Pagina inhoud

    Verrekening (Afd. 12, Titel 1, Boek 6 B.W.)

    Inleiding verrekening

    Wanneer twee partijen over en weer vorderingen op elkaar hebben, dan is het mogelijk die met elkaar te verrekenen. Daarvoor gelden wel een aantal voorwaarden. De regeling is te vinden in Afd. 12, Titel 1, Boek 6 B.W.. De afdeling omvat 15 bepalingen (art. 6:127 B.W. tot en met art. 6:141 B.W.).

    Verrekening is een bijzondere manier van betalen. In het spraakgebruik wordt “verrekenen” ook wel gebruikt voor alle vormen van betalen, maar dat is onjuist: bij verrekening worden twee gelijksoortige vorderingen tegen elkaar weggestreept (tot het overeenkomende bedrag, of zoals de wet het noemt: “hun gemeenschappelijk beloop”). Wordt er gewoon betaald, zonder verrekening, dan zou je hooguit kunnen spreken van “afrekenen”, maar niet van “verrekenen”.

    Een bijzondere vorm van verrekening betreft de verrekening binnen een rekening-courant. Aan een rekening-courantverhouding moet in beginsel een overeenkomst ten grondslag liggen, hoewel de wet ook andere rekening-courant mogelijkheden dan alleen op basis van overeenkomst kent. In faillissement (en surseance en WSNP) geldt een verruimd regime voor verrekening (zie de pagina Verrekening in faillissement).

    Verrekeningsverklaring

    De wet begint met in art. 6:127 lid 1 B.W. te bepalen, dat de schuldenaar bevoegd is om een verrekeningsverklaring te doen. De schuldenaar kan dus van zijn verrekeningsbevoegdheid gebruik maken en op deze wijze betalen. Daarvoor is wel een handeling van de schuldenaar vereist.

    In HR 24 juni 2022 (Portaal/huurder) heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over imputatie en verrekening. De Hoge Raad zet uiteen, dat wanneer de schuldenaar verklaart te verrekenen met een vordering op de schuldeiser, dan zijn niet de imputatieregels van toepassing. De schuldenaar (tevens schuldeiser) bepaalt immers door de verrekeningsverklaring waarmee hij wil verrekenen.

    Voorwaarden voor verrekening

    Voorwaarde is volgens lid 1 wel, dat de schuldenaar tot de verrekening bevoegd is. Die heeft hij volgens art. 6:127 lid 2 B.W.:

    “wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.”

    Dit valt derhalve uiteen in:

    1. de te vorderen prestatie beantwoordt aan zijn schuld

    2. het betreft dezelfde wederpartij

    3. hij is bevoegd de schuld te voldoen

    4. en ook bevoegd betaling af te dwingen

    Prestatie beantwoordt aan zijn schuld

    De verbintenissen moeten dus gelijksoortig zijn: wanneer het allebei om betaling van een geldsom gaat, dan is dat het geval. Niet wanneer de ene vordering bvb. een dienst betreft en de andere betaling van een geldsom.

    Dezelfde wederpartij

    Dit spreekt voor zichzelf. Je kunt dus niet bvb. een schuld aan een B.W. verrekenen met een vordering op een aandeelhouder van die B.V. in privé. In aanvulling hierop bepaalt lid 3 nog, dat verrekening van een schuld en een vordering, die zich niet in hetzelfde vermogen bevinden, niet mogelijk is.

    Dezelfde rechtsverhouding

    Het moet bovendien gaan om vorderingen uit dezelfde rechtsverhouding. Zie HR 14 november 2003 (ING Bank/bestuurder MB Display).

    Bevoegd te betalen en betaling af te dwingen

    Op zichzelf zal van bevoegdheid om te betalen in de regel wel sprake zijn. Er zijn situaties denkbaar, waarin aflossing contractueel niet zonder meer is toegestaan. Omgekeerd kan het ook zijn, dat de schuld wel opeisbaar is, maar dat de vordering nog niet kan worden opgeëist. In dat geval kan de schuldenaar niet verrekenen, omdat hij anders de betaling van zijn vordering op de andere partij (in die verhouding zijn debiteur) eerder zou kunnen afdwingen. De vordering waarmee wordt verrekend moet dus opeisbaar zijn.

    Dat brengt ook met zich mee, dat de vordering waarmee wordt verrekend voldoende moet vaststaan. Verrekening van de eigen verplichting met niet-opeisbare en/of betwiste vorderingen op de schuldeiser is dus niet mogelijk.

    Art. 6:136 B.W. bepaalt daarom, dat de rechter een vordering waartegen de schuldenaar een verrekeningsverklaring heeft gericht, niettemin kan toewijzen als het verweer (inzake het bestaan van de tegenvordering) niet eenvoudig is vast te stellen. De rechter erkent de verrekening met de tegenvordering dus niet, waardoor de vordering niet door de verrekening teniet is gegaan en dus nog bestaat en derhalve toewijsbaar is. De tegenvordering kan alsnog worden voorgelegd aan de rechter, eventueel zelfs in dezelfde procedure als vordering in reconventie.

    Verrekening nadat vordering is overgedragen

    Ook als een vordering onder bijzondere titel overgegaan (gecedeerd), dan is de schuldenaar bevoegd ondanks de overgang ook een tegenvordering op de oorspronkelijke schuldeiser in verrekening te brengen, mits deze tegenvordering uit dezelfde rechtsverhouding als de overgegane vordering voortvloeit of reeds vóór de overgang aan hem is opgekomen en opeisbaar geworden (art. 6:130 lid 1 B.W.).

    Als de partij met een tegenvordering wil verrekenen in een rekening-courant verhouding, dan moet de tegenvordering wel vatbaar zijn voor verwerking in die rekening-courant. Vgl. Hoge Raad 26 januari 2001 (ING/Standard) – de rechtsverhouding tussen de bank en de rekeninghouder brengt mee dat een vordering tot vergoeding van schade als hier bedoeld niet in de rekening-courant kan worden opgenomen. Dan zal zij in beginsel ook niet op de voet van art. 6:130 BW voor verrekening vatbaar zijn.

    Verrekening na beslag of verpanding

    Wanneer op een vordering beslag is gelegd, of als daarop een pandrecht is gevestigd en dit pandrecht aan de schuldenaar van de vordering is meegedeeld, kan deze zich desondanks op verrekening beroepen (art. 6:130 lid 2 B.W.).

    In Rb. Utrecht 14 mei 2008 (Rabobank/BOAS) kwam dit aan de orde. BOAS beriep zich jegens de pandhouder (de Rabobank) op verrekening met een tegenvordering uit hoofde van de rechtsverhouding met haar schuldeiser (de pandgever van Rabobank). Deze was overigens inmiddels gefailleerd, zodat het verweer van art. 6:136 B.W., dat de vordering niet eenvoudig vast te stellen was niet van toepassing was, aldus de rechtbank (r.o. 4.26). Zie ook de pagina Verrekening in faillissement.

    Vorderingen aan toonder of order

    Voor deze vorderingen kent de wet enkele bijzondere bepalingen (art. 6:128 en 6:130 lid 3 B.W.).

    Terugwerkende kracht

    De verrekening werkt terug tot aan het moment, waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan (art. 6:129 B.W.). Dat is dus het moment, waarop een de voorwaarden is voldaan. Daarmee vervalt ook de verplichting om rente te betalen na dat tijdstip.

    Lid 2 bepaalt, dat wanneer er al opeisbare rente betaald is, de verrekening niet verder terugwerkt dan tot de laatste rentebetaling. Dat betekent dat reeds betaalde rente niet kan worden teruggevraagd. De vraag is, wat dit betekent voor de rente over de vordering die in verrekening gebracht wordt.

    Geen verjaring

    De verrekening is ook mogelijk wanneer de tegenvordering verjaard is (art. 6:131 B.W.). Dit om te voorkomen, dat de schuldeiser wacht tot de termijn is verstreken, en de schuldenaar meent dat de schuld vanwege de verrekenpositie niet meer wordt opgeëist. Ook uitstel van betaling verleend aan de schuldeiser ontneemt de schuldenaar niet diens bevoegdheid om te verrekenen.

    Tegenacties van de schuldeiser

    De schuldeiser kan enkele tegenacties ondernemen tegen de verrekeningsverklaring, maar moet dit wel onverwijld doen. Het effect daarvan is, dat aan de (eerste) verrekeningsverklaring haar werking wordt ontnomen. Zie ook art. 6:137 lid 2 B.W., voor het geval de schuldenaar bij de verrekening de volgorde van toerekening (eerst rente en kosten, dan pas hoofdsom) niet juist heeft toegepast.

    Weigeringsgrond

    De schuldeiser kan een weigeringsgrond tot betaling van de vordering op hem aan de verrekeningsverklaring tegenwerpen (art. 6:132 B.W.).

    Eigen verrekeningsverklaring

    Ook kan de schuldeiser zelf een “tegen”-verrekeningsverklaring uitbrengen. Voorwaarde is, dat die verder in de tijd terugwerkt dan die van zijn schuldenaar (art. 6:133 B.W.).

    Tegengaan ontbinding wegens niet-betaling

    Als de schuldeiser een wederkerige overeenkomst ontbindt wegens niet-nakoming door de schuldenaar, dan kan deze op grond van art. 6:134 B.W. met terugwerkende kracht alsnog betalen door middel van een verrekeningsverklaring (mits hij een verrekenbare vordering heeft uiteraard). In dat geval wordt daarmee de ontbinding ontkracht. De vraag is, wel of dit ook werkt wanneer de tegenvordering pas is ontstaan nadat het verzuim al was ingetreden.

    Positie van de borg

    De borg kan opschorting eisen, wanneer de schuldenaar voor wie hij borg staat zich op verrekening kan beroepen. Wordt de vordering door verrekening voldaan, dan vervalt de borgtocht. Verzuimt de schuldenaar verrekening in te roepen, dan kan de borg zich op kwijting beroepen (art. 6:139 B.W.).

    Bewijs van kwijting

    Als vorderingen door verrekening teniet gaan, moet de schuldeiser volgens art. 6:141 B.W. desgevraagd een bewijs van kwijting geven overeenkomstig art. 6:48 lid 2 en 2 B.W..

    Contractuele uitsluiting verrekening

    De bevoegdheid om te verrekenen kan overigens contractueel worden uitgesloten.

    Rekening-courant verhouding

    Een bijzondere verrekeningssituatie doet zich voor bij een rekening-courant. Voor dat geval bepaalt art. 6:140 B.W. dat verrekening automatisch plaatsvindt (zonder dat een verklaring vereist is). Lid 1 luidt:

    “Moeten tussen twee partijen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldvorderingen en geldschulden in één rekening worden opgenomen, dan worden zij in de volgorde waarin partijen volgens de voorgaande artikelen van deze afdeling of krachtens hun onderlinge rechtsverhouding tot verrekening bevoegd worden, dadelijk van rechtswege verrekend en is op ieder tijdstip alleen het saldo verschuldigd. Artikel 137 is niet van toepassing.”

    Jaarlijkse afsluiting

    De partij die de rekening bijhoudt, sluit deze jaarlijks af en deelt het op dat tijdstip verschuldigde saldo mede aan de wederpartij met opgave van de aan deze nog niet eerder medegedeelde posten waaruit het is samengesteld (lid 2). Indien de wederpartij niet binnen redelijke tijd tegen het ingevolge het vorige lid medegedeelde saldo protesteert, geldt dit als tussen partijen vastgesteld (lid 3).

    Na vaststelling van het saldo kan ten aanzien van de afzonderlijke posten geen beroep meer worden gedaan op het intreden van verjaring of op het verstrijken van een vervaltermijn (lid 4).

    In de leden 2 tot en met 4 schuilt een lelijke adder voor de onoplettende rekening-courant houder.

    Verjaring vordering saldo

    Een tweede adder is de verjaringstermijn. De rechtsvordering tot betaling van het saldo verjaart door verloop van vijf jaren na de dag, volgende op die waarop de rekening is geëindigd en het saldo opeisbaar is geworden.

    Over het opeisen van een vordering in rekening-courant (en meer bijzonder het opeisbaar worden / maken daarvan) is de nodige jurisprudentie.

    Van leden 1 t/m 4 afwijkende regeling

    Uit de tussen partijen bestaande rechtsverhouding kan anders voortvloeien dan in de vorige leden is bepaald (lid 5).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 23-09-2016; laatste bewerking 27-10-2023]

    Verrekening (Afd. 12, Titel 1, Boek 6 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Verrekening (Afd. 12, Titel 1, Boek 6 B.W.)

      Inleiding verrekening

      Wanneer twee partijen over en weer vorderingen op elkaar hebben, dan is het mogelijk die met elkaar te verrekenen. Daarvoor gelden wel een aantal voorwaarden. De regeling is te vinden in Afd. 12, Titel 1, Boek 6 B.W.. De afdeling omvat 15 bepalingen (art. 6:127 B.W. tot en met art. 6:141 B.W.).

      Verrekening is een bijzondere manier van betalen. In het spraakgebruik wordt “verrekenen” ook wel gebruikt voor alle vormen van betalen, maar dat is onjuist: bij verrekening worden twee gelijksoortige vorderingen tegen elkaar weggestreept (tot het overeenkomende bedrag, of zoals de wet het noemt: “hun gemeenschappelijk beloop”). Wordt er gewoon betaald, zonder verrekening, dan zou je hooguit kunnen spreken van “afrekenen”, maar niet van “verrekenen”.

      Een bijzondere vorm van verrekening betreft de verrekening binnen een rekening-courant. Aan een rekening-courantverhouding moet in beginsel een overeenkomst ten grondslag liggen, hoewel de wet ook andere rekening-courant mogelijkheden dan alleen op basis van overeenkomst kent. In faillissement (en surseance en WSNP) geldt een verruimd regime voor verrekening (zie de pagina Verrekening in faillissement).

      Verrekeningsverklaring

      De wet begint met in art. 6:127 lid 1 B.W. te bepalen, dat de schuldenaar bevoegd is om een verrekeningsverklaring te doen. De schuldenaar kan dus van zijn verrekeningsbevoegdheid gebruik maken en op deze wijze betalen. Daarvoor is wel een handeling van de schuldenaar vereist.

      In HR 24 juni 2022 (Portaal/huurder) heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over imputatie en verrekening. De Hoge Raad zet uiteen, dat wanneer de schuldenaar verklaart te verrekenen met een vordering op de schuldeiser, dan zijn niet de imputatieregels van toepassing. De schuldenaar (tevens schuldeiser) bepaalt immers door de verrekeningsverklaring waarmee hij wil verrekenen.

      Voorwaarden voor verrekening

      Voorwaarde is volgens lid 1 wel, dat de schuldenaar tot de verrekening bevoegd is. Die heeft hij volgens art. 6:127 lid 2 B.W.:

      “wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.”

      Dit valt derhalve uiteen in:

      1. de te vorderen prestatie beantwoordt aan zijn schuld

      2. het betreft dezelfde wederpartij

      3. hij is bevoegd de schuld te voldoen

      4. en ook bevoegd betaling af te dwingen

      Prestatie beantwoordt aan zijn schuld

      De verbintenissen moeten dus gelijksoortig zijn: wanneer het allebei om betaling van een geldsom gaat, dan is dat het geval. Niet wanneer de ene vordering bvb. een dienst betreft en de andere betaling van een geldsom.

      Dezelfde wederpartij

      Dit spreekt voor zichzelf. Je kunt dus niet bvb. een schuld aan een B.W. verrekenen met een vordering op een aandeelhouder van die B.V. in privé. In aanvulling hierop bepaalt lid 3 nog, dat verrekening van een schuld en een vordering, die zich niet in hetzelfde vermogen bevinden, niet mogelijk is.

      Dezelfde rechtsverhouding

      Het moet bovendien gaan om vorderingen uit dezelfde rechtsverhouding. Zie HR 14 november 2003 (ING Bank/bestuurder MB Display).

      Bevoegd te betalen en betaling af te dwingen

      Op zichzelf zal van bevoegdheid om te betalen in de regel wel sprake zijn. Er zijn situaties denkbaar, waarin aflossing contractueel niet zonder meer is toegestaan. Omgekeerd kan het ook zijn, dat de schuld wel opeisbaar is, maar dat de vordering nog niet kan worden opgeëist. In dat geval kan de schuldenaar niet verrekenen, omdat hij anders de betaling van zijn vordering op de andere partij (in die verhouding zijn debiteur) eerder zou kunnen afdwingen. De vordering waarmee wordt verrekend moet dus opeisbaar zijn.

      Dat brengt ook met zich mee, dat de vordering waarmee wordt verrekend voldoende moet vaststaan. Verrekening van de eigen verplichting met niet-opeisbare en/of betwiste vorderingen op de schuldeiser is dus niet mogelijk.

      Art. 6:136 B.W. bepaalt daarom, dat de rechter een vordering waartegen de schuldenaar een verrekeningsverklaring heeft gericht, niettemin kan toewijzen als het verweer (inzake het bestaan van de tegenvordering) niet eenvoudig is vast te stellen. De rechter erkent de verrekening met de tegenvordering dus niet, waardoor de vordering niet door de verrekening teniet is gegaan en dus nog bestaat en derhalve toewijsbaar is. De tegenvordering kan alsnog worden voorgelegd aan de rechter, eventueel zelfs in dezelfde procedure als vordering in reconventie.

      Verrekening nadat vordering is overgedragen

      Ook als een vordering onder bijzondere titel overgegaan (gecedeerd), dan is de schuldenaar bevoegd ondanks de overgang ook een tegenvordering op de oorspronkelijke schuldeiser in verrekening te brengen, mits deze tegenvordering uit dezelfde rechtsverhouding als de overgegane vordering voortvloeit of reeds vóór de overgang aan hem is opgekomen en opeisbaar geworden (art. 6:130 lid 1 B.W.).

      Als de partij met een tegenvordering wil verrekenen in een rekening-courant verhouding, dan moet de tegenvordering wel vatbaar zijn voor verwerking in die rekening-courant. Vgl. Hoge Raad 26 januari 2001 (ING/Standard) – de rechtsverhouding tussen de bank en de rekeninghouder brengt mee dat een vordering tot vergoeding van schade als hier bedoeld niet in de rekening-courant kan worden opgenomen. Dan zal zij in beginsel ook niet op de voet van art. 6:130 BW voor verrekening vatbaar zijn.

      Verrekening na beslag of verpanding

      Wanneer op een vordering beslag is gelegd, of als daarop een pandrecht is gevestigd en dit pandrecht aan de schuldenaar van de vordering is meegedeeld, kan deze zich desondanks op verrekening beroepen (art. 6:130 lid 2 B.W.).

      In Rb. Utrecht 14 mei 2008 (Rabobank/BOAS) kwam dit aan de orde. BOAS beriep zich jegens de pandhouder (de Rabobank) op verrekening met een tegenvordering uit hoofde van de rechtsverhouding met haar schuldeiser (de pandgever van Rabobank). Deze was overigens inmiddels gefailleerd, zodat het verweer van art. 6:136 B.W., dat de vordering niet eenvoudig vast te stellen was niet van toepassing was, aldus de rechtbank (r.o. 4.26). Zie ook de pagina Verrekening in faillissement.

      Vorderingen aan toonder of order

      Voor deze vorderingen kent de wet enkele bijzondere bepalingen (art. 6:128 en 6:130 lid 3 B.W.).

      Terugwerkende kracht

      De verrekening werkt terug tot aan het moment, waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan (art. 6:129 B.W.). Dat is dus het moment, waarop een de voorwaarden is voldaan. Daarmee vervalt ook de verplichting om rente te betalen na dat tijdstip.

      Lid 2 bepaalt, dat wanneer er al opeisbare rente betaald is, de verrekening niet verder terugwerkt dan tot de laatste rentebetaling. Dat betekent dat reeds betaalde rente niet kan worden teruggevraagd. De vraag is, wat dit betekent voor de rente over de vordering die in verrekening gebracht wordt.

      Geen verjaring

      De verrekening is ook mogelijk wanneer de tegenvordering verjaard is (art. 6:131 B.W.). Dit om te voorkomen, dat de schuldeiser wacht tot de termijn is verstreken, en de schuldenaar meent dat de schuld vanwege de verrekenpositie niet meer wordt opgeëist. Ook uitstel van betaling verleend aan de schuldeiser ontneemt de schuldenaar niet diens bevoegdheid om te verrekenen.

      Tegenacties van de schuldeiser

      De schuldeiser kan enkele tegenacties ondernemen tegen de verrekeningsverklaring, maar moet dit wel onverwijld doen. Het effect daarvan is, dat aan de (eerste) verrekeningsverklaring haar werking wordt ontnomen. Zie ook art. 6:137 lid 2 B.W., voor het geval de schuldenaar bij de verrekening de volgorde van toerekening (eerst rente en kosten, dan pas hoofdsom) niet juist heeft toegepast.

      Weigeringsgrond

      De schuldeiser kan een weigeringsgrond tot betaling van de vordering op hem aan de verrekeningsverklaring tegenwerpen (art. 6:132 B.W.).

      Eigen verrekeningsverklaring

      Ook kan de schuldeiser zelf een “tegen”-verrekeningsverklaring uitbrengen. Voorwaarde is, dat die verder in de tijd terugwerkt dan die van zijn schuldenaar (art. 6:133 B.W.).

      Tegengaan ontbinding wegens niet-betaling

      Als de schuldeiser een wederkerige overeenkomst ontbindt wegens niet-nakoming door de schuldenaar, dan kan deze op grond van art. 6:134 B.W. met terugwerkende kracht alsnog betalen door middel van een verrekeningsverklaring (mits hij een verrekenbare vordering heeft uiteraard). In dat geval wordt daarmee de ontbinding ontkracht. De vraag is, wel of dit ook werkt wanneer de tegenvordering pas is ontstaan nadat het verzuim al was ingetreden.

      Positie van de borg

      De borg kan opschorting eisen, wanneer de schuldenaar voor wie hij borg staat zich op verrekening kan beroepen. Wordt de vordering door verrekening voldaan, dan vervalt de borgtocht. Verzuimt de schuldenaar verrekening in te roepen, dan kan de borg zich op kwijting beroepen (art. 6:139 B.W.).

      Bewijs van kwijting

      Als vorderingen door verrekening teniet gaan, moet de schuldeiser volgens art. 6:141 B.W. desgevraagd een bewijs van kwijting geven overeenkomstig art. 6:48 lid 2 en 2 B.W..

      Contractuele uitsluiting verrekening

      De bevoegdheid om te verrekenen kan overigens contractueel worden uitgesloten.

      Rekening-courant verhouding

      Een bijzondere verrekeningssituatie doet zich voor bij een rekening-courant. Voor dat geval bepaalt art. 6:140 B.W. dat verrekening automatisch plaatsvindt (zonder dat een verklaring vereist is). Lid 1 luidt:

      “Moeten tussen twee partijen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldvorderingen en geldschulden in één rekening worden opgenomen, dan worden zij in de volgorde waarin partijen volgens de voorgaande artikelen van deze afdeling of krachtens hun onderlinge rechtsverhouding tot verrekening bevoegd worden, dadelijk van rechtswege verrekend en is op ieder tijdstip alleen het saldo verschuldigd. Artikel 137 is niet van toepassing.”

      Jaarlijkse afsluiting

      De partij die de rekening bijhoudt, sluit deze jaarlijks af en deelt het op dat tijdstip verschuldigde saldo mede aan de wederpartij met opgave van de aan deze nog niet eerder medegedeelde posten waaruit het is samengesteld (lid 2). Indien de wederpartij niet binnen redelijke tijd tegen het ingevolge het vorige lid medegedeelde saldo protesteert, geldt dit als tussen partijen vastgesteld (lid 3).

      Na vaststelling van het saldo kan ten aanzien van de afzonderlijke posten geen beroep meer worden gedaan op het intreden van verjaring of op het verstrijken van een vervaltermijn (lid 4).

      In de leden 2 tot en met 4 schuilt een lelijke adder voor de onoplettende rekening-courant houder.

      Verjaring vordering saldo

      Een tweede adder is de verjaringstermijn. De rechtsvordering tot betaling van het saldo verjaart door verloop van vijf jaren na de dag, volgende op die waarop de rekening is geëindigd en het saldo opeisbaar is geworden.

      Over het opeisen van een vordering in rekening-courant (en meer bijzonder het opeisbaar worden / maken daarvan) is de nodige jurisprudentie.

      Van leden 1 t/m 4 afwijkende regeling

      Uit de tussen partijen bestaande rechtsverhouding kan anders voortvloeien dan in de vorige leden is bepaald (lid 5).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 23-09-2016; laatste bewerking 27-10-2023]

      Verrekening (Afd. 12, Titel 1, Boek 6 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!