Bevoorrechte vorderingen op alle goederen (Afd. 3, Titel 10, Boek 3 B.W.)
Inleiding bevoorrechte vorderingen op alle goederen
In Afd. 3 van Titel 10 Boek 3 B.W. zijn de voorrechten met betrekking tot alle goederen behorend tot het (algehele) vermogen van de debiteur geregeld. Deze afdeling omvat slechts 2 artikelen: art. 3:288 B.W. en art. 3:289 B.W..
Bevoorrechte vorderingen op alle goederen
In art. 3:288 B.W. wordt de volgende opsomming gegeven van de vorderingen, die bevoorrecht zijn op alle goederen:
a. de kosten van de aanvraag tot faillietverklaring, maar alleen ter zake van het faillissement dat op de aanvraag is uitgesproken, en van de kosten, door een schuldeiser gemaakt, ter verkrijging van vereffening buiten faillissement;
b. de kosten van lijkbezorging, “voor zover in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene”;
c. hetgeen een werknemer, een gewezen werknemer en hun nabestaanden ter zake van reeds vervallen termijnen van pensioen van de werkgever te vorderen hebben, voor zover de vordering niet ouder is dan een jaar;
d. hetgeen waarop een werknemer, niet zijnde een bestuurder van de rechtspersoon bij wie hij in dienst is, een gewezen werknemer en hun nabestaanden ter zake van in de toekomst tot uitkering komende termijnen van pensioen jegens de werkgever recht hebben;
e. al hetgeen een werknemer over het lopende en het voorafgaande kalenderjaar in geld op grond van de arbeidsovereenkomst van zijn werkgever te vorderen heeft, alsmede de bedragen door de werkgever aan de werknemer in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd uit hoofde van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de arbeidsovereenkomst.
Vorderingen die hoger in rang zijn dan die van art. 3:288 B.W.
Boven deze vorderingen zijn hoger in rang onder andere:
1. de kosten van executie (zoals deurwaarderskosten bij individuele executie en de faillissementskosten bij faillissement, waaronder ook het salaris van de curator);
2. de zakelijke vorderingen van de fiscus: dat zijn de loonheffing werkgever en de BTW;
3. de premieheffing algemene verzekeringen van het UWV.
Zie voor de rangorde in faillissement ook de pagina Vereffening faillissement.
Bevoorrechte vorderingen EGKS
Art. 3:289 B.W. bepaalt dat ook bevoorrecht zijn bevoorrecht op alle goederen zijn de vorderingen die zijn ontstaan uit de oplegging van de in de artikelen 49 en 50 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van 18 april 1951, (Trb. 1951, 82) bedoelde heffingen en verhogingen wegens vertraging in de betaling van deze vorderingen.
Dat voorrecht heeft dezelfde rang als het voorrecht terzake van de vordering wegens omzetbelasting.
Auteur & Last edit
[MdV, 7-08-2018; laatste bewerking 24-02-2021]
Bevoorrechte vorderingen op alle goederen (Afd. 3, Titel 10, Boek 3 B.W.)
Inleiding bevoorrechte vorderingen op alle goederen
In Afd. 3 van Titel 10 Boek 3 B.W. zijn de voorrechten met betrekking tot alle goederen behorend tot het (algehele) vermogen van de debiteur geregeld. Deze afdeling omvat slechts 2 artikelen: art. 3:288 B.W. en art. 3:289 B.W..
Bevoorrechte vorderingen op alle goederen
In art. 3:288 B.W. wordt de volgende opsomming gegeven van de vorderingen, die bevoorrecht zijn op alle goederen:
a. de kosten van de aanvraag tot faillietverklaring, maar alleen ter zake van het faillissement dat op de aanvraag is uitgesproken, en van de kosten, door een schuldeiser gemaakt, ter verkrijging van vereffening buiten faillissement;
b. de kosten van lijkbezorging, “voor zover in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene”;
c. hetgeen een werknemer, een gewezen werknemer en hun nabestaanden ter zake van reeds vervallen termijnen van pensioen van de werkgever te vorderen hebben, voor zover de vordering niet ouder is dan een jaar;
d. hetgeen waarop een werknemer, niet zijnde een bestuurder van de rechtspersoon bij wie hij in dienst is, een gewezen werknemer en hun nabestaanden ter zake van in de toekomst tot uitkering komende termijnen van pensioen jegens de werkgever recht hebben;
e. al hetgeen een werknemer over het lopende en het voorafgaande kalenderjaar in geld op grond van de arbeidsovereenkomst van zijn werkgever te vorderen heeft, alsmede de bedragen door de werkgever aan de werknemer in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd uit hoofde van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de arbeidsovereenkomst.
Vorderingen die hoger in rang zijn dan die van art. 3:288 B.W.
Boven deze vorderingen zijn hoger in rang onder andere:
1. de kosten van executie (zoals deurwaarderskosten bij individuele executie en de faillissementskosten bij faillissement, waaronder ook het salaris van de curator);
2. de zakelijke vorderingen van de fiscus: dat zijn de loonheffing werkgever en de BTW;
3. de premieheffing algemene verzekeringen van het UWV.
Zie voor de rangorde in faillissement ook de pagina Vereffening faillissement.
Bevoorrechte vorderingen EGKS
Art. 3:289 B.W. bepaalt dat ook bevoorrecht zijn bevoorrecht op alle goederen zijn de vorderingen die zijn ontstaan uit de oplegging van de in de artikelen 49 en 50 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van 18 april 1951, (Trb. 1951, 82) bedoelde heffingen en verhogingen wegens vertraging in de betaling van deze vorderingen.
Dat voorrecht heeft dezelfde rang als het voorrecht terzake van de vordering wegens omzetbelasting.
Auteur & Last edit
[MdV, 7-08-2018; laatste bewerking 24-02-2021]
Bevoorrechte vorderingen op alle goederen (Afd. 3, Titel 10, Boek 3 B.W.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!