Uitspreken WSNP (Afd. 1, Titel 3 Fw.)
Inleiding uitspreken schuldsanering voor natuurlijke personen (WSNP)
De natuurlijk persoon (met of zonder onderneming) die is opgehouden te betalen, dan wel voorziet dat hij zijn schulden niet meer kan voldoen, kan de (wettelijke) schuldsaneringsregeling aanvragen (art. 284 Fw.). De rechtbank benoemt bij toekenning van dit verzoek een bewindvoerder (net als bij de surseance). Dat hoeft niet altijd een advocaat te zijn, er zijn ook andere professionele bewindvoerders en organisaties van bewindvoerders. Meestal wordt wel een advocaat benoemd als er een onderneming in het spel is.
In Afd. 1, Titel 3 Fw. is de aanvraag en het uitspreken van de schuldsanering geregeld.
Verzoekschrift toepasselijk verklaren WSNP
Een natuurlijk persoon (schuldenaar) die geen onderneming (meer) heeft, die is opgehouden te betalen, dan wel voorziet dat hij zijn schulden niet langer kan voldoen, kan een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indienen. De schuldenaar kan dit zelf doen of via een gevolmachtigde (art. 284 Fw.).
Wanneer de schuldenaar gehuwd is, dan kan het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alleen worden ingediend met de medewerking van de echtgenoot/partner, tenzij iedere gemeenschap van goederen tussen de natuurlijk persoon en diens partner is uitgesloten (art. 284 lid 3 Fw.). Hetzelfde geldt voor een geregistreerd partnerschap.
Waaraan moet het WSNP-verzoek voldoen?
Het verzoekschrift moet worden ingediend bij de rechtbank. Het moet voldoen aan de in art. 285 Fw. genoemde voorwaarden.
Het verzoekschrift moet in elk geval de volgende gegevens bevatten:
– een schuldenoverzicht;
– een opgave inzake de goederen van de natuurlijk persoon inclusief de vermelding van de eventueel daarop rustende rechten van pand, hypotheek of retentie;
– inkomensspecificatie van de natuurlijk persoon en eventuele wijziging welke de komende drie jaar redelijkerwijs voorzienbaar zijn;
– een overzicht inzake de vaste lasten;
– gegevens aangaande de partner (en eventuele kinderen);
– een verklaring van een daartoe bevoegde instantie (art. 285 lid 1 aanhef en sub f Fw. jo. art. 48 lid 1, onderdeel d, van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK)), waaruit blijkt dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen;
– indien van toepassing de aan de schuldeisers aangeboden buitengerechtelijke schuldenregeling welke niet is aanvaard en waarom deze niet is aanvaard;
– en eventuele andere opgaven die van belang zijn om een goed beeld te scheppen omtrent de vermogens- en inkomenspositie van de natuurlijk persoon.
Wanneer het verzoekschrift voldoet aan voornoemde voorwaarden en de vereiste bijlagen erbij zitten, kan het worden ingediend bij de griffie van de rechtbank (art. 286 Fw.).
Gang van zaken na de indiening
De rechter zal trachten met spoed een uitspraak te doen omtrent het verzoek. Deze uitspraak geschiedt bij vonnis en de schuldsaneringsregeling zal in gaan bij aanvang van de dag waarop de rechter de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft uitgesproken. Gelijktijdig wordt door de rechter een rechter-commissaris en bewindvoerder benoemd. Tevens zal er gelijktijdig een melding worden gedaan in de Staatscourant, alsmede een melding aan de postvervoerbedrijven ten behoeve van de postblokkade (art. 287 lid 1 en lid 3 Fw. jo. art. 293 Fw.).
Schuldeisers hebben weinig in te brengen
Schuldeisers hebben in de procedure waarin de schuldenaar toepassing van de WSNP verzoekt weinig in te brengen. Mogelijkerwijs kunnen zij zich wel als belanghebbende stellen, om hun zienswijze op het verzoek kenbaar te maken (bvb. als zij weten dat de schuldenaar niet te goeder trouw was). Probleem is alleen dat de indiening van het verzoek niet gepubliceerd wordt. Zie voor de positie van schuldeisers ook de website over de WSNP van de Raad voor Rechtsbijstand Veelgestelde vragen schuldeisers.
Voor schuldeisers, dan wel andere belanghebbende is het niet mogelijk om tegen deze uitspraak verzet, hoger beroep of cassatie aan te tekenen (art. 292 lid 2 Fw.).
Mocht de rechter oordelen dat het verzoekschrift niet voldoet aan de in art. 285 lid 1 Fw. genoemde voorwaarden, dan kan de rechtbank de natuurlijk persoon een termijn van maximaal één maand gunnen om te ontbrekende gegevens alsnog aan te leveren (art. 287 lid 2 Fw.). Op het moment dat de natuurlijk persoon of diens gevolmachtigde de ontbrekende gegevens niet binnen de gestelde termijn aanleveren, zal het verzoekschrift tot toelating van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk worden verklaard.
In de beschikking waarbij de schuldenaar tot de WSNP wordt toegelaten worden een rechter-commissaris en een bewindvoerder benoemd (art. 287 lid 3 Fw.). Merkwaardig genoeg spreekt de wet van ‘vonnis’, terwijl dit een verzoekschriftprocedure is. Ook spreekt de wet van ‘benoemen’ zowel wat betreft de R-C als de bewindvoerder.
Ingevolge de per 1 januari 2023 ingevoerde Implementatiewet Richtlijn Herstructurering en insolventie (zie het blog Implementatiewet) worden aan lid 3 nadere eisen met betrekking tot de te benoemen bewindvoerder toegevoegd. De volgende tekst is er bij gekomen:
“De rechtbank benoemt een bewindvoerder die adequaat is opgeleid en over de voor zijn taken vereiste deskundigheid beschikt. Bij de aanstelling:
a. houdt de rechtbank rekening met de specifieke kenmerken van de zaak, waaronder eventuele grensoverschrijdende elementen, en de ervaring en deskundigheid van de bewindvoerder; en
b. hanteert de rechtbank een procedure en voorwaarden die duidelijk, transparant en rechtvaardig zijn.”
Voorlopige voorziening mogelijk
Indien spoedeisende gevallen is de rechter bevoegd om met het oog op de belangen van partijen een voorlopige voorziening bij voorraad te geven (art. 287 lid 4 Fw.).
Gevolgen van de WSNP
Net als bij faillissement verliest de saniet de vrije beschikking over zijn vermogen. Daar gaat de bewindvoerder over. De saniet kan wel bepaalde goederen toegewezen krijgen om zelf te beheren (art. 296 Fw.). Voor meer details zie de pagina Gevolgen WSNP.
Voorwaarden toelating schuldsaneringsregeling
Voordat de rechter een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal toewijzen, zal de rechter dienen te beoordelen of is voldaan aan de in art. 288 Fw. genoemde voorwaarden. Allereerst moet er sprake zijn van de situatie dat de natuurlijk persoon zijn schulden niet kan betalen.
Toets verwijtbaarheid ontstaan schulden voor toelating tot WSNP
Een belangrijke drempel voor toelating tot de WSNP is dat moet komen vast te staan dat de natuurlijk persoon
“ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend, te goeder trouw is geweest”.
Bij de wetswijziging die per 1 juli 2023 in werking treedt is deze termijn verkort van vijf naar drie jaar. Het gaat hier om de Wet van 10 februari 2023 tot wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Stb. 2023, 87).
Hier kan op grond van art. 288 lid 3 Fw. worden afgeweken indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of laten ontstaan van schulden onder controle heeft gekregen.
Tot slot dient de natuurlijk persoon de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen en zich inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven (art. 288 lid 1 onder a t/m c Fw.).
Bindende afwijzingsgronden WSNP
Het verzoek tot toelating van de schuldsaneringsregeling zal in ieder geval conform art. 288 lid 2 Fw. worden afgewezen indien:
1. er reeds een schuldsaneringsregeling op de natuurlijk persoon van toepassing is;
2. de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon op instelling zoals opgenomen in art. 48 lid 1 WCK;
3. de natuurlijk persoon schulden heeft welke voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling inzake één of meer misdrijven welke binnen de periode van vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek zijn opgelegd, tenzij de rechter aanleiding ziet een langere termijn in acht te nemen.
4. ten aanzien van de natuurlijk persoon korter dan tien jaar geleden de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest.
Van de 3e grond kan de rechtbank van afwijken als voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of laten ontstaan van schulden onder controle heeft gekregen. Bij voorbeeld iemand met een verslavingshistorie die is afgekickt.
Het is niet mogelijk dat een verzoek tot toelating van de schuldsaneringsregeling wordt geweigerd uitsluitend op grond dat er geen of onvoldoende vooruitzicht bestaat dat schuldeisers algehele of gedeeltelijke betaling op hun vorderingen zullen ontvangen. Eveneens betekent een afgewezen verzoek niet dat de natuurlijk persoon ambtshalve in staat van faillissement wordt verklaard (art. 288 lid 4 en 5 Fw.).
Indien de rechter van mening is dat de natuurlijk persoon niet dient te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, dan heeft de natuurlijk persoon op grond van art. 292 lid 3 Fw.de mogelijkheid om binnen acht dagen na de dag van uitspraak hoger beroep in te stellen. De natuurlijk persoon stelt zijn hoger beroep in door zijn verzoek hiertoe in te dienen bij het Gerechtshof, waarna door de voorzitter een zittingsdatum zal worden ingepland binnen twintig dagen na het indienen van het verzoek tot hoger beroep (art. 292 lid 4 Fw.). Mocht het Gerechtshof de uitspraak van de rechter in eerste aanleg handhaven, dan stelt de wet de natuurlijk persoon op grond van art. 292 lid 5 Fw. in de gelegenheid om cassatie in te stellen, binnen acht dagen na de uitspraak van het Gerechtshof, door indiening van het verzoek bij de Hoge Raad (art. 292 lid 7 Fw.).
Dwangakkoord buitengerechtelijke schuldenregeling ter vermijding WSNP
Voorafgaand aan een WSNP-verzoek moet de schuldenaar eerst proberen om een buitengerechtelijke schuldenregeling tot stand te brengen (art. 288 lid 2 onder b Fw.) (het voortraject).
De schuldeisers van de schuldenaar moeten daarbij instemmen met de aangeboden buitengerechtelijke regeling (saneringsvoorstel). Het saneringsvoorstel houdt doorgaans een regeling tegen finale kwijting in, omdat de schuldenaar immers niet in staat is om 100% van zijn opeisbare schulden te voldoen. Wanneer één of meer schuldeisers weigeren mee te werken aan een aangeboden schuldregeling, dan kan de schuldenaar in het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling de rechter verzoeken de weigeraar(s) te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling (art. 287a lid 1 Fw.).
De rechtbank kan schuldeisers, die op onredelijke gronden hun instemming weigeren veroordelen daar wel mee in te stemmen. Zij kunnen daarbij ook in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Dit is in de praktijk een krachtig dwangmiddel om een akkoord toch tot stand te brengen.
Procedure dwangakkoord voor uitspreken WSNP
De rechter zal na indiening van het verzoek een zitting inplannen. Alle belanghebbende partijen zullen schriftelijk door de griffier worden opgeroepen om te verschijnen op de zitting, welke zullen worden gehoord door de rechter (art. 287a lid 2 en 3 Fw.).
De rechter zal het verzoek tot toepassing van het dwangakkoord op de dag van de zitting of uiterlijk op de achtste dag daarna uitspraak doen omtrent het verzoek. Die beslissing wordt gegeven bij vonnis. In zijn beslissing zal de rechter een belangenafweging maken.
Grond voor toewijzing dwangakkoord ter vermijding WSNP
De rechtbank wijst het verzoek dwangakkoord toe indien de weigerachtige schuldeiser(s) in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling had kunnen komen. Hierbij kijkt de rechter naar de onevenredigheid tussen enerzijds het belang van de weigerachtige schuldeiser(s) en diens overweging om te weigeren en anderzijds de belangen van de natuurlijk persoon en de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad. De wettekst verwijst naar art. 3:300 lid 1 B.W. (zie ook de pagina Rechtsvorderingen), krachtens welke bepaling de uitspraak van de rechter in de plaats van de wilsbepaling van de verweerder kan treden.
Indien de rechter van mening is dat het dwangakkoord dient te worden opgelegd, dan zal de rechtbank de weigerachtige schuldeiser(s) veroordelen in de kosten van de procedure en dient deze schuldeiser(s) in te stemmen met de aangeboden buitengerechtelijke schuldregeling.
Beroep schuldeiser tegen opleggen dwangakkoord vóór WSNP
De weigerachtige schuldeiser(s) kan binnen acht dagen na de dag van uitspraak hoger beroep aan te tekenen (art. 292, lid 1 Fw.). Mocht het hoger beroep niet slagen, dan hebben de weigerachtige schuldeiser(s) de mogelijkheid om binnen acht dagen na de uitspraak van het Gerechtshof, cassatie in te stellen bij de Hoge Raad (art. 292 lid 6 en lid 7 Fw.).
Beroep schuldenaar tegen afwijzing dwangakkoord vóór WSNP
Wijst de rechter het verzoek tot dwangakkoord af, dan zal het verzoekschrift tot toepassingen van de schuldsaneringsregeling, indien de natuurlijk persoon dit wenst, in behandeling worden genomen en worden beoordeeld of dit verzoek wordt gehonoreerd. (art. 287a lid 6 en 7 Fw.).
De schuldenaar kan ook in hoger beroep gaan tegen deze afwijzing. De Hoge Raad heeft in het arrest HR 14 december 2012 (schuldenaar/DSW c.s.) echter bepaald, dat de schuldenaar alleen in hoger beroep kan gaan, als de rechtbank (i) het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ook heeft afgewezen en de schuldenaar ook daartegen opkomt, of (ii) als de schuldenaar dit subsidiaire verzoek in hoger beroep niet handhaaft. De ratio hierachter is, dat de wetgever wil voorkomen dat de schulden oplopen tijdens de procedure in hoger beroep, doordat de WSNP nog niet wordt uitgesproken maar de schuldeisers geen maatregelen kunnen nemen omdat het verzoek tot uitspreken van de WSNP nog aanhangig is.
Wanneer de rechtbank alleen het verzoek inzake het opleggen van het dwangakkoord heeft afgewezen, en maar nog niet heeft beslist op het verzoek tot uitspreken van de WSNP, dan staat hoger beroep voor de schuldenaar (nog) niet open. De ratio hierachter is dezelfde als in het arrest uit 2012 (en conform de bedoeling van de wet). Zie HR 11 juni 2021 (schuldenaar/grootste schuldeiser). In deze casus waren er 4 schulden, van in totaal ca. EUR 23.000, waarvan de weigerende schuldeiser ca. EUR 22.000 te vorderen had.
Verzoek voorlopige voorziening / moratoriumverzoek
De natuurlijk persoon (met of zonder onderneming) die is opgehouden te betalen kan in een situatie terecht komen dat diens schuldeisers maatregelen treffen waardoor er een bedreigende situatie ontstaat. In dat geval stelt de wet deze natuurlijk persoon in de gelegenheid om voorafgaand aan een verzoek tot dwangakkoord en een verzoek tot toepassingen van de schuldsaneringsregeling, een verzoek in te dienen bij de rechtbank om een voorlopige voorziening te geven (art. 287b Fw.).
Dit is alleen mogelijk indien er sprake is van een dreigende situatie ex art. 287b lid 2 Fw.. De wet bepaalt dat onder een dreigende situatie wordt verstaan:
“gedwongen woningontruiming, beëindiging van de levering van gas, elektra of water of opzegging dan wel ontbinding van de zorgverzekering”
Aan de hand van een dergelijk verzoek zal de rechter een zitting inplannen. Alle belanghebbende partijen zullen schriftelijk door de griffier worden opgeroepen om te verschijnen op de zitting, welke zullen worden gehoord door de rechter. De rechter zal tijdens de zitting of uiterlijk acht dagen na zitting een uitspraak doen omtrent het verzoek tot voorlopige voorziening (art. 287b lid 3 Fw. jo. art. 287a lid 2, 3 en 4 Fw.).
De voorlopige voorziening strekt tot het van toepassing verklaren van art. 304 Fw. en art. 305 Fw.. Handhaaft de rechter het verzoek, dan mag de voorgenomen gedwongen woningontruiming, beëindiging van de levering van gas, elektra of water niet doorgaan, c.q. wordt de opzegging of ontbinding van de zorgverzekering verboden. De duur van de voorlopige voorziening bedraagt maximaal zes maanden en na afloop van de voorziening brengen de schuldhulp verlenende instanties namens de natuurlijk persoon verslag uit aan de rechtbank (art. 287b lid 4, 5 en 6 Fw.).
Aanvullende mogelijkheden bij toelating schuldsaneringsregeling
Verificatievergadering WSNP
Het vonnis waarmee de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken kan tevens de vaststelling inhouden van het moment waarop de verificatievergadering zal worden gehouden. Daarnaast wordt tevens vastgesteld op welk moment de schuldeisers uiterlijk hun vorderingen kenbaar kunnen maken. Tussen de verificatievergadering en de mogelijkheid van het opgeven van vorderingen dient ten minste veertien dagen te zitten. Ook is het niet mogelijk dat de verificatievergadering eerder wordt gehouden dan twee maanden na de dag van uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 289 lid 1 t/m 5 Fw.).
Voorzieningen ter beveiliging van de belangen van de schuldeisers WSNP
Ook bestaat de mogelijkheid voor de rechter om tijdens de uitspraak van toelating tot de schuldsaneringsregeling aanvullende voorzieningen te treffen “ter beveiliging van de belangen van de schuldeisers”. De rechter-commissaris kan ook – ambtshalve of op verzoek van de bewindvoerder, dan wel één of meer schuldeisers – voorzieningen treffen ter beveiliging van de belangen van de schuldeisers (art. 290 lid 1 en 2 Fw.).
Benoeming deskundigen in WSNP procedure
De rechter kan bij het uitspreken van het vonnis tot toelating van de schuldsaneringsregeling deskundigen benoemen die binnen een gesteld termijn, onderzoek verrichten naar de staat van de boedel van de natuurlijk persoon (art. 291 Fw.).
Publicatie gegevens WSNP in Centraal Insolventieregister
De rechtbank houdt in het Centraal Insolventieregister alle gegevens met betrekking tot toegepaste schuldsaneringsregelingen bij. Dit register is voor eenieder kosteloos in te zien (art. 294 Fw.). Aan de lijst van bij te houden gegevens is met de Implementatiewet Richtlijn Herstructurering en insolventie toegevoegd: ‘bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen stukken.’ Daarmee kan zonder wetswijziging via AMvB worden aangevuld welke gegevens – naast die in de wet vermeld – gepubliceerd moeten worden.
Dit register valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie, dan wel een ander aangewezen orgaan (art. 294a Fw.).
De griffier geeft daarnaast voor iedere van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling een uittreksel van het verzoekschrift met bijlagen bedoeld in art. 285 Fw. door aan Onze Minister van Justitie of een ander aangewezen orgaan. Dit uittreksel is niet voor eenieder in te zien (art. 294b Fw.).
Auteur & Last edit
[AB, 11-10-2018; MdV 26-03-2024]
Uitspreken WSNP (Afd. 1, Titel 3 Fw.)
Inleiding uitspreken schuldsanering voor natuurlijke personen (WSNP)
De natuurlijk persoon (met of zonder onderneming) die is opgehouden te betalen, dan wel voorziet dat hij zijn schulden niet meer kan voldoen, kan de (wettelijke) schuldsaneringsregeling aanvragen (art. 284 Fw.). De rechtbank benoemt bij toekenning van dit verzoek een bewindvoerder (net als bij de surseance). Dat hoeft niet altijd een advocaat te zijn, er zijn ook andere professionele bewindvoerders en organisaties van bewindvoerders. Meestal wordt wel een advocaat benoemd als er een onderneming in het spel is.
In Afd. 1, Titel 3 Fw. is de aanvraag en het uitspreken van de schuldsanering geregeld.
Verzoekschrift toepasselijk verklaren WSNP
Een natuurlijk persoon (schuldenaar) die geen onderneming (meer) heeft, die is opgehouden te betalen, dan wel voorziet dat hij zijn schulden niet langer kan voldoen, kan een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indienen. De schuldenaar kan dit zelf doen of via een gevolmachtigde (art. 284 Fw.).
Wanneer de schuldenaar gehuwd is, dan kan het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alleen worden ingediend met de medewerking van de echtgenoot/partner, tenzij iedere gemeenschap van goederen tussen de natuurlijk persoon en diens partner is uitgesloten (art. 284 lid 3 Fw.). Hetzelfde geldt voor een geregistreerd partnerschap.
Waaraan moet het WSNP-verzoek voldoen?
Het verzoekschrift moet worden ingediend bij de rechtbank. Het moet voldoen aan de in art. 285 Fw. genoemde voorwaarden.
Het verzoekschrift moet in elk geval de volgende gegevens bevatten:
– een schuldenoverzicht;
– een opgave inzake de goederen van de natuurlijk persoon inclusief de vermelding van de eventueel daarop rustende rechten van pand, hypotheek of retentie;
– inkomensspecificatie van de natuurlijk persoon en eventuele wijziging welke de komende drie jaar redelijkerwijs voorzienbaar zijn;
– een overzicht inzake de vaste lasten;
– gegevens aangaande de partner (en eventuele kinderen);
– een verklaring van een daartoe bevoegde instantie (art. 285 lid 1 aanhef en sub f Fw. jo. art. 48 lid 1, onderdeel d, van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK)), waaruit blijkt dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen;
– indien van toepassing de aan de schuldeisers aangeboden buitengerechtelijke schuldenregeling welke niet is aanvaard en waarom deze niet is aanvaard;
– en eventuele andere opgaven die van belang zijn om een goed beeld te scheppen omtrent de vermogens- en inkomenspositie van de natuurlijk persoon.
Wanneer het verzoekschrift voldoet aan voornoemde voorwaarden en de vereiste bijlagen erbij zitten, kan het worden ingediend bij de griffie van de rechtbank (art. 286 Fw.).
Gang van zaken na de indiening
De rechter zal trachten met spoed een uitspraak te doen omtrent het verzoek. Deze uitspraak geschiedt bij vonnis en de schuldsaneringsregeling zal in gaan bij aanvang van de dag waarop de rechter de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft uitgesproken. Gelijktijdig wordt door de rechter een rechter-commissaris en bewindvoerder benoemd. Tevens zal er gelijktijdig een melding worden gedaan in de Staatscourant, alsmede een melding aan de postvervoerbedrijven ten behoeve van de postblokkade (art. 287 lid 1 en lid 3 Fw. jo. art. 293 Fw.).
Schuldeisers hebben weinig in te brengen
Schuldeisers hebben in de procedure waarin de schuldenaar toepassing van de WSNP verzoekt weinig in te brengen. Mogelijkerwijs kunnen zij zich wel als belanghebbende stellen, om hun zienswijze op het verzoek kenbaar te maken (bvb. als zij weten dat de schuldenaar niet te goeder trouw was). Probleem is alleen dat de indiening van het verzoek niet gepubliceerd wordt. Zie voor de positie van schuldeisers ook de website over de WSNP van de Raad voor Rechtsbijstand Veelgestelde vragen schuldeisers.
Voor schuldeisers, dan wel andere belanghebbende is het niet mogelijk om tegen deze uitspraak verzet, hoger beroep of cassatie aan te tekenen (art. 292 lid 2 Fw.).
Mocht de rechter oordelen dat het verzoekschrift niet voldoet aan de in art. 285 lid 1 Fw. genoemde voorwaarden, dan kan de rechtbank de natuurlijk persoon een termijn van maximaal één maand gunnen om te ontbrekende gegevens alsnog aan te leveren (art. 287 lid 2 Fw.). Op het moment dat de natuurlijk persoon of diens gevolmachtigde de ontbrekende gegevens niet binnen de gestelde termijn aanleveren, zal het verzoekschrift tot toelating van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk worden verklaard.
In de beschikking waarbij de schuldenaar tot de WSNP wordt toegelaten worden een rechter-commissaris en een bewindvoerder benoemd (art. 287 lid 3 Fw.). Merkwaardig genoeg spreekt de wet van ‘vonnis’, terwijl dit een verzoekschriftprocedure is. Ook spreekt de wet van ‘benoemen’ zowel wat betreft de R-C als de bewindvoerder.
Ingevolge de per 1 januari 2023 ingevoerde Implementatiewet Richtlijn Herstructurering en insolventie (zie het blog Implementatiewet) worden aan lid 3 nadere eisen met betrekking tot de te benoemen bewindvoerder toegevoegd. De volgende tekst is er bij gekomen:
“De rechtbank benoemt een bewindvoerder die adequaat is opgeleid en over de voor zijn taken vereiste deskundigheid beschikt. Bij de aanstelling:
a. houdt de rechtbank rekening met de specifieke kenmerken van de zaak, waaronder eventuele grensoverschrijdende elementen, en de ervaring en deskundigheid van de bewindvoerder; en
b. hanteert de rechtbank een procedure en voorwaarden die duidelijk, transparant en rechtvaardig zijn.”
Voorlopige voorziening mogelijk
Indien spoedeisende gevallen is de rechter bevoegd om met het oog op de belangen van partijen een voorlopige voorziening bij voorraad te geven (art. 287 lid 4 Fw.).
Gevolgen van de WSNP
Net als bij faillissement verliest de saniet de vrije beschikking over zijn vermogen. Daar gaat de bewindvoerder over. De saniet kan wel bepaalde goederen toegewezen krijgen om zelf te beheren (art. 296 Fw.). Voor meer details zie de pagina Gevolgen WSNP.
Voorwaarden toelating schuldsaneringsregeling
Voordat de rechter een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal toewijzen, zal de rechter dienen te beoordelen of is voldaan aan de in art. 288 Fw. genoemde voorwaarden. Allereerst moet er sprake zijn van de situatie dat de natuurlijk persoon zijn schulden niet kan betalen.
Toets verwijtbaarheid ontstaan schulden voor toelating tot WSNP
Een belangrijke drempel voor toelating tot de WSNP is dat moet komen vast te staan dat de natuurlijk persoon
“ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend, te goeder trouw is geweest”.
Bij de wetswijziging die per 1 juli 2023 in werking treedt is deze termijn verkort van vijf naar drie jaar. Het gaat hier om de Wet van 10 februari 2023 tot wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Stb. 2023, 87).
Hier kan op grond van art. 288 lid 3 Fw. worden afgeweken indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of laten ontstaan van schulden onder controle heeft gekregen.
Tot slot dient de natuurlijk persoon de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen en zich inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven (art. 288 lid 1 onder a t/m c Fw.).
Bindende afwijzingsgronden WSNP
Het verzoek tot toelating van de schuldsaneringsregeling zal in ieder geval conform art. 288 lid 2 Fw. worden afgewezen indien:
1. er reeds een schuldsaneringsregeling op de natuurlijk persoon van toepassing is;
2. de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon op instelling zoals opgenomen in art. 48 lid 1 WCK;
3. de natuurlijk persoon schulden heeft welke voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling inzake één of meer misdrijven welke binnen de periode van vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek zijn opgelegd, tenzij de rechter aanleiding ziet een langere termijn in acht te nemen.
4. ten aanzien van de natuurlijk persoon korter dan tien jaar geleden de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest.
Van de 3e grond kan de rechtbank van afwijken als voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of laten ontstaan van schulden onder controle heeft gekregen. Bij voorbeeld iemand met een verslavingshistorie die is afgekickt.
Het is niet mogelijk dat een verzoek tot toelating van de schuldsaneringsregeling wordt geweigerd uitsluitend op grond dat er geen of onvoldoende vooruitzicht bestaat dat schuldeisers algehele of gedeeltelijke betaling op hun vorderingen zullen ontvangen. Eveneens betekent een afgewezen verzoek niet dat de natuurlijk persoon ambtshalve in staat van faillissement wordt verklaard (art. 288 lid 4 en 5 Fw.).
Indien de rechter van mening is dat de natuurlijk persoon niet dient te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, dan heeft de natuurlijk persoon op grond van art. 292 lid 3 Fw.de mogelijkheid om binnen acht dagen na de dag van uitspraak hoger beroep in te stellen. De natuurlijk persoon stelt zijn hoger beroep in door zijn verzoek hiertoe in te dienen bij het Gerechtshof, waarna door de voorzitter een zittingsdatum zal worden ingepland binnen twintig dagen na het indienen van het verzoek tot hoger beroep (art. 292 lid 4 Fw.). Mocht het Gerechtshof de uitspraak van de rechter in eerste aanleg handhaven, dan stelt de wet de natuurlijk persoon op grond van art. 292 lid 5 Fw. in de gelegenheid om cassatie in te stellen, binnen acht dagen na de uitspraak van het Gerechtshof, door indiening van het verzoek bij de Hoge Raad (art. 292 lid 7 Fw.).
Dwangakkoord buitengerechtelijke schuldenregeling ter vermijding WSNP
Voorafgaand aan een WSNP-verzoek moet de schuldenaar eerst proberen om een buitengerechtelijke schuldenregeling tot stand te brengen (art. 288 lid 2 onder b Fw.) (het voortraject).
De schuldeisers van de schuldenaar moeten daarbij instemmen met de aangeboden buitengerechtelijke regeling (saneringsvoorstel). Het saneringsvoorstel houdt doorgaans een regeling tegen finale kwijting in, omdat de schuldenaar immers niet in staat is om 100% van zijn opeisbare schulden te voldoen. Wanneer één of meer schuldeisers weigeren mee te werken aan een aangeboden schuldregeling, dan kan de schuldenaar in het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling de rechter verzoeken de weigeraar(s) te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling (art. 287a lid 1 Fw.).
De rechtbank kan schuldeisers, die op onredelijke gronden hun instemming weigeren veroordelen daar wel mee in te stemmen. Zij kunnen daarbij ook in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Dit is in de praktijk een krachtig dwangmiddel om een akkoord toch tot stand te brengen.
Procedure dwangakkoord voor uitspreken WSNP
De rechter zal na indiening van het verzoek een zitting inplannen. Alle belanghebbende partijen zullen schriftelijk door de griffier worden opgeroepen om te verschijnen op de zitting, welke zullen worden gehoord door de rechter (art. 287a lid 2 en 3 Fw.).
De rechter zal het verzoek tot toepassing van het dwangakkoord op de dag van de zitting of uiterlijk op de achtste dag daarna uitspraak doen omtrent het verzoek. Die beslissing wordt gegeven bij vonnis. In zijn beslissing zal de rechter een belangenafweging maken.
Grond voor toewijzing dwangakkoord ter vermijding WSNP
De rechtbank wijst het verzoek dwangakkoord toe indien de weigerachtige schuldeiser(s) in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling had kunnen komen. Hierbij kijkt de rechter naar de onevenredigheid tussen enerzijds het belang van de weigerachtige schuldeiser(s) en diens overweging om te weigeren en anderzijds de belangen van de natuurlijk persoon en de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad. De wettekst verwijst naar art. 3:300 lid 1 B.W. (zie ook de pagina Rechtsvorderingen), krachtens welke bepaling de uitspraak van de rechter in de plaats van de wilsbepaling van de verweerder kan treden.
Indien de rechter van mening is dat het dwangakkoord dient te worden opgelegd, dan zal de rechtbank de weigerachtige schuldeiser(s) veroordelen in de kosten van de procedure en dient deze schuldeiser(s) in te stemmen met de aangeboden buitengerechtelijke schuldregeling.
Beroep schuldeiser tegen opleggen dwangakkoord vóór WSNP
De weigerachtige schuldeiser(s) kan binnen acht dagen na de dag van uitspraak hoger beroep aan te tekenen (art. 292, lid 1 Fw.). Mocht het hoger beroep niet slagen, dan hebben de weigerachtige schuldeiser(s) de mogelijkheid om binnen acht dagen na de uitspraak van het Gerechtshof, cassatie in te stellen bij de Hoge Raad (art. 292 lid 6 en lid 7 Fw.).
Beroep schuldenaar tegen afwijzing dwangakkoord vóór WSNP
Wijst de rechter het verzoek tot dwangakkoord af, dan zal het verzoekschrift tot toepassingen van de schuldsaneringsregeling, indien de natuurlijk persoon dit wenst, in behandeling worden genomen en worden beoordeeld of dit verzoek wordt gehonoreerd. (art. 287a lid 6 en 7 Fw.).
De schuldenaar kan ook in hoger beroep gaan tegen deze afwijzing. De Hoge Raad heeft in het arrest HR 14 december 2012 (schuldenaar/DSW c.s.) echter bepaald, dat de schuldenaar alleen in hoger beroep kan gaan, als de rechtbank (i) het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ook heeft afgewezen en de schuldenaar ook daartegen opkomt, of (ii) als de schuldenaar dit subsidiaire verzoek in hoger beroep niet handhaaft. De ratio hierachter is, dat de wetgever wil voorkomen dat de schulden oplopen tijdens de procedure in hoger beroep, doordat de WSNP nog niet wordt uitgesproken maar de schuldeisers geen maatregelen kunnen nemen omdat het verzoek tot uitspreken van de WSNP nog aanhangig is.
Wanneer de rechtbank alleen het verzoek inzake het opleggen van het dwangakkoord heeft afgewezen, en maar nog niet heeft beslist op het verzoek tot uitspreken van de WSNP, dan staat hoger beroep voor de schuldenaar (nog) niet open. De ratio hierachter is dezelfde als in het arrest uit 2012 (en conform de bedoeling van de wet). Zie HR 11 juni 2021 (schuldenaar/grootste schuldeiser). In deze casus waren er 4 schulden, van in totaal ca. EUR 23.000, waarvan de weigerende schuldeiser ca. EUR 22.000 te vorderen had.
Verzoek voorlopige voorziening / moratoriumverzoek
De natuurlijk persoon (met of zonder onderneming) die is opgehouden te betalen kan in een situatie terecht komen dat diens schuldeisers maatregelen treffen waardoor er een bedreigende situatie ontstaat. In dat geval stelt de wet deze natuurlijk persoon in de gelegenheid om voorafgaand aan een verzoek tot dwangakkoord en een verzoek tot toepassingen van de schuldsaneringsregeling, een verzoek in te dienen bij de rechtbank om een voorlopige voorziening te geven (art. 287b Fw.).
Dit is alleen mogelijk indien er sprake is van een dreigende situatie ex art. 287b lid 2 Fw.. De wet bepaalt dat onder een dreigende situatie wordt verstaan:
“gedwongen woningontruiming, beëindiging van de levering van gas, elektra of water of opzegging dan wel ontbinding van de zorgverzekering”
Aan de hand van een dergelijk verzoek zal de rechter een zitting inplannen. Alle belanghebbende partijen zullen schriftelijk door de griffier worden opgeroepen om te verschijnen op de zitting, welke zullen worden gehoord door de rechter. De rechter zal tijdens de zitting of uiterlijk acht dagen na zitting een uitspraak doen omtrent het verzoek tot voorlopige voorziening (art. 287b lid 3 Fw. jo. art. 287a lid 2, 3 en 4 Fw.).
De voorlopige voorziening strekt tot het van toepassing verklaren van art. 304 Fw. en art. 305 Fw.. Handhaaft de rechter het verzoek, dan mag de voorgenomen gedwongen woningontruiming, beëindiging van de levering van gas, elektra of water niet doorgaan, c.q. wordt de opzegging of ontbinding van de zorgverzekering verboden. De duur van de voorlopige voorziening bedraagt maximaal zes maanden en na afloop van de voorziening brengen de schuldhulp verlenende instanties namens de natuurlijk persoon verslag uit aan de rechtbank (art. 287b lid 4, 5 en 6 Fw.).
Aanvullende mogelijkheden bij toelating schuldsaneringsregeling
Verificatievergadering WSNP
Het vonnis waarmee de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken kan tevens de vaststelling inhouden van het moment waarop de verificatievergadering zal worden gehouden. Daarnaast wordt tevens vastgesteld op welk moment de schuldeisers uiterlijk hun vorderingen kenbaar kunnen maken. Tussen de verificatievergadering en de mogelijkheid van het opgeven van vorderingen dient ten minste veertien dagen te zitten. Ook is het niet mogelijk dat de verificatievergadering eerder wordt gehouden dan twee maanden na de dag van uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 289 lid 1 t/m 5 Fw.).
Voorzieningen ter beveiliging van de belangen van de schuldeisers WSNP
Ook bestaat de mogelijkheid voor de rechter om tijdens de uitspraak van toelating tot de schuldsaneringsregeling aanvullende voorzieningen te treffen “ter beveiliging van de belangen van de schuldeisers”. De rechter-commissaris kan ook – ambtshalve of op verzoek van de bewindvoerder, dan wel één of meer schuldeisers – voorzieningen treffen ter beveiliging van de belangen van de schuldeisers (art. 290 lid 1 en 2 Fw.).
Benoeming deskundigen in WSNP procedure
De rechter kan bij het uitspreken van het vonnis tot toelating van de schuldsaneringsregeling deskundigen benoemen die binnen een gesteld termijn, onderzoek verrichten naar de staat van de boedel van de natuurlijk persoon (art. 291 Fw.).
Publicatie gegevens WSNP in Centraal Insolventieregister
De rechtbank houdt in het Centraal Insolventieregister alle gegevens met betrekking tot toegepaste schuldsaneringsregelingen bij. Dit register is voor eenieder kosteloos in te zien (art. 294 Fw.). Aan de lijst van bij te houden gegevens is met de Implementatiewet Richtlijn Herstructurering en insolventie toegevoegd: ‘bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen stukken.’ Daarmee kan zonder wetswijziging via AMvB worden aangevuld welke gegevens – naast die in de wet vermeld – gepubliceerd moeten worden.
Dit register valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie, dan wel een ander aangewezen orgaan (art. 294a Fw.).
De griffier geeft daarnaast voor iedere van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling een uittreksel van het verzoekschrift met bijlagen bedoeld in art. 285 Fw. door aan Onze Minister van Justitie of een ander aangewezen orgaan. Dit uittreksel is niet voor eenieder in te zien (art. 294b Fw.).
Auteur & Last edit
[AB, 11-10-2018; MdV 26-03-2024]
Uitspreken WSNP (Afd. 1, Titel 3 Fw.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!