Uitvoering Richtlijn 2008/48/EG consumentenkrediet (Afd. 1, Titel 2A, Boek 7 B.W.)
Inleiding uitvoeringsbepalingen richtlijn kredietovereenkomsten consumenten
Per 1 januari 2017 zijn de koop op afbetaling en de huurkoop ondergebracht in Titel 2A Boek 7 B.W. met het opschrift “Consumentenkredietovereenkomsten”. Deze wetgeving is een voortzetting van eerdere (nationale) wetgeving ter regulering van kredietverlening aan consumenten, zoals de Wet Consumentenkrediet (WCK) die al in 1990 van kracht werd.
In het licht van de misstanden rond dergelijke kredietverlening (Woekerpolissen, de DSB en Dexia-zaken e.d.) in het verleden is een nadere invulling wenselijk gebleken. Daar is ook in Europees verband invulling aan gegeven.
De implementatie van richtlijn nr. 2008/48/EG van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten is vervat in Afd. 1, Titel 2A, Boek 7 B.W., geheten “Bepalingen ter uitvoering van de richtlijn inzake kredietovereenkomsten voor consumenten”.
De regeling in Afd. 1 is zelf weer onderverdeeld in zes “onderafdelingen” (waar elders in de wet bij een onderverdeling van een afdeling meestal gesproken wordt van “Paragrafen”).
Deze onderafdelingen zullen op deze pagina worden behandeld, waarbij vooral ‘highlights’ worden gegeven en verder naar de zeer gedetailleerde regeling wordt verwezen.
Onderafdeling 1: Algemene bepalingen
Zoals te verwachten begint de wettelijke regeling met de Definities van de relevante begrippen in art. 7:57 B.W..
Gedefinieerd worden de volgende begrippen:
– consument: een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen;
– kredietgever: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten krediet verleent of toezegt;
– kredietovereenkomst
– geoorloofde debetstand op een rekening
– overschrijding
– kredietbemiddelaar
– totale kosten van het krediet voor de consument
– totale door de consument te betalen bedrag
– jaarlijks kostenpercentage
– debetrentevoet
– vaste debetrentevoet
– totaal kredietbedrag
– duurzame drager
– gelieerde kredietovereenkomst
– overeenkomst betreffende effectenkrediet
– effectenportefeuille
– financieel instrument
– dekkingspercentage
– spreidingseis
In de leden 2 tot en met 5 van art. 7:57 B.W. worden deze begrippen nader uitgewerkt.
Uitzonderingen
Van de regeling zijn uitgesloten de in art. 7:58 B.W. vermelde kredietvormen. Daaronder onder andere hypothecair krediet voor de aanschaf van onroerend goed, lease-overeenkomsten en betalingsregelingen voor een ongeoorloofde debetstand op een gewone rekening, die feitelijk niet bedoeld zijn als lening.
Onderafdeling 2: Informatieverstrekking en handelingen voor het sluiten van de kredietovereenkomst
Reclame voor een kredietovereenkomst, die niet aan de eisen van de richtlijn voldoet, is aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk (art. 7:59 B.W.). Deze vormt dus een onrechtmatige daad en leidt tot schadeplichtigheid. Zie ook de pagina Oneerlijke handelspraktijken.
Voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst van consumentenkrediet moet de kredietverstrekker of bemiddelaar alle relevante informatie verstrekken. Dit wordt nader uitgewerkt in art. 7:60 B.W..
Onderafdeling 3. Informatie en rechten betreffende kredietovereenkomsten
In Onderafdeling 3 worden de verplichtingen van de kredietverstrekker geregeld ter bescherming van de consument wat betreft het aangaan van de consumentenkredietovereenkomst en de verdere uitvoering daarvan en informatieverstrekking tijdens de uitvoering. Deze is in détail uitgewerkt in art. 7:61 B.W. tot en met art. 7:70 B.W..
Onderafdeling 4. Jaarlijks kostenpercentage
In art. 7:71 B.W. wordt de kredietverstrekker de verplichting opgelegd het jaarlijks kostenpercentage vast te stellen conform de berekeningswijze als opgenomen in art. 19 van de Richtlijn. Deze luidt [per 20-09-2018]:
“Berekening van het jaarlijkse kostenpercentage
1. Het jaarlijkse kostenpercentage, gelijk aan de contante waarde, op jaarbasis, van alle tussen de kredietgever en de consument overeengekomen of overeen te komen verbintenissen (kredietopnemingen, aflossingen en kosten), wordt berekend volgens de wiskundige formule in deel I van bijlage I.
2. Om het jaarlijkse kostenpercentage te berekenen, bepaalt men de totale kosten van het krediet voor de consument, met uitzondering van kosten die hij moet betalen wegens niet-naleving van een in de kredietovereenkomst opgenomen verplichting en de andere kosten dan de aankoopprijs die hij bij het afnemen van goederen of diensten in elk geval moet betalen, ook indien contant wordt betaald.
De kosten voor het beheer van een rekening waarop zowel betalingen als kredietopnemingen worden geboekt, de kosten voor het gebruik van een betaalmiddel waarmee zowel betalingen als kredietopnemingen kunnen worden verricht, en de overige kosten voor betalingsverrichtingen worden in de totale kosten van het krediet voor de consument meegerekend, tenzij de opening van de rekening facultatief is en de kosten voor de rekening duidelijk en afzonderlijk in de kredietovereenkomst of een andere met de consument gesloten overeenkomst zijn vastgesteld.
3. Bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage wordt uitgegaan van de hypothese dat de kredietovereenkomst voor de overeengekomen tijdsduur geldt en dat de kredietgever en de consument hun verplichtingen nakomen binnen de termijnen en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald.
4. Bij kredietovereenkomsten waarin clausules zijn opgenomen op grond waarvan een wijziging kan plaatsvinden in de debetrentevoet en, in voorkomend geval, de kosten die deel uitmaken van het jaarlijkse kostenpercentage, welke wijziging bij de berekening daarvan evenwel niet kan worden gekwantificeerd, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat de rentevoet en de overige kosten vast blijven ten opzichte van het oorspronkelijke niveau en tot de afloop van de kredietovereenkomst van toepassing blijven.
5. Zo nodig kan voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage worden uitgegaan van de in bijlage I genoemde aanvullende hypothesen.
Indien de in dit artikel en in deel II van bijlage I genoemde hypothesen niet voldoende zijn om het jaarlijkse kostenpercentage op uniforme wijze te berekenen of niet meer aangepast zijn aan de commerciële marktsituatie, kan de Commissie de aanvullende hypothesen vaststellen die nodig zijn om het jaarlijkse kostenpercentage te berekenen of de bestaande wijzigen. Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing”.
Onderafdeling 5. Kredietgevers en kredietbemiddelaars
Art. 7:72 B.W. bevat enkele specifieke bepalingen met betrekking tot tussenpersonen bij de kredietverstrekking. Daarbij wordt ook verwezen naar de relevante bepalingen in de Wet op het financieel toezicht, met name naar het bepaalde in art. 4:74 Wet financieel toezicht aangaande de kredietvergoeding die aan de consument in rekening wordt gebracht.
Onderafdeling 6. Slotbepalingen
De bepalingen van deze afdeling zijn van dwingend recht: er kan niet ten nadele van de consument van worden afgeweken (art. 7:73 lid 1 B.W.).
In lid 2 wordt bepaald, dat wanneer overeenkomsten worden ingericht ter ontduiking van deze dwingendrechtelijke regeling, deze toch van toepassing is.
En in lid 3 wordt omzeiling door middel van toepasselijk verklaren van het recht van een land buiten de Europese Unie verboden, wanneer de overeenkomst “een nauwe band heeft met het grondgebied van een of meer lidstaten van de Europese Unie”.
Auteur & Last edit
[MdV, 20-09-2018; 2-03-2022]
Uitvoering Richtlijn 2008/48/EG consumentenkrediet (Afd. 1, Titel 2A, Boek 7 B.W.)
Inleiding uitvoeringsbepalingen richtlijn kredietovereenkomsten consumenten
Per 1 januari 2017 zijn de koop op afbetaling en de huurkoop ondergebracht in Titel 2A Boek 7 B.W. met het opschrift “Consumentenkredietovereenkomsten”. Deze wetgeving is een voortzetting van eerdere (nationale) wetgeving ter regulering van kredietverlening aan consumenten, zoals de Wet Consumentenkrediet (WCK) die al in 1990 van kracht werd.
In het licht van de misstanden rond dergelijke kredietverlening (Woekerpolissen, de DSB en Dexia-zaken e.d.) in het verleden is een nadere invulling wenselijk gebleken. Daar is ook in Europees verband invulling aan gegeven.
De implementatie van richtlijn nr. 2008/48/EG van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten is vervat in Afd. 1, Titel 2A, Boek 7 B.W., geheten “Bepalingen ter uitvoering van de richtlijn inzake kredietovereenkomsten voor consumenten”.
De regeling in Afd. 1 is zelf weer onderverdeeld in zes “onderafdelingen” (waar elders in de wet bij een onderverdeling van een afdeling meestal gesproken wordt van “Paragrafen”).
Deze onderafdelingen zullen op deze pagina worden behandeld, waarbij vooral ‘highlights’ worden gegeven en verder naar de zeer gedetailleerde regeling wordt verwezen.
Onderafdeling 1: Algemene bepalingen
Zoals te verwachten begint de wettelijke regeling met de Definities van de relevante begrippen in art. 7:57 B.W..
Gedefinieerd worden de volgende begrippen:
– consument: een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen;
– kredietgever: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten krediet verleent of toezegt;
– kredietovereenkomst
– geoorloofde debetstand op een rekening
– overschrijding
– kredietbemiddelaar
– totale kosten van het krediet voor de consument
– totale door de consument te betalen bedrag
– jaarlijks kostenpercentage
– debetrentevoet
– vaste debetrentevoet
– totaal kredietbedrag
– duurzame drager
– gelieerde kredietovereenkomst
– overeenkomst betreffende effectenkrediet
– effectenportefeuille
– financieel instrument
– dekkingspercentage
– spreidingseis
In de leden 2 tot en met 5 van art. 7:57 B.W. worden deze begrippen nader uitgewerkt.
Uitzonderingen
Van de regeling zijn uitgesloten de in art. 7:58 B.W. vermelde kredietvormen. Daaronder onder andere hypothecair krediet voor de aanschaf van onroerend goed, lease-overeenkomsten en betalingsregelingen voor een ongeoorloofde debetstand op een gewone rekening, die feitelijk niet bedoeld zijn als lening.
Onderafdeling 2: Informatieverstrekking en handelingen voor het sluiten van de kredietovereenkomst
Reclame voor een kredietovereenkomst, die niet aan de eisen van de richtlijn voldoet, is aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk (art. 7:59 B.W.). Deze vormt dus een onrechtmatige daad en leidt tot schadeplichtigheid. Zie ook de pagina Oneerlijke handelspraktijken.
Voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst van consumentenkrediet moet de kredietverstrekker of bemiddelaar alle relevante informatie verstrekken. Dit wordt nader uitgewerkt in art. 7:60 B.W..
Onderafdeling 3. Informatie en rechten betreffende kredietovereenkomsten
In Onderafdeling 3 worden de verplichtingen van de kredietverstrekker geregeld ter bescherming van de consument wat betreft het aangaan van de consumentenkredietovereenkomst en de verdere uitvoering daarvan en informatieverstrekking tijdens de uitvoering. Deze is in détail uitgewerkt in art. 7:61 B.W. tot en met art. 7:70 B.W..
Onderafdeling 4. Jaarlijks kostenpercentage
In art. 7:71 B.W. wordt de kredietverstrekker de verplichting opgelegd het jaarlijks kostenpercentage vast te stellen conform de berekeningswijze als opgenomen in art. 19 van de Richtlijn. Deze luidt [per 20-09-2018]:
“Berekening van het jaarlijkse kostenpercentage
1. Het jaarlijkse kostenpercentage, gelijk aan de contante waarde, op jaarbasis, van alle tussen de kredietgever en de consument overeengekomen of overeen te komen verbintenissen (kredietopnemingen, aflossingen en kosten), wordt berekend volgens de wiskundige formule in deel I van bijlage I.
2. Om het jaarlijkse kostenpercentage te berekenen, bepaalt men de totale kosten van het krediet voor de consument, met uitzondering van kosten die hij moet betalen wegens niet-naleving van een in de kredietovereenkomst opgenomen verplichting en de andere kosten dan de aankoopprijs die hij bij het afnemen van goederen of diensten in elk geval moet betalen, ook indien contant wordt betaald.
De kosten voor het beheer van een rekening waarop zowel betalingen als kredietopnemingen worden geboekt, de kosten voor het gebruik van een betaalmiddel waarmee zowel betalingen als kredietopnemingen kunnen worden verricht, en de overige kosten voor betalingsverrichtingen worden in de totale kosten van het krediet voor de consument meegerekend, tenzij de opening van de rekening facultatief is en de kosten voor de rekening duidelijk en afzonderlijk in de kredietovereenkomst of een andere met de consument gesloten overeenkomst zijn vastgesteld.
3. Bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage wordt uitgegaan van de hypothese dat de kredietovereenkomst voor de overeengekomen tijdsduur geldt en dat de kredietgever en de consument hun verplichtingen nakomen binnen de termijnen en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald.
4. Bij kredietovereenkomsten waarin clausules zijn opgenomen op grond waarvan een wijziging kan plaatsvinden in de debetrentevoet en, in voorkomend geval, de kosten die deel uitmaken van het jaarlijkse kostenpercentage, welke wijziging bij de berekening daarvan evenwel niet kan worden gekwantificeerd, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat de rentevoet en de overige kosten vast blijven ten opzichte van het oorspronkelijke niveau en tot de afloop van de kredietovereenkomst van toepassing blijven.
5. Zo nodig kan voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage worden uitgegaan van de in bijlage I genoemde aanvullende hypothesen.
Indien de in dit artikel en in deel II van bijlage I genoemde hypothesen niet voldoende zijn om het jaarlijkse kostenpercentage op uniforme wijze te berekenen of niet meer aangepast zijn aan de commerciële marktsituatie, kan de Commissie de aanvullende hypothesen vaststellen die nodig zijn om het jaarlijkse kostenpercentage te berekenen of de bestaande wijzigen. Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing”.
Onderafdeling 5. Kredietgevers en kredietbemiddelaars
Art. 7:72 B.W. bevat enkele specifieke bepalingen met betrekking tot tussenpersonen bij de kredietverstrekking. Daarbij wordt ook verwezen naar de relevante bepalingen in de Wet op het financieel toezicht, met name naar het bepaalde in art. 4:74 Wet financieel toezicht aangaande de kredietvergoeding die aan de consument in rekening wordt gebracht.
Onderafdeling 6. Slotbepalingen
De bepalingen van deze afdeling zijn van dwingend recht: er kan niet ten nadele van de consument van worden afgeweken (art. 7:73 lid 1 B.W.).
In lid 2 wordt bepaald, dat wanneer overeenkomsten worden ingericht ter ontduiking van deze dwingendrechtelijke regeling, deze toch van toepassing is.
En in lid 3 wordt omzeiling door middel van toepasselijk verklaren van het recht van een land buiten de Europese Unie verboden, wanneer de overeenkomst “een nauwe band heeft met het grondgebied van een of meer lidstaten van de Europese Unie”.
Auteur & Last edit
[MdV, 20-09-2018; 2-03-2022]
Uitvoering Richtlijn 2008/48/EG consumentenkrediet (Afd. 1, Titel 2A, Boek 7 B.W.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!