Gerecht Eerste aanleg Curaçao 7 september 2017 (Omcar Investments N.V.)
Deze zaak betreft het vonnis van kort geding rechter over een Antilliaanse N.V., gewezen door het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao 7 september 2017 (Omcar Investments N.V.).
Feiten
Alle aandelen van deze vennootschap werden gehouden door een STAK. De certificaten worden ieder voor de helft gehouden door de bestuurder van de Antilliaanse vennootschap Conflux Holding N.V. (deze persoon wordt hierna aangeduid als: ‘de vader’) en gedaagde sub 1. Het bestuur van zowel de STAK als van Omcar wordt gevormd door gedaagde sub 1 en de dochter van de bestuurder van Conflux (deze wordt hierna aangeduid als: ‘Sonja’).
Omcar is een tussenholding, die aandelen houdt in twee werkmaatschappijen, die winkels op Curaçao en Bonaire exploiteren: 90% van de de aandelen in Le Rouge International B.V. (hierna: Le Rouge) en en 67% van de aandelen in The Yellow House Jewelry B.V. (hierna: ‘Yellow House’). De andere aandelen in deze werkmaatschappijen worden gehouden door gedaagde sub 2.
Geschillen van inzicht tussen bestuurders
Bestuurders van de werkmaatschappijen zijn Sonja en de twee gedaagden. Er waren verschillen van inzicht ontstaan over de koers van de onderneming. Sonja stelde voor de onderneming te verkopen. Vervolgens werden AVA’s door de strijdende partijen gehouden, waarin enerzijds op 23 juni 2017 werd voorgesteld (en besloten) de onderneming te verkopen en anderzijds op 10 juli 2017 werd voorgesteld (en besloten) Sonja als bestuurder te ontslaan. Op 22 augustus 2017 hebben STAK en Omcar bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie een verzoek ingediend tot het gelasten van een enquête en het treffen van voorlopige voorzieningen bij de werkmaatschappijen en bij Omcar. Op de Antillen is er naast lokale Gerechten van 1e aanleg een Gemeenschappelijk Hof, zie de pagina Wet Rechterlijke Organisatie.
Eis in kort geding
Eisers in het kort geding zijn Conflux Holding, de STAK van Omcar en Omcar. Gedaagden zijn de andere 50% certificaathouder van Omcar (gedaagde sub 1) en de minderheidsaandeelhouder in de werkmaatschappijen (gedaagde sub 2).
De vordering in kort geding luidt als volgt:
– gedaagden te veroordelen om de besluiten genomen in de AvA’s van 10 juli 2017 van Le Rouge en Yellow House niet ten uitvoer te leggen totdat de Ondernemingskamer in de enquêteprocedure anders beslist;
– gedaagden te verbieden om op te roepen tot het houden van AvA’s van Le Rouge en Yellow House in AvA’s stem uit te brengen en besluiten te nemen alsook om buiten vergadering aandeelhoudersbesluiten te nemen totdat de Ondernemingskamer anders beslist;
– gedaagde 1 te schorsen als bestuurder van STAK, Omcar, Le Rouge en Yellow House totdat de Ondernemingskamer anders beslist;
– met dwangsommen en proceskosten.
De kort geding rechter overweegt ten aanzien van de verhouding tot de enquêteprocedure en de daar ook gevraagde voorlopige voorzieningen, dat die het vragen van voorzieningen in kort geding niet in de weg staan.
Vervolgens beslist de rechter, dat de STAK en Omcar niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat het besluit om de procedure te starten eenzijdig door één van beide bestuurders is genomen. In die situatie kan het Gerecht niet beoordelen wat STAK en Omcar daadwerkelijk beogen met deze procedure, aldus het Gerecht. De vordering van Conflux is echter wel ontvankelijk.
De spoedeisendheid wordt – ondanks dat er ook een enquêteverzoek was ingediend – wel aangenomen. Het Gerecht overweegt: “Uit de door beide partijen overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat de werkmaatschappijen zich in een turbulente periode bevinden, waarin grote beslissingen zijn genomen of worden overwogen, zoals het ontslag van een bestuurder en mogelijke liquidatie of verkoop van de onderneming“.
Bovendien is het noodzakelijk in te grijpen, omdat de patstelling binnen Omcar ertoe leidt, dat de minderheidsaandeelhouder in de werkmaatschappijen effectief zijn zin kan doordrukken. Het Gerecht concludeert, dat gelet op de conflictueuze verhouding tussen gedaagde sub 1 en Sonja deze situatie tot gevolg heeft, dat het belang van Sonja en de vader als (uiteindelijk) belanghebbende bij een substantieel deel van het kapitaal van de werkmaatschappijen in onvoldoende mate in acht wordt genomen. De rechter acht het voldoende aannemelijk dat ingrijpende beslissingen genomen zullen (moeten) worden met betrekking tot de werkmaatschappijen, of ze nu verlieslatend zijn of niet. Het belang van de werkmaatschappijen is niet gebaat bij de situatie zoals die nu op aandeelhoudersniveau is ontstaan.
Ordemaatregel in kort geding
Het Gerecht oordeelt voorlopig, dat er voorshands reden is om te twijfelen aan een juist beleid. Partijen zijn het erover eens dat de werkmaatschappijen op korte termijn het meest zouden zijn geholpen met de komst van een derde onafhankelijke bestuurder binnen STAK teneinde aldus de patstelling te doorbreken. Een mogelijkheid waarin de statuten overigens ook voorzien. In het kort geding was die voorziening echter niet gevorderd. Een gemiste kans, zo lijkt het.
Het Gerecht wijst de 1e twee vorderingen toe, maar de gevorderde schorsing van gedaagde sub 1 niet. Want dan zou het evenwicht weer naar de andere kant doorschieten.
Hier grijpt de kort geding rechter dus in met een ordemaatregel om de disbalans in de zeggenschap te herstellen, totdat er in de enquêteprocedure verdere voorzieningen getroffen worden.
Op de pagina Geschillenregeling en recht van enquête worden nog meer aan deze uitspraak verwante uitspraken over de mogelijkheden in kort geding in aandeelhoudersgeschillen behandeld.
Auteur & Last edit
[MdV, 10-05-2021]
Gerecht Eerste aanleg Curaçao 7 september 2017 (Omcar Investments N.V.)
Deze zaak betreft het vonnis van kort geding rechter over een Antilliaanse N.V., gewezen door het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao 7 september 2017 (Omcar Investments N.V.).
Feiten
Alle aandelen van deze vennootschap werden gehouden door een STAK. De certificaten worden ieder voor de helft gehouden door de bestuurder van de Antilliaanse vennootschap Conflux Holding N.V. (deze persoon wordt hierna aangeduid als: ‘de vader’) en gedaagde sub 1. Het bestuur van zowel de STAK als van Omcar wordt gevormd door gedaagde sub 1 en de dochter van de bestuurder van Conflux (deze wordt hierna aangeduid als: ‘Sonja’).
Omcar is een tussenholding, die aandelen houdt in twee werkmaatschappijen, die winkels op Curaçao en Bonaire exploiteren: 90% van de de aandelen in Le Rouge International B.V. (hierna: Le Rouge) en en 67% van de aandelen in The Yellow House Jewelry B.V. (hierna: ‘Yellow House’). De andere aandelen in deze werkmaatschappijen worden gehouden door gedaagde sub 2.
Geschillen van inzicht tussen bestuurders
Bestuurders van de werkmaatschappijen zijn Sonja en de twee gedaagden. Er waren verschillen van inzicht ontstaan over de koers van de onderneming. Sonja stelde voor de onderneming te verkopen. Vervolgens werden AVA’s door de strijdende partijen gehouden, waarin enerzijds op 23 juni 2017 werd voorgesteld (en besloten) de onderneming te verkopen en anderzijds op 10 juli 2017 werd voorgesteld (en besloten) Sonja als bestuurder te ontslaan. Op 22 augustus 2017 hebben STAK en Omcar bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie een verzoek ingediend tot het gelasten van een enquête en het treffen van voorlopige voorzieningen bij de werkmaatschappijen en bij Omcar. Op de Antillen is er naast lokale Gerechten van 1e aanleg een Gemeenschappelijk Hof, zie de pagina Wet Rechterlijke Organisatie.
Eis in kort geding
Eisers in het kort geding zijn Conflux Holding, de STAK van Omcar en Omcar. Gedaagden zijn de andere 50% certificaathouder van Omcar (gedaagde sub 1) en de minderheidsaandeelhouder in de werkmaatschappijen (gedaagde sub 2).
De vordering in kort geding luidt als volgt:
– gedaagden te veroordelen om de besluiten genomen in de AvA’s van 10 juli 2017 van Le Rouge en Yellow House niet ten uitvoer te leggen totdat de Ondernemingskamer in de enquêteprocedure anders beslist;
– gedaagden te verbieden om op te roepen tot het houden van AvA’s van Le Rouge en Yellow House in AvA’s stem uit te brengen en besluiten te nemen alsook om buiten vergadering aandeelhoudersbesluiten te nemen totdat de Ondernemingskamer anders beslist;
– gedaagde 1 te schorsen als bestuurder van STAK, Omcar, Le Rouge en Yellow House totdat de Ondernemingskamer anders beslist;
– met dwangsommen en proceskosten.
De kort geding rechter overweegt ten aanzien van de verhouding tot de enquêteprocedure en de daar ook gevraagde voorlopige voorzieningen, dat die het vragen van voorzieningen in kort geding niet in de weg staan.
Vervolgens beslist de rechter, dat de STAK en Omcar niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat het besluit om de procedure te starten eenzijdig door één van beide bestuurders is genomen. In die situatie kan het Gerecht niet beoordelen wat STAK en Omcar daadwerkelijk beogen met deze procedure, aldus het Gerecht. De vordering van Conflux is echter wel ontvankelijk.
De spoedeisendheid wordt – ondanks dat er ook een enquêteverzoek was ingediend – wel aangenomen. Het Gerecht overweegt: “Uit de door beide partijen overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat de werkmaatschappijen zich in een turbulente periode bevinden, waarin grote beslissingen zijn genomen of worden overwogen, zoals het ontslag van een bestuurder en mogelijke liquidatie of verkoop van de onderneming“.
Bovendien is het noodzakelijk in te grijpen, omdat de patstelling binnen Omcar ertoe leidt, dat de minderheidsaandeelhouder in de werkmaatschappijen effectief zijn zin kan doordrukken. Het Gerecht concludeert, dat gelet op de conflictueuze verhouding tussen gedaagde sub 1 en Sonja deze situatie tot gevolg heeft, dat het belang van Sonja en de vader als (uiteindelijk) belanghebbende bij een substantieel deel van het kapitaal van de werkmaatschappijen in onvoldoende mate in acht wordt genomen. De rechter acht het voldoende aannemelijk dat ingrijpende beslissingen genomen zullen (moeten) worden met betrekking tot de werkmaatschappijen, of ze nu verlieslatend zijn of niet. Het belang van de werkmaatschappijen is niet gebaat bij de situatie zoals die nu op aandeelhoudersniveau is ontstaan.
Ordemaatregel in kort geding
Het Gerecht oordeelt voorlopig, dat er voorshands reden is om te twijfelen aan een juist beleid. Partijen zijn het erover eens dat de werkmaatschappijen op korte termijn het meest zouden zijn geholpen met de komst van een derde onafhankelijke bestuurder binnen STAK teneinde aldus de patstelling te doorbreken. Een mogelijkheid waarin de statuten overigens ook voorzien. In het kort geding was die voorziening echter niet gevorderd. Een gemiste kans, zo lijkt het.
Het Gerecht wijst de 1e twee vorderingen toe, maar de gevorderde schorsing van gedaagde sub 1 niet. Want dan zou het evenwicht weer naar de andere kant doorschieten.
Hier grijpt de kort geding rechter dus in met een ordemaatregel om de disbalans in de zeggenschap te herstellen, totdat er in de enquêteprocedure verdere voorzieningen getroffen worden.
Op de pagina Geschillenregeling en recht van enquête worden nog meer aan deze uitspraak verwante uitspraken over de mogelijkheden in kort geding in aandeelhoudersgeschillen behandeld.
Auteur & Last edit
[MdV, 10-05-2021]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!