Pagina inhoud

    Alimentatieverordening

    De Europese wetgever heeft op 18 december 2008 Verordening (EG) 4/2009 – oftewel de Alimentatieverordening – uitgevaardigd, betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen. De Verordening omvat 75 bepalingen.

    De Alimentatieverordening is met ingang van 18 juni 2011 van toepassing geworden (art. 76).

    Zoals de uitgebreide naam al aangeeft regelt deze verordening het hele scala van IPR-aspecten dat bij grensoverschrijdende alimentatiezaken aan de orde kan komen:

    – welke rechter is in internationaal verband bevoegd (rechtsmacht);

    – welk recht moet worden toegepast bij de beoordeling van de aanspraak op levensonderhoud;

    – de erkenning van beslissingen inzake levensonderhoud in andere Lidstaten;

    – samenwerking op het gebied van (de inning van) onderhoudsverplichtingen.

    Zie ook de website van het IJI over de Alimentatieverordening.

    Inhoud van de Alimentatieverordening

    Hoofdstuk I Toepassingsgebied en definities

    Art. 1 Toepassingsgebied

    Art. 2 Definities

    Hoofdstuk II Bevoegdheid

    Art. 3 Algemene bepalingen inzake de bevoegdheid in alimentatiezaken

    Blijkens art. 3 Alimentatieverordening zijn in de lidstaten op het gebied van onderhoudsverplichtingen bevoegd:

    a. het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft, of

    b. het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, of

    c. het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de staat van personen, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een met deze verordening verbonden nevenverzoek is, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust, of

    d. het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een nevenverzoek is dat verbonden is met dit verzoek, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust.

    In het arrest HR 2 mei 2014 (verzoek wijziging alimentatie onderhoudsgerechtigde in Caribisch gebied) stelt de Hoge Raad vast, dat de formele reikwijdte van Hoofdstuk II Alimentatieverordening aldus is afgebakend dat de in dit hoofdstuk opgenomen bevoegdheidsbepalingen (art. 3-14) van toepassing zijn ongeacht of de verweerder zijn woonplaats heeft in een lidstaat dan wel in een derde staat. De Hoge Raad overwoog verder:

    “Blijkens punt 15 van de considerans van de Alimentatieverordening is het feit dat de verweerder zijn gewone verblijfplaats in een derde staat heeft, geen reden om de toepassing van de in de Alimentatieverordening neergelegde Unierechtelijke bevoegdheidsbepalingen uit te sluiten, en is in de Alimentatieverordening geen enkele verwijzing naar de bevoegdheidsregels van het nationale recht opgenomen. Een en ander betekent dat de bevoegdheidsbepalingen van de Alimentatieverordening geheel in de plaats zijn getreden van de art. 3 en 4 Rv, voor zover laatstgenoemde bepalingen zien op de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter in zaken betreffende levensonderhoud, en dat aan de art. 3 en 4 Rv in zoverre geen toepassing meer kan worden gegeven.

    Deze verhouding tussen de bevoegdheidsbepalingen van de Alimentatieverordening enerzijds en de art. 3 en 4 Rv anderzijds brengt mee dat in een geval van interregionale aard als het onderhavige eerst moet worden onderzocht of de bevoegdheidsbepalingen van de Alimentatieverordening zich voor overeenkomstige toepassing lenen.”

    De Hoge Raad komt dan op grond van art. 8 Alimentatieverordening tot het oordeel, dat het verzoek tot nihilstelling van de alimentatie door dezelfde rechter beoordeeld moet worden als welke de alimentatieverplichting eerder had vastgesteld. De Hoge Raad wijst daarbij ook op punt 17 van de considerans van de Alimentatieverordening.

    Voor de interregionale situatie (binnen het Rijk) stelt de Hoge Raad dan vast:

    “Het bepaalde in art. 8 Alimentatieverordening leent zich voor overeenkomstige toepassing in een geval van interregionale aard als het onderhavige. Er is immers – bij gebreke van een andersluidende interregionale koninkrijksregeling – geen grond om in interregionale gevallen de belangen van de onderhoudsgerechtigde op het vlak van de rechterlijke bevoegdheid minder vergaand te beschermen dan in internationale gevallen, waarop art. 8 Alimentatieverordening rechtstreeks van toepassing is.”

    Slotsom in deze zaak was dan ook dat de rechter in Nederland niet bevoegd was de door de rechter op Curaçao vastgestelde alimentatie te wijzigen. De man diende zich derhalve te wenden tot de rechter op Curaçao.

    Art. 4 Forumkeuze

    Art. 5 Bevoegdheid gebaseerd op de verschijning van de verweerder

    Art. 6 Subsidiaire bevoegdheid

    Art. 7 Forum necessitatis

    Art. 8 Beperking ten aanzien van procedures

    Art. 9 Aanhangigmaking van een zaak bij een gerecht

    Art. 10 Toetsing van de bevoegdheid

    Art. 11 Toetsing van de ontvankelijkheid

    Art. 12 Aanhangigheid

    Art. 13 Samenhang

    Art. 14 Voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht

    Hoofdstuk III Toepasselijk recht

    Art. 15 Bepaling van het toepasselijke recht luidt:

    Het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen wordt bepaald overeenkomstig het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna „het Haagse Protocol van 2007”) in de lidstaten die door dit protocol gebonden zijn.

    Hoofdstuk IV Erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen

    Art. 16 Toepassingsgebied van Hoofdstuk IV

    Afdeling 1 Hoofdstuk IV Beslissingen gegeven in lidstaten die door het Haagse Protocol van 2007 gebonden zijn

    Art. 17 Afschaffing van het exequatur

    Art. 18 Bewarende maatregelen

    Art. 19 Recht om heroverweging te vragen

    Art. 20 Stukken voor de tenuitvoerlegging

    Art. 21 Weigering of schorsing van de tenuitvoerlegging

    Art. 22 Geen gevolgen voor het bestaan van familiebetrekkingen

    Afdeling 2 Hoofdstuk IV Beslissingen gegeven in een niet door het Haagse Protocol van 2007 gebonden lidstaat

    Art. 23 Erkenning

    Art. 24 Gronden voor weigering van de erkenning

    Art. 25 Aanhouden van de erkenningsprocedure

    Art. 26 Uitvoerbaarheid

    Art. 27 Relatief bevoegd gerecht

    Art. 28 Procedure

    Art. 29 Niet overleggen van een uittreksel

    Art. 30 Uitvoerbaarverklaring

    Art. 31 Kennisgeving van de beslissing over het verzoek om uitvoerbaarverklaring

    Art. 32 Rechtsmiddelen tegen de beslissing over het verzoek om uitvoerbaarverklaring

    Art. 33 Rechtsmiddel tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing over het verzoek om uitvoerbaarverklaring

    Art. 34 Weigering of intrekking van een uitvoerbaarverklaring

    Art. 35 Aanhouding van de uitspraak

    Art. 36 Voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht

    Art. 37 Gedeeltelijke uitvoerbaarheid

    Art. 38 Geen belasting, recht of heffing

    Afd. 3 Hoofdstuk IV Gemeenschappelijke bepalingen

    Art. 39 Uitvoerbaarheid bij voorraad

    Art. 40 Inroepen van een erkende beslissing

    Art. 41 Procedure van en voorwaarden voor tenuitvoerlegging

    Art. 42 Ontbreken van inhoudelijke toetsing van de beslissing

    Art. 43 Niet-prioritair verhalen van kosten

    Hoofdstuk V Toegang tot de rechter

    Art. 44 Recht op rechtsbijstand

    Art. 45 Inhoud van de rechtsbijstand

    Art. 46 Kosteloze rechtsbijstand voor het via de centrale autoriteiten ingediende verzoek betreffende onderhoudsverplichtingen jegens kinderen

    Art. 47 Niet in artikel C bedoelde gevallen

    Hoofdstuk VI Gerechtelijke schikkingen en authentieke akten

    Art. 48 Toepassing van de verordening op gerechtelijke schikkingen en authentieke akten

    Hoofdstuk VII Samenwerking tussen centrale autoriteiten

    Art. 49 Aanwijzing van centrale autoriteiten

    Art. 50 Algemene taken van centrale autoriteiten

    Art. 51 Specifieke taken van centrale autoriteiten

    Art. 52 Volmacht

    Art. 53 Verzoek om specifieke maatregelen

    Art. 54 Kosten van de centrale autoriteit

    Art. 55 Verzoek via de centrale autoriteiten

    Art. 56 Toegestane verzoeken

    Art. 57 Inhoud van het verzoek

    Art. 58 Verzending, ontvangst en behandeling van verzoeken en zaken door tussenkomst van de centrale autoriteiten

    Art. 59 Talen

    Art. 60 Vergaderingen

    Art. 61 Toegang van de centrale autoriteiten tot informatie

    Art. 62 Verstrekking en gebruik van informatie

    Art. 63 Kennisgeving aan de persoon over wie informatie is verzameld

    Auteur & Last edit

    [MdV, 6-09-2023]

    Pagina inhoud

      Alimentatieverordening

      De Europese wetgever heeft op 18 december 2008 Verordening (EG) 4/2009 – oftewel de Alimentatieverordening – uitgevaardigd, betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen. De Verordening omvat 75 bepalingen.

      De Alimentatieverordening is met ingang van 18 juni 2011 van toepassing geworden (art. 76).

      Zoals de uitgebreide naam al aangeeft regelt deze verordening het hele scala van IPR-aspecten dat bij grensoverschrijdende alimentatiezaken aan de orde kan komen:

      – welke rechter is in internationaal verband bevoegd (rechtsmacht);

      – welk recht moet worden toegepast bij de beoordeling van de aanspraak op levensonderhoud;

      – de erkenning van beslissingen inzake levensonderhoud in andere Lidstaten;

      – samenwerking op het gebied van (de inning van) onderhoudsverplichtingen.

      Zie ook de website van het IJI over de Alimentatieverordening.

      Inhoud van de Alimentatieverordening

      Hoofdstuk I Toepassingsgebied en definities

      Art. 1 Toepassingsgebied

      Art. 2 Definities

      Hoofdstuk II Bevoegdheid

      Art. 3 Algemene bepalingen inzake de bevoegdheid in alimentatiezaken

      Blijkens art. 3 Alimentatieverordening zijn in de lidstaten op het gebied van onderhoudsverplichtingen bevoegd:

      a. het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft, of

      b. het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, of

      c. het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de staat van personen, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een met deze verordening verbonden nevenverzoek is, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust, of

      d. het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een nevenverzoek is dat verbonden is met dit verzoek, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust.

      In het arrest HR 2 mei 2014 (verzoek wijziging alimentatie onderhoudsgerechtigde in Caribisch gebied) stelt de Hoge Raad vast, dat de formele reikwijdte van Hoofdstuk II Alimentatieverordening aldus is afgebakend dat de in dit hoofdstuk opgenomen bevoegdheidsbepalingen (art. 3-14) van toepassing zijn ongeacht of de verweerder zijn woonplaats heeft in een lidstaat dan wel in een derde staat. De Hoge Raad overwoog verder:

      “Blijkens punt 15 van de considerans van de Alimentatieverordening is het feit dat de verweerder zijn gewone verblijfplaats in een derde staat heeft, geen reden om de toepassing van de in de Alimentatieverordening neergelegde Unierechtelijke bevoegdheidsbepalingen uit te sluiten, en is in de Alimentatieverordening geen enkele verwijzing naar de bevoegdheidsregels van het nationale recht opgenomen. Een en ander betekent dat de bevoegdheidsbepalingen van de Alimentatieverordening geheel in de plaats zijn getreden van de art. 3 en 4 Rv, voor zover laatstgenoemde bepalingen zien op de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter in zaken betreffende levensonderhoud, en dat aan de art. 3 en 4 Rv in zoverre geen toepassing meer kan worden gegeven.

      Deze verhouding tussen de bevoegdheidsbepalingen van de Alimentatieverordening enerzijds en de art. 3 en 4 Rv anderzijds brengt mee dat in een geval van interregionale aard als het onderhavige eerst moet worden onderzocht of de bevoegdheidsbepalingen van de Alimentatieverordening zich voor overeenkomstige toepassing lenen.”

      De Hoge Raad komt dan op grond van art. 8 Alimentatieverordening tot het oordeel, dat het verzoek tot nihilstelling van de alimentatie door dezelfde rechter beoordeeld moet worden als welke de alimentatieverplichting eerder had vastgesteld. De Hoge Raad wijst daarbij ook op punt 17 van de considerans van de Alimentatieverordening.

      Voor de interregionale situatie (binnen het Rijk) stelt de Hoge Raad dan vast:

      “Het bepaalde in art. 8 Alimentatieverordening leent zich voor overeenkomstige toepassing in een geval van interregionale aard als het onderhavige. Er is immers – bij gebreke van een andersluidende interregionale koninkrijksregeling – geen grond om in interregionale gevallen de belangen van de onderhoudsgerechtigde op het vlak van de rechterlijke bevoegdheid minder vergaand te beschermen dan in internationale gevallen, waarop art. 8 Alimentatieverordening rechtstreeks van toepassing is.”

      Slotsom in deze zaak was dan ook dat de rechter in Nederland niet bevoegd was de door de rechter op Curaçao vastgestelde alimentatie te wijzigen. De man diende zich derhalve te wenden tot de rechter op Curaçao.

      Art. 4 Forumkeuze

      Art. 5 Bevoegdheid gebaseerd op de verschijning van de verweerder

      Art. 6 Subsidiaire bevoegdheid

      Art. 7 Forum necessitatis

      Art. 8 Beperking ten aanzien van procedures

      Art. 9 Aanhangigmaking van een zaak bij een gerecht

      Art. 10 Toetsing van de bevoegdheid

      Art. 11 Toetsing van de ontvankelijkheid

      Art. 12 Aanhangigheid

      Art. 13 Samenhang

      Art. 14 Voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht

      Hoofdstuk III Toepasselijk recht

      Art. 15 Bepaling van het toepasselijke recht luidt:

      Het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen wordt bepaald overeenkomstig het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna „het Haagse Protocol van 2007”) in de lidstaten die door dit protocol gebonden zijn.

      Hoofdstuk IV Erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen

      Art. 16 Toepassingsgebied van Hoofdstuk IV

      Afdeling 1 Hoofdstuk IV Beslissingen gegeven in lidstaten die door het Haagse Protocol van 2007 gebonden zijn

      Art. 17 Afschaffing van het exequatur

      Art. 18 Bewarende maatregelen

      Art. 19 Recht om heroverweging te vragen

      Art. 20 Stukken voor de tenuitvoerlegging

      Art. 21 Weigering of schorsing van de tenuitvoerlegging

      Art. 22 Geen gevolgen voor het bestaan van familiebetrekkingen

      Afdeling 2 Hoofdstuk IV Beslissingen gegeven in een niet door het Haagse Protocol van 2007 gebonden lidstaat

      Art. 23 Erkenning

      Art. 24 Gronden voor weigering van de erkenning

      Art. 25 Aanhouden van de erkenningsprocedure

      Art. 26 Uitvoerbaarheid

      Art. 27 Relatief bevoegd gerecht

      Art. 28 Procedure

      Art. 29 Niet overleggen van een uittreksel

      Art. 30 Uitvoerbaarverklaring

      Art. 31 Kennisgeving van de beslissing over het verzoek om uitvoerbaarverklaring

      Art. 32 Rechtsmiddelen tegen de beslissing over het verzoek om uitvoerbaarverklaring

      Art. 33 Rechtsmiddel tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing over het verzoek om uitvoerbaarverklaring

      Art. 34 Weigering of intrekking van een uitvoerbaarverklaring

      Art. 35 Aanhouding van de uitspraak

      Art. 36 Voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht

      Art. 37 Gedeeltelijke uitvoerbaarheid

      Art. 38 Geen belasting, recht of heffing

      Afd. 3 Hoofdstuk IV Gemeenschappelijke bepalingen

      Art. 39 Uitvoerbaarheid bij voorraad

      Art. 40 Inroepen van een erkende beslissing

      Art. 41 Procedure van en voorwaarden voor tenuitvoerlegging

      Art. 42 Ontbreken van inhoudelijke toetsing van de beslissing

      Art. 43 Niet-prioritair verhalen van kosten

      Hoofdstuk V Toegang tot de rechter

      Art. 44 Recht op rechtsbijstand

      Art. 45 Inhoud van de rechtsbijstand

      Art. 46 Kosteloze rechtsbijstand voor het via de centrale autoriteiten ingediende verzoek betreffende onderhoudsverplichtingen jegens kinderen

      Art. 47 Niet in artikel C bedoelde gevallen

      Hoofdstuk VI Gerechtelijke schikkingen en authentieke akten

      Art. 48 Toepassing van de verordening op gerechtelijke schikkingen en authentieke akten

      Hoofdstuk VII Samenwerking tussen centrale autoriteiten

      Art. 49 Aanwijzing van centrale autoriteiten

      Art. 50 Algemene taken van centrale autoriteiten

      Art. 51 Specifieke taken van centrale autoriteiten

      Art. 52 Volmacht

      Art. 53 Verzoek om specifieke maatregelen

      Art. 54 Kosten van de centrale autoriteit

      Art. 55 Verzoek via de centrale autoriteiten

      Art. 56 Toegestane verzoeken

      Art. 57 Inhoud van het verzoek

      Art. 58 Verzending, ontvangst en behandeling van verzoeken en zaken door tussenkomst van de centrale autoriteiten

      Art. 59 Talen

      Art. 60 Vergaderingen

      Art. 61 Toegang van de centrale autoriteiten tot informatie

      Art. 62 Verstrekking en gebruik van informatie

      Art. 63 Kennisgeving aan de persoon over wie informatie is verzameld

      Auteur & Last edit

      [MdV, 6-09-2023]

      Alimentatieverordening

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!