Pagina inhoud

    Voorschriften omtrent de grondslagen van de waardering en van bepaling van het resultaat (Afd. 6, Titel 9, Boek 2 B.W.)

    Inleiding voorschriften omtrent de grondslagen van de waardering en van bepaling van het resultaat

    Afd. 6, Titel 9, Boek 2 B.W. geeft wettelijke regels voor de grondslagen voor de waardering van de activa in de balans en de bepaling van het resultaat in de winst- en verliesrekening. Deze afdeling bevat 7 artikelen (art. 2:384 B.W. tot en met art. 2:390 B.W.).

    Waardering van activa en passiva

    Wanneer een rechtspersoon kiest voor een waarderingsgrondslag van activa of passiva moet voor de bepaling van het resultaat de voorschriften van art. 2:362 lid 1 tot en met 4 BW. Deze voorschriften moeten door de rechtspersoon in acht worden genomen (art. 2:384 lid 1 B.W.). De verkrijgings- of vervaardigingsprijs worden tegen de actuele waarde gewaardeerd.

    De rechtspersoon dient voorzichtig de grondslagen toe te passen. De rechtspersoon mag winsten slechts opnemen als deze op de balansdatum zijn opgenomen (art. 2:384 lid 2 B.W.). Als er bepaalde verplichtingen ontstaan voor de rechtspersoon moeten deze in acht genomen worden als deze ook voor het opmaken van de jaarrekening bekend zijn geworden. Ook voorzienbare verplichtingen en mogelijke verliezen worden in acht genomen indien deze voor het einde van het boekjaar bekend zijn geworden.

    Bij de waardering van activa en passiva van de rechtspersoon wordt uitgegaan van het geheel van werkzaamheden van de rechtspersoon en hoe deze wordt voortgezet (art. 2:384 lid 3 B.W.). Dit is niet het geval als de voorstelling onjuist of juist aan twijfel onderhevig is. Als dit het geval is, licht de rechtspersoon dit toe in de toelichting. Het gaat om invloed op vermogen en het resultaat van de rechtspersoon.

    Het is mogelijk dat regels worden gesteld over de inhoud van deze voorschriften. Dit geschiedt door een algemene maatregel van bestuur (art. 2:384 lid 4 B.W.). Daarbij dienen de grenzen en wijze van toepassing gewaardeerd worden tegen de actuele waarden.

    De rechtspersoon dient elke post van de activa en passiva te waarderen tegen een bepaalde grondslag en deze grondslag dient uitgelegd te worden (art. 2:384 lid 5 B.W.). Ook als de rechtspersoon bepaalde posten heeft omgerekend uit vreemde valuta moet dit ook worden vermeld. Daarbij moeten ook koersverschillen door de rechtspersoon worden verwerkt.

    De rechtspersoon mag de waardering van activa en passiva op een andere manier toepassen dan in het voorafgaande boekjaar, als de rechtspersoon hier gegronde redenen voor heeft (art. 2:384 lid 6 B.W.). Als de rechtspersoon de grond van waardering wijzigt dient dit in de toelichting vermeld te worden. Ook wordt er inzicht gegeven in de betekenis voor vermogen en resultaat aan de hand van aangepaste cijfers voor het boekjaar of het voorafgaande boekjaar.

    Waardeveranderingen, financiële instrumenten en andere beleggingen

    Agrarische voorraden waarvoor frequente marktnoteringen bestaan die op grond van lid 1 tegen de actuele waarde worden gewaardeerd. Deze zouden mogelijk in afwijking van lid 2 in het resultaat opgenomen kunnen worden tenzij anders is bepaald. Waardeveranderingen van afgeleide financiële instrumenten komen ten gunste of ten laste van het resultaat. Het gaat om instrumenten niet bepaald zoals in lid 8 of in afwijking van lid 2 (art. 2:384 lid 7 sub c B.W.).

    Waardeveranderingen van financiële instrumenten die dienen en effectief zijn om risico’s van activa, activa in bestelling en nog niet op de balans opgenomen verplichtingen worden ten gunste of ten laste van de herwaarderingsreserve gebracht(art. 2:384 lid 8 B.W.). Voor zover het noodzakelijk is om te bereiken dat deze waardeveranderingen in dezelfde periode in het resultaat worden verwerkt als de periode dat de waardeveranderingen dit dekken.

    Afzonderlijke waardering van activa en passiva

    De activa en passiva worden afzonderlijk gewaardeerd voor zover de betekenis voor de in art. 2:362 lid 1 B.W. bedoelde inzichten verschilt (art. 2:385 lid 1 B.W.).

    De rechtspersoon heeft de mogelijkheid om de bestanddelen die gelijksoortige bestanddelen van voorraden en effecten tegen gewogen gemiddelde prijzen te waarderen (art. 2:385 lid 2 B.W.). Het gaat om FIFO, LIFO of soortgelijke regels.

    De materiële activa en voorraden van grond- en hulpstoffen die geregeld worden vervangen en waarde van deze posten gezamenlijk is van ondergeschikte betekenis, mag tegen een vaste hoeveelheid op de balans worden gewaardeerd (art. 2:385 lid 3 B.W.). Dit is alleen mogelijk als de hoeveelheid, samenstelling en waarde slechts aan geringe veranderingen onderhevig is.

    In art. 2:365 lid 1 sub d en e B.W. genoemde activa worden opgenomen tot ten hoogste de daarvoor gedane uitgaven (art. 2:385 lid 4 B.W.). Het is voor de rechtspersoon mogelijk de afschrijvingen hierop te verminderen.

    De rechtspersoon mag niet eigen aandelen of certificaten activeren (art. 2:385 lid 5 B.W.). De waarde in een dochtermaatschappij mag verminderd worden met de verkrijgingsprijs van aandelen in de rechtspersoon en certificaten daarvan. Het moet gaan om de dochtermaatschappij die de rechtspersoon voor eigen rekening houdt of doet houden. Als de rechtspersoon de aandelen of certificaten verkregen voor het tijdstip waarop zij de dochtermaatschappij werd, dan komt de boekwaarde op dat tijdstip evenredig in mindering.

    Regels voor afschrijvingen op activa

    De afschrijvingen van de rechtspersoon geschiedt onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar (art. 2:386 lid 1 B.W.).

    De rechtspersoon zet in de toelichting uiteen op welke methoden de afschrijvingen zijn berekend (art. 2:386 lid 2 B.W.).

    De geactiveerde kosten in verband met de oprichting van de rechtspersoon en de uitgifte van aandelen worden binnen vijf jaar afgeschreven (art. 2:386 lid 3 B.W.). De kosten die te maken hebben met ontwikkeling mogen geactiveerd worden samen. Deze kosten samen met geactiveerde kosten van goodwill worden afgeschreven naar gelang van de verwachte gebruiksduur. In uitzonderlijke gevallen waarin de gebruiksduur van de kosten van ontwikkeling en goodwill niet op een juiste manier geschat kunnen worden mag de rechtspersoon deze afschrijven in een periode van maximaal tien jaar.

    Op vaste activa met een maximale gebruiksduur dient de rechtspersoon jaarlijks af te schrijven volgens een stelsel dat op de verwachte toekomstige gebruiksduur is afgestemd (art. 2:386 lid 4 B.W.).

    Het deel van art. 2:375 lid 5 B.W. wordt het geactiveerde deel van de schuld tot de aflossing jaarlijks een redelijk deel afgeschreven (art. 2:386 lid 5 B.W.).

    Verantwoording waardevermindering van activa in de balans

    De onderneming is gehouden om de waardeverminderingen van activa onafhankelijk van het resultaat in dat boekjaar in aanmerking te nemen op de balans (art. 2:387 lid 1 B.W.).

    Als de waarde van de vlottende activa op de balansdatum lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs wordt deze tegen de actuele waarde gewaardeerd (art. 2:387 lid 2 B.W.). Als de onderneming het inzicht zoals in art. 2:362 lid 1 B.W. indient, dan moet de waardering ook geschieden tegen een andere lagere waarde.

    Als de onderneming een waardevermindering verwacht bij de vaste activa moet dit worden vermeld. Dit is alleen noodzakelijk als de waardevermindering duurzaam wordt geacht (art. 2:387 lid 3 B.W.). Bij waardering van financiële vaste activa mag in ieder geval met de waardevermindering rekening worden gehouden.

    Afboeking wordt overeenkomstig de voorgaande bepalingen ten laste van de winst- en verliesrekening gebracht (art. 2:387 lid 4 B.W.) Dit mag alleen als deze posten niet volgens art. 2:390 B.W. (BENAMING GEVEN) ten laste van de herwaarderingsreserve worden onttrokken. De afboeking wordt ongedaan gemaakt zodra de waardevermindering heeft opgehouden te bestaan. De afboekingen volgens lid 3 afzonderlijk in de winst- en verliesrekening of in de toelichting opgenomen. De is samen met de terugnemingen.

    Voor afboekingen van goodwill geldt de tweede zin van lid 4 niet (art. 2:387 lid 5 B.W.)

    Verantwoording verkrijgingsprijs en vervaardigingsprijs in de balans

    De onderneming dient de inkoopprijs en de bijkomende kosten mee te nemen bij de waardering van activa (art. 2:388 lid 1 B.W.). De waardering gaat over de verkrijgingsprijs van de onderneming.

    De verkrijgingsprijs van activa wordt gewaardeerd door de onderneming op de jaarrekening (art. 2:388 lid 2 B.W.). Deze waardering omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten. Deze kosten moeten rechtstreeks toegerekend worden aan deze activa. In de vervaardigingsprijs wordt een redelijk deel van de indirecte kosten en rente op schulden over het betreffende tijdvak opgenomen. De onderneming moet vermelden dat de rente is geactiveerd in de toelichting van de jaarrekening.

    Waardering van deelnemingen op de balans

    Als de onderneming deelnemingen in maatschappijen bezit waarin de onderneming enige invloed uitoefent op het zakelijke en financiële beleid, moet dit gebeuren volgens de regels in lid 2 en 3 (art. 2:389 lid 1 B.W.). Er is sprake van invloed in een dochtermaatschappij als de onderneming alleen of samen meer dan een vijfde van de stemmen van leden, vennoten of aandeelhouders kan uitbrengen. Het gaat om meer dan 20% van het stemrecht.

    De onderneming zal de activa, voorzieningen en schulden van de maatschappij met een deelneming waarderen en de resultaten berekenen op dezelfde grondslag als haar eigen activa, voorzieningen, schulden en resultaten (art. 2:389 lid 2 B.W.). Het gaat om de netto-vermogenswaarde en de wijze waarop de onderneming waardeert moet worden vermeld in de toelichting.

    Als het voor de onderneming niet mogelijk is om de netto-vermogenswaarde van de deelneming te waarderen vanwege een gebrek aan gegevens, mag de onderneming een waardering kiezen die overeenkomstig deze titel is bepaald (art. 2:389 lid 3 B.W.) Daarmee wijzigt de onderneming ook het bedrag van zijn aandeel in het resultaat en de uitkeringen van de maatschappij waarin de onderneming deelneemt. Deze wijze van waardering moet in de toelichting worden vermeld.

    Als er sprake is van een jaarrekening van een rechtspersoon die niet in aanmerking komt voor de definitie van een bank zoals in art. 2:415 B.W. mag de verantwoording volgens afdeling 14 (Bepalingen voor banken) worden opgesteld (art. 2:389 lid 4 B.W.). In de jaarrekening van een bank zoals in art. 2:415 BW wordt een deelneming die niet als bank aangemerkt kan worden verantwoord volgens de voorschriften voor banken. Daarbij moet de uitzondering van art. 2:424 B.W. en de eerste zin van lid 5 in acht worden genomen.

    De uitzondering hoeft niet te worden toegepast bij deelnemingen waarbij werkzaamheden worden verricht die in het verlengde liggen van een bank.

    Als het gaat om een verzekeringsmaatschappij, mag deze verzekeringsmaatschappij zoals in art. 2:427 B.W. de verantwoording volgens afdeling 15 (Bepalingen voor verzekeringsmaatschappijen) opstellen (art. 2:389 lid 5 B.W.). Een deelneming van een verzekeringsmaatschappij wordt verantwoord volgens de voorschriften voor verzekeringsmaatschappijen. Het moet gaan om een deelneming die niet gezien kan worden als een verzekeringsmaatschappij. Deze regel geldt ook afgezien van lid 4 van dit artikel.

    De rechtspersoon moet een reserve aanhouden die gelijk is aan het positieve resultaat uit het aandeel en in rechtstreekse vermogensvermeerderingen vanaf het eerste waarderingsmoment volgens lid 2 of lid 3 (art. 2:389 lid 6 B.W.). Een deelneming waarbij het cumulatieve resultaat ontstaat vanaf het moment dat de waardering niet positief is, wordt deze deelneming niet in aanmerking genomen door de rechtspersoon. De reserve wordt verminderd met de uitkeringen van de rechtspersoon vanaf het moment dat de jaarrekening wordt vastgesteld en recht heeft verkregen. Daarbij moeten ook de rechtstreekse vermogensverminderingen bij de deelneming in aanmerking worden genomen. De uitkeringen die de rechtspersoon zonder beperkingen kan bewerkstelligen worden ook in mindering gebracht op deze reserve. Uiteindelijk kan de reserve in kapitaal worden omgezet. Onder uitkeringen worden uitkeringen in aandelen niet inbegrepen.

    Als de waarde bij de eerste waardering volgens lid 2 of lid 3 lager dan de verkrijgingsprijs of de eerdere boekwaarde van de deelneming wordt het verschil van goodwill geactiveerd (art. 2:389 lid 7 B.W.). Om deze berekening te verkrijgen moet de verkrijgingsprijs ook verminderd worden volgens art. 2:385 lid 5 B.W.

    De waardevermeerderingen of verminderingen van deelnemingen uit vreemde valuta komen wegens omrekening van het geïnvesteerde vermogen ten gunste of ten laste van een reserve omrekeningsverschillen (art. 2:389 lid 8 B.W.). Valutakoersverschillen op leningen die door de rechtspersoon zijn aangegaan om de valutakoersrisico van buitenlandse deelneming te dekken, komen ook ten gunste of ten laste van deze reserve. De reserve kan daarom ook een negatief saldo zijn. Bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van de deelneming wordt het gedeelte van de reserve dat op het vervreemde deel van de deelneming betrekking heeft aan deze reserve onttrokken. Als de reserve omrekeningsverschillen een negatief saldo betreft kan er geen uitkering gedaan worden ten laste van deze reserves.

    Als de rechtspersoon gegronde redenen heeft mag er worden afgeweken van lid 1 (art. 2:389 lid 9 B.W.).

    De rechtspersoon dient toe te lichten in de jaarrekening wat de verschillen zijn tussen het eigen vermogen en het resultaat van de enkelvoudige jaarrekening (art. 2:389 lid 10 B.W.).

    Verantwoording herwaarderingsreserve materiële en immateriële activa

    Waardeverminderingen van materiële en immateriële vaste activa worden samen met voorraden die niet agrarisch zijn opgenomen in de herwaarderingsreserve (art. 2:390 lid 1 B.W.). De waardeverminderingen van andere activa die tegen de actuele waarde worden gewaardeerd worden door de rechtspersoon in de herwaarderingsreserve opgenomen tenzij deze volgens art. 2:384 B.W. dit tegen het resultaat wordt gebracht. De rechtspersoon vormt ook een herwaarderingsreserve ten laste van de vrije reserve of resultaat uit het boekjaar zolang deze in het boekjaar waardeverminderingen van activa op de balansdatum nog aanwezig zijn ten gunste van het boekjaar. Een herwaarderingsreserve wordt niet gevormd door activa waarvoor frequente marktnoteringen bestaan. Maximaal het bedrag dat ten laste van de herwaarderingsreserve wordt gebracht van uitgestelde verliezen op financiële instrumenten zoals bedoeld in art. 2:384 lid 8 B.W. is het niet mogelijk dat uitkeringen ten laste van deze reserves worden gedaan. De herwaarderingsreserve kan door onzichtbare belastingverplichtingen worden verminderd met betrekking tot activa die zijn geherwaardeerd op een hoger bedrag.

    De rechtspersoon kan ervoor kiezen om de herwaarderingsreserve om te zetten in kapitaal (art. 2:390 lid 2 B.W.).

    De herwaarderingsreserve van de onderneming mag niet hoger zijn dan het verschil tussen de boekwaarde die gebaseerd is op de verkrijgingsprijs en de boekwaarde op basis van de actuele waarde van de activa waarop de herwaarderingsreserve op dat moment betrekking heeft (art. 2:390 lid 3 B.W.). Deze reserve wordt verminderd als een deel van het actief wordt verkocht. Dit verkochte deel moet verminderd worden op de herwaarderingsreserve. Een waardevermindering van een activum wordt gewaardeerd tegen de actuele waarde en ten laste van de herwaarderingsreserve gebracht. Dit is mogelijk voor zover dit activum is gewaardeerd ten gunste van de herwaarderingsreserve.
    De verminderingen van de herwaarderingsreserve komen ten gunste van de winst- en verliesrekening (art. 2:390 lid 4 B.W.). De onderneming dient hiervoor een afzonderlijke post op te nemen.

    In de toelichting zet de onderneming uiteen of en op welke wijze met de herwaardering rekening wordt gehouden met de invloed van belastingen op vermogen en resultaat (art. 2:390 lid 5 B.W.). Hierbij dient de onderneming ook de samenhang te vermelden.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 16-03-2022; OP 1-03-2023]

    Voorschriften omtrent de grondslagen van de waardering en van bepaling van het resultaat (Afd. 6, Titel 9, Boek 2 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Voorschriften omtrent de grondslagen van de waardering en van bepaling van het resultaat (Afd. 6, Titel 9, Boek 2 B.W.)

      Inleiding voorschriften omtrent de grondslagen van de waardering en van bepaling van het resultaat

      Afd. 6, Titel 9, Boek 2 B.W. geeft wettelijke regels voor de grondslagen voor de waardering van de activa in de balans en de bepaling van het resultaat in de winst- en verliesrekening. Deze afdeling bevat 7 artikelen (art. 2:384 B.W. tot en met art. 2:390 B.W.).

      Waardering van activa en passiva

      Wanneer een rechtspersoon kiest voor een waarderingsgrondslag van activa of passiva moet voor de bepaling van het resultaat de voorschriften van art. 2:362 lid 1 tot en met 4 BW. Deze voorschriften moeten door de rechtspersoon in acht worden genomen (art. 2:384 lid 1 B.W.). De verkrijgings- of vervaardigingsprijs worden tegen de actuele waarde gewaardeerd.

      De rechtspersoon dient voorzichtig de grondslagen toe te passen. De rechtspersoon mag winsten slechts opnemen als deze op de balansdatum zijn opgenomen (art. 2:384 lid 2 B.W.). Als er bepaalde verplichtingen ontstaan voor de rechtspersoon moeten deze in acht genomen worden als deze ook voor het opmaken van de jaarrekening bekend zijn geworden. Ook voorzienbare verplichtingen en mogelijke verliezen worden in acht genomen indien deze voor het einde van het boekjaar bekend zijn geworden.

      Bij de waardering van activa en passiva van de rechtspersoon wordt uitgegaan van het geheel van werkzaamheden van de rechtspersoon en hoe deze wordt voortgezet (art. 2:384 lid 3 B.W.). Dit is niet het geval als de voorstelling onjuist of juist aan twijfel onderhevig is. Als dit het geval is, licht de rechtspersoon dit toe in de toelichting. Het gaat om invloed op vermogen en het resultaat van de rechtspersoon.

      Het is mogelijk dat regels worden gesteld over de inhoud van deze voorschriften. Dit geschiedt door een algemene maatregel van bestuur (art. 2:384 lid 4 B.W.). Daarbij dienen de grenzen en wijze van toepassing gewaardeerd worden tegen de actuele waarden.

      De rechtspersoon dient elke post van de activa en passiva te waarderen tegen een bepaalde grondslag en deze grondslag dient uitgelegd te worden (art. 2:384 lid 5 B.W.). Ook als de rechtspersoon bepaalde posten heeft omgerekend uit vreemde valuta moet dit ook worden vermeld. Daarbij moeten ook koersverschillen door de rechtspersoon worden verwerkt.

      De rechtspersoon mag de waardering van activa en passiva op een andere manier toepassen dan in het voorafgaande boekjaar, als de rechtspersoon hier gegronde redenen voor heeft (art. 2:384 lid 6 B.W.). Als de rechtspersoon de grond van waardering wijzigt dient dit in de toelichting vermeld te worden. Ook wordt er inzicht gegeven in de betekenis voor vermogen en resultaat aan de hand van aangepaste cijfers voor het boekjaar of het voorafgaande boekjaar.

      Waardeveranderingen, financiële instrumenten en andere beleggingen

      Agrarische voorraden waarvoor frequente marktnoteringen bestaan die op grond van lid 1 tegen de actuele waarde worden gewaardeerd. Deze zouden mogelijk in afwijking van lid 2 in het resultaat opgenomen kunnen worden tenzij anders is bepaald. Waardeveranderingen van afgeleide financiële instrumenten komen ten gunste of ten laste van het resultaat. Het gaat om instrumenten niet bepaald zoals in lid 8 of in afwijking van lid 2 (art. 2:384 lid 7 sub c B.W.).

      Waardeveranderingen van financiële instrumenten die dienen en effectief zijn om risico’s van activa, activa in bestelling en nog niet op de balans opgenomen verplichtingen worden ten gunste of ten laste van de herwaarderingsreserve gebracht(art. 2:384 lid 8 B.W.). Voor zover het noodzakelijk is om te bereiken dat deze waardeveranderingen in dezelfde periode in het resultaat worden verwerkt als de periode dat de waardeveranderingen dit dekken.

      Afzonderlijke waardering van activa en passiva

      De activa en passiva worden afzonderlijk gewaardeerd voor zover de betekenis voor de in art. 2:362 lid 1 B.W. bedoelde inzichten verschilt (art. 2:385 lid 1 B.W.).

      De rechtspersoon heeft de mogelijkheid om de bestanddelen die gelijksoortige bestanddelen van voorraden en effecten tegen gewogen gemiddelde prijzen te waarderen (art. 2:385 lid 2 B.W.). Het gaat om FIFO, LIFO of soortgelijke regels.

      De materiële activa en voorraden van grond- en hulpstoffen die geregeld worden vervangen en waarde van deze posten gezamenlijk is van ondergeschikte betekenis, mag tegen een vaste hoeveelheid op de balans worden gewaardeerd (art. 2:385 lid 3 B.W.). Dit is alleen mogelijk als de hoeveelheid, samenstelling en waarde slechts aan geringe veranderingen onderhevig is.

      In art. 2:365 lid 1 sub d en e B.W. genoemde activa worden opgenomen tot ten hoogste de daarvoor gedane uitgaven (art. 2:385 lid 4 B.W.). Het is voor de rechtspersoon mogelijk de afschrijvingen hierop te verminderen.

      De rechtspersoon mag niet eigen aandelen of certificaten activeren (art. 2:385 lid 5 B.W.). De waarde in een dochtermaatschappij mag verminderd worden met de verkrijgingsprijs van aandelen in de rechtspersoon en certificaten daarvan. Het moet gaan om de dochtermaatschappij die de rechtspersoon voor eigen rekening houdt of doet houden. Als de rechtspersoon de aandelen of certificaten verkregen voor het tijdstip waarop zij de dochtermaatschappij werd, dan komt de boekwaarde op dat tijdstip evenredig in mindering.

      Regels voor afschrijvingen op activa

      De afschrijvingen van de rechtspersoon geschiedt onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar (art. 2:386 lid 1 B.W.).

      De rechtspersoon zet in de toelichting uiteen op welke methoden de afschrijvingen zijn berekend (art. 2:386 lid 2 B.W.).

      De geactiveerde kosten in verband met de oprichting van de rechtspersoon en de uitgifte van aandelen worden binnen vijf jaar afgeschreven (art. 2:386 lid 3 B.W.). De kosten die te maken hebben met ontwikkeling mogen geactiveerd worden samen. Deze kosten samen met geactiveerde kosten van goodwill worden afgeschreven naar gelang van de verwachte gebruiksduur. In uitzonderlijke gevallen waarin de gebruiksduur van de kosten van ontwikkeling en goodwill niet op een juiste manier geschat kunnen worden mag de rechtspersoon deze afschrijven in een periode van maximaal tien jaar.

      Op vaste activa met een maximale gebruiksduur dient de rechtspersoon jaarlijks af te schrijven volgens een stelsel dat op de verwachte toekomstige gebruiksduur is afgestemd (art. 2:386 lid 4 B.W.).

      Het deel van art. 2:375 lid 5 B.W. wordt het geactiveerde deel van de schuld tot de aflossing jaarlijks een redelijk deel afgeschreven (art. 2:386 lid 5 B.W.).

      Verantwoording waardevermindering van activa in de balans

      De onderneming is gehouden om de waardeverminderingen van activa onafhankelijk van het resultaat in dat boekjaar in aanmerking te nemen op de balans (art. 2:387 lid 1 B.W.).

      Als de waarde van de vlottende activa op de balansdatum lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs wordt deze tegen de actuele waarde gewaardeerd (art. 2:387 lid 2 B.W.). Als de onderneming het inzicht zoals in art. 2:362 lid 1 B.W. indient, dan moet de waardering ook geschieden tegen een andere lagere waarde.

      Als de onderneming een waardevermindering verwacht bij de vaste activa moet dit worden vermeld. Dit is alleen noodzakelijk als de waardevermindering duurzaam wordt geacht (art. 2:387 lid 3 B.W.). Bij waardering van financiële vaste activa mag in ieder geval met de waardevermindering rekening worden gehouden.

      Afboeking wordt overeenkomstig de voorgaande bepalingen ten laste van de winst- en verliesrekening gebracht (art. 2:387 lid 4 B.W.) Dit mag alleen als deze posten niet volgens art. 2:390 B.W. (BENAMING GEVEN) ten laste van de herwaarderingsreserve worden onttrokken. De afboeking wordt ongedaan gemaakt zodra de waardevermindering heeft opgehouden te bestaan. De afboekingen volgens lid 3 afzonderlijk in de winst- en verliesrekening of in de toelichting opgenomen. De is samen met de terugnemingen.

      Voor afboekingen van goodwill geldt de tweede zin van lid 4 niet (art. 2:387 lid 5 B.W.)

      Verantwoording verkrijgingsprijs en vervaardigingsprijs in de balans

      De onderneming dient de inkoopprijs en de bijkomende kosten mee te nemen bij de waardering van activa (art. 2:388 lid 1 B.W.). De waardering gaat over de verkrijgingsprijs van de onderneming.

      De verkrijgingsprijs van activa wordt gewaardeerd door de onderneming op de jaarrekening (art. 2:388 lid 2 B.W.). Deze waardering omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten. Deze kosten moeten rechtstreeks toegerekend worden aan deze activa. In de vervaardigingsprijs wordt een redelijk deel van de indirecte kosten en rente op schulden over het betreffende tijdvak opgenomen. De onderneming moet vermelden dat de rente is geactiveerd in de toelichting van de jaarrekening.

      Waardering van deelnemingen op de balans

      Als de onderneming deelnemingen in maatschappijen bezit waarin de onderneming enige invloed uitoefent op het zakelijke en financiële beleid, moet dit gebeuren volgens de regels in lid 2 en 3 (art. 2:389 lid 1 B.W.). Er is sprake van invloed in een dochtermaatschappij als de onderneming alleen of samen meer dan een vijfde van de stemmen van leden, vennoten of aandeelhouders kan uitbrengen. Het gaat om meer dan 20% van het stemrecht.

      De onderneming zal de activa, voorzieningen en schulden van de maatschappij met een deelneming waarderen en de resultaten berekenen op dezelfde grondslag als haar eigen activa, voorzieningen, schulden en resultaten (art. 2:389 lid 2 B.W.). Het gaat om de netto-vermogenswaarde en de wijze waarop de onderneming waardeert moet worden vermeld in de toelichting.

      Als het voor de onderneming niet mogelijk is om de netto-vermogenswaarde van de deelneming te waarderen vanwege een gebrek aan gegevens, mag de onderneming een waardering kiezen die overeenkomstig deze titel is bepaald (art. 2:389 lid 3 B.W.) Daarmee wijzigt de onderneming ook het bedrag van zijn aandeel in het resultaat en de uitkeringen van de maatschappij waarin de onderneming deelneemt. Deze wijze van waardering moet in de toelichting worden vermeld.

      Als er sprake is van een jaarrekening van een rechtspersoon die niet in aanmerking komt voor de definitie van een bank zoals in art. 2:415 B.W. mag de verantwoording volgens afdeling 14 (Bepalingen voor banken) worden opgesteld (art. 2:389 lid 4 B.W.). In de jaarrekening van een bank zoals in art. 2:415 BW wordt een deelneming die niet als bank aangemerkt kan worden verantwoord volgens de voorschriften voor banken. Daarbij moet de uitzondering van art. 2:424 B.W. en de eerste zin van lid 5 in acht worden genomen.

      De uitzondering hoeft niet te worden toegepast bij deelnemingen waarbij werkzaamheden worden verricht die in het verlengde liggen van een bank.

      Als het gaat om een verzekeringsmaatschappij, mag deze verzekeringsmaatschappij zoals in art. 2:427 B.W. de verantwoording volgens afdeling 15 (Bepalingen voor verzekeringsmaatschappijen) opstellen (art. 2:389 lid 5 B.W.). Een deelneming van een verzekeringsmaatschappij wordt verantwoord volgens de voorschriften voor verzekeringsmaatschappijen. Het moet gaan om een deelneming die niet gezien kan worden als een verzekeringsmaatschappij. Deze regel geldt ook afgezien van lid 4 van dit artikel.

      De rechtspersoon moet een reserve aanhouden die gelijk is aan het positieve resultaat uit het aandeel en in rechtstreekse vermogensvermeerderingen vanaf het eerste waarderingsmoment volgens lid 2 of lid 3 (art. 2:389 lid 6 B.W.). Een deelneming waarbij het cumulatieve resultaat ontstaat vanaf het moment dat de waardering niet positief is, wordt deze deelneming niet in aanmerking genomen door de rechtspersoon. De reserve wordt verminderd met de uitkeringen van de rechtspersoon vanaf het moment dat de jaarrekening wordt vastgesteld en recht heeft verkregen. Daarbij moeten ook de rechtstreekse vermogensverminderingen bij de deelneming in aanmerking worden genomen. De uitkeringen die de rechtspersoon zonder beperkingen kan bewerkstelligen worden ook in mindering gebracht op deze reserve. Uiteindelijk kan de reserve in kapitaal worden omgezet. Onder uitkeringen worden uitkeringen in aandelen niet inbegrepen.

      Als de waarde bij de eerste waardering volgens lid 2 of lid 3 lager dan de verkrijgingsprijs of de eerdere boekwaarde van de deelneming wordt het verschil van goodwill geactiveerd (art. 2:389 lid 7 B.W.). Om deze berekening te verkrijgen moet de verkrijgingsprijs ook verminderd worden volgens art. 2:385 lid 5 B.W.

      De waardevermeerderingen of verminderingen van deelnemingen uit vreemde valuta komen wegens omrekening van het geïnvesteerde vermogen ten gunste of ten laste van een reserve omrekeningsverschillen (art. 2:389 lid 8 B.W.). Valutakoersverschillen op leningen die door de rechtspersoon zijn aangegaan om de valutakoersrisico van buitenlandse deelneming te dekken, komen ook ten gunste of ten laste van deze reserve. De reserve kan daarom ook een negatief saldo zijn. Bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van de deelneming wordt het gedeelte van de reserve dat op het vervreemde deel van de deelneming betrekking heeft aan deze reserve onttrokken. Als de reserve omrekeningsverschillen een negatief saldo betreft kan er geen uitkering gedaan worden ten laste van deze reserves.

      Als de rechtspersoon gegronde redenen heeft mag er worden afgeweken van lid 1 (art. 2:389 lid 9 B.W.).

      De rechtspersoon dient toe te lichten in de jaarrekening wat de verschillen zijn tussen het eigen vermogen en het resultaat van de enkelvoudige jaarrekening (art. 2:389 lid 10 B.W.).

      Verantwoording herwaarderingsreserve materiële en immateriële activa

      Waardeverminderingen van materiële en immateriële vaste activa worden samen met voorraden die niet agrarisch zijn opgenomen in de herwaarderingsreserve (art. 2:390 lid 1 B.W.). De waardeverminderingen van andere activa die tegen de actuele waarde worden gewaardeerd worden door de rechtspersoon in de herwaarderingsreserve opgenomen tenzij deze volgens art. 2:384 B.W. dit tegen het resultaat wordt gebracht. De rechtspersoon vormt ook een herwaarderingsreserve ten laste van de vrije reserve of resultaat uit het boekjaar zolang deze in het boekjaar waardeverminderingen van activa op de balansdatum nog aanwezig zijn ten gunste van het boekjaar. Een herwaarderingsreserve wordt niet gevormd door activa waarvoor frequente marktnoteringen bestaan. Maximaal het bedrag dat ten laste van de herwaarderingsreserve wordt gebracht van uitgestelde verliezen op financiële instrumenten zoals bedoeld in art. 2:384 lid 8 B.W. is het niet mogelijk dat uitkeringen ten laste van deze reserves worden gedaan. De herwaarderingsreserve kan door onzichtbare belastingverplichtingen worden verminderd met betrekking tot activa die zijn geherwaardeerd op een hoger bedrag.

      De rechtspersoon kan ervoor kiezen om de herwaarderingsreserve om te zetten in kapitaal (art. 2:390 lid 2 B.W.).

      De herwaarderingsreserve van de onderneming mag niet hoger zijn dan het verschil tussen de boekwaarde die gebaseerd is op de verkrijgingsprijs en de boekwaarde op basis van de actuele waarde van de activa waarop de herwaarderingsreserve op dat moment betrekking heeft (art. 2:390 lid 3 B.W.). Deze reserve wordt verminderd als een deel van het actief wordt verkocht. Dit verkochte deel moet verminderd worden op de herwaarderingsreserve. Een waardevermindering van een activum wordt gewaardeerd tegen de actuele waarde en ten laste van de herwaarderingsreserve gebracht. Dit is mogelijk voor zover dit activum is gewaardeerd ten gunste van de herwaarderingsreserve.
      De verminderingen van de herwaarderingsreserve komen ten gunste van de winst- en verliesrekening (art. 2:390 lid 4 B.W.). De onderneming dient hiervoor een afzonderlijke post op te nemen.

      In de toelichting zet de onderneming uiteen of en op welke wijze met de herwaardering rekening wordt gehouden met de invloed van belastingen op vermogen en resultaat (art. 2:390 lid 5 B.W.). Hierbij dient de onderneming ook de samenhang te vermelden.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 16-03-2022; OP 1-03-2023]

      Voorschriften omtrent de grondslagen van de waardering en van bepaling van het resultaat (Afd. 6, Titel 9, Boek 2 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!