeld bij testament een voogd benoemen en vervolgens overlijden, dan moet de benoemde voogd nog verklaren de voogdij te accepteren (art. 1:280 sub a B.W.). Bevindt de betreffende persoon zich in het buitenland dan heeft hij twee maanden de tijd om de verklaring af te leggen (art. 1:280 sub a B.W.). In de tussentijd kan het voorkomen dat enig gezag over de kinderen compleet afwezig is of dat het onzeker is wie in deze periode de bevoegdheid tot gezag heeft. De rechtbank heeft de mogelijkheid om in afwachting van het begin van de voogdij (art. 1:280 B.W.), een tijdelijke voogd te benoemen voor de duur van de omstandigheden (art. 1:296 lid 1 B.W.). Op het moment dat de omstandigheden waardoor tijdelijke voogdij nodig was vervallen zijn, wordt deze tijdelijke voogd, op verzoek van de voogd die hem vervangt, door de rechtbank als tijdelijk voogd ontslagen (art. 1:296 lid 2 B.W.). Dit om te vermijden dat het kind tegelijkertijd twee voogden heeft, de tijdelijke voogd en de voogd die door de ouders is toegewezen.

      Er wordt vanuit gegaan dat een minderjarige niet tegelijkertijd twee tijdelijke voogden kan hebben (art. 1:282 lid 4 B.W.).

      De tijdelijke voogd als vervanging van de voogd

      Het kan voorkomen dat een voogd niet naar behoren functioneert of kan functioneren. De rechtbank benoemt in dit geval ook een voogd als (art. 1:297 lid 1 B.W.):

      -Een voogd zich in een tijdelijke onmogelijkheid bevindt om het gezag uit te oefenen (art. 1:297 lid 1 sub a B.W.). Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de voogd opgenomen is in het ziekenhuis of tijdelijk in het buitenland verblijft en de voogd zelf geen vervanging heeft geregeld. De vraag wanneer een onmogelijkheid zich voordoet, wordt feitelijk bepaalt (HR 23 juni 1961, NJ 1961/412).

      -Het bestaan of de verblijfplaats van een voogd onbekend is (art. 1:297 lid 1 sub b B.W.). Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen bij oorlog of als een kind te vondeling is gelegd.

      -De voogd in gebreke is gebleven het gezag uit te oefenen (art. 1:297 lid 1 sub c B.W.).

      Als sprake is van gezamenlijke uitoefening van de voogdij, en een van de hierboven genoemde gevallen zich voordoet bij een van beide voogden, dan oefent de andere voogd het gezag over de kinderen alleen uit. Zodra de omstandigheid is vervallen, herleeft de gezamenlijke voogdij. In dit geval zal geen beloning worden toegekend (art. 1:297 lid 4 B.W.).

      Indien de hierboven genoemde omstandigheden zijn vervallen, kan de voogd op eigen verzoek of op verzoek van degene die hem vervangen heeft, door de rechtbank worden ontslagen (art. 1:297 lid 3 B.W.). De rechtbank zal tot dit ontslag overgaan tenzij de rechtbank dit niet in het belang van het kind noodzakelijk oordeelt, dan wordt de tijdelijke voogdij definitief.

      Wordt een tijdelijke voogd benoemd omdat de voogd van het kind in gebreke blijft het gezag uit te oefenen dan is de voogd die in gebreke blijft, tegenover de minderjarige aansprakelijk voor de kosten van de vervanging en voor de kosten van de verrichtingen van de tijdelijke voogd (art. 1:297 lid 2 B.W.).

      Schorsing van de voogdij

      Zolang de tijdelijke voogdij voortduurt, is de eigenlijke voogd geschorst in de uitoefening van de voogdij (art. 1:298 B.W.). De eigenlijke voogd houdt tijdens de tijdelijke voogdij wel het gezag over het kind.

      Wie kan verzoek doen tot tijdelijke voogdij?

      De mogelijkheid om de rechtbank te verzoeken tot benoeming van een voogd komt toe aan (art. 1:299 B.W.):

      – bloed- of aanverwanten van de minderjarige;

      – de raad voor de kinderbescherming;

      – schuldeisers;

      – andere belanghebbenden. Onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft (art. 798 lid 1 Rv).

      Daarnaast kan de rechtbank ook ambtshalve beslissen een voogd te benoemen.

      Benoeming pleegouders als voogd

      Een pleegouder kan onder een aantal voorwaarden de kinderrechter verzoeken om de voogdij over een kind te krijgen (art. 1:299a lid 1 B.W.). In het geval dat het kind door meerdere tot het gezin behorende personen wordt verzorgd en opgevoed, kan het verzoek slechts door de personen gezamenlijk gedaan worden (art. 1:299a lid 2 B.W.). Daarnaast kan dit verzoek ook door de raad voor de kinderbescherming gedaan worden (art. 1:299a lid 3 B.W.).

      De kinderrechter willigt het verzoek in als aan volgende voorwaarden is voldaan:

      – de pleegouders hebben het kind met instemming van de voogd in het gezin verzorgd en opgevoed (art. 1:299a lid 1 B.W.). Als twee personen gezamenlijk de voogdij uitoefenen, moet de instemming door beide voogden gegeven worden (art. 1:299a lid 6 B.W.).

      – de voogd is niet bereid zich van zijn bediening als voogd te doen ontslaan (art. 1:299a lid 4 B.W.). Bij voorkeur benoemt de kinderrechter degene wiens benoeming tot voogd wordt verzocht, indien deze voogd bevoegd is tot uitoefening van de voogdij.

      – het kind is ten minste een jaar door de pleegouders in het gezin verzorgd en opgevoed, anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij (art. 1:299a lid 1 B.W.).

      – de kinderrechter acht het inwilligen van het verzoek in het belang van het kind (art. 1:299a lid 4 B.W.).

      De kinderrechter kan ook een rechtspersoon tot voogd benoemen (art. 1:299a lid 1 B.W.). Deze rechtspersoon zal een gecertificeerde instelling (‘GI’) zijn (art. 1.1 Jeugdwet).

      Verder kan de voogd het verblijf van het kind voor de duur van de procedure niet wijzigen (art. 1:299a lid 5 B.W.).

      Informatie die de burgerlijke stand bij voogdij aan de rechtbank doorgeeft

      De ambtenaar van de burgerlijke stand is verplicht om de rechtbank onverwijld kennis te geven van:

      – het overlijden van ieder die minderjarige kinderen achterlaat (art. 1:301 lid 1 sub a B.W.). Deze verplichting kan overbodig zijn, denk hierbij bijvoorbeeld aan de situatie waarbij één ouder overlijdt en de andere ouder na dit overlijden verder alleen het gezag uitoefent (art. 1:253f B.W.).

      – de aangifte van de geboorte van ieder kind, waarover de biologische moeder niet van rechtswege het gezag uitoefent (art. 1:301 lid 1 sub b B.W.).

      – het overlijden van een ouder die minderjarige kinderen achterlaat, waarbij het huwelijk gerechtelijk was ontbonden of de overledene van tafel en bed gescheiden was. De ambtenaar van de burgerlijke stand meldt deze omstandigheden aan de rechtbank indien de andere ouder nog leeft (art. 1:301 lid 2 B.W.). Deze informatie moet verstrekt worden aan de rechtbank die over het verzoek tot ontbinding van het huwelijk of tot scheiding van tafel en bed heeft beslist. Indien een andere rechtbank de informatie ontvangen heeft, zendt deze de informatie toe aan de rechtbank die over het verzoek tot ontbinding van het huwelijk of tot scheiding van tafel en bed heeft beslist. Dit hoeft uiteraard niet als beide ouders na de scheiding het gezamenlijk gezag over het kind houden.

      Deze verplichtingen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn nodig aangezien de rechtbank in bepaalde situaties ambtshalve een voogd moet benoemen en daarvoor deze kennis nodig heeft (art 1:292 lid 3 B.W. en art. 1:299 B.W.).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 1-04-2022; laatste bewerking KvdV 2-06-2022]

      Voogdij door de rechter opgedragen (Par. 3, Afd. 6, Titel 14, Boek 1 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!