HR 1 mei 2015 (perceel gekocht met lening ouders man met uitsluitingsclausule)
In de zaak leidend tot het arrest HR 1 mei 2015 (perceel gekocht met lening ouders man met uitsluitingsclausule) had de man een perceel gekocht met een lening van zijn ouders (die deels was kwijtgescholden). De ouders hadden een uitsluitingsclausule laten opnemen, zodat het perceel niet in het vermogen van de vrouw zou komen (of in de huwelijksgoederengemeenschap). Achtergrond was dat de schenking niet op grond van legitieme portie kon worden aangetast. Op dat perceel hadden zij vervolgens de echtelijke woning gebouwd. De bouw was volledig gefinancierd uit het gemeenschapsvermogen.
Het Hof had geoordeeld dat het perceel met daarop de voormalige echtelijke woning niet in de gemeenschap is gevallen en dus niet voor verdeling in aanmerking kwam. Daarbij paste het Hof art. 1:124 B.W. (oud) inzake gemeenschap van vruchten en inkomsten analoog toe. De vrouw komt daartegen op, maar de Hoge Raad wijst het verzoek van de vrouw af om de woning te verdelen als behoorde die tot de gemeenschap en bekrachtigt het arrest van het Hof.
Overwegingen Hof
Daartoe overwoog het hof onder meer als volgt:
“3.6. (…). Het perceel is betaald met geld dat de man met dat doel van zijn ouders heeft geleend.
De ouders hebben een deel van de lening kwijtgescholden onder uitsluitingsclausule. Lening, koop, overdracht en kwijtschelding zijn gelijktijdig gebeurd. Nu de man, door de kwijtschelding onder uitsluitingsclausule van een deel van de lening, een deel van de voor de koop verschuldigde tegenprestatie geschonken heeft gekregen en de schenking is verrekend met het recht op voldoening van de verschuldigde koopprijs, is de tegenprestatie niet ten laste van de huwelijksgemeenschap, maar ten laste van het privévermogen van de man gekomen.Het ligt voor de hand om de maatstaf van artikel 1:124 lid 2 BW ook hier toe te passen, bepalende dat een goed buiten de gemeenschap blijft als het voor meer dan 50% is gefinancierd met geld uit het privévermogen van degene die het goed verkrijgt of, anders gezegd, als de schenking (kwijtschelding met uitsluitingsclausule) – bij de verkrijging van het goed – meer dan de helft van de verschuldigde tegenprestatie omvat.
De koopsom van het perceel bedroeg fl. 52.000,-, de man heeft de volledige koopsom van zijn ouders geleend en de ouders hebben een deel groot fl. 34.996,- onmiddellijk kwijtgescholden onder uitsluitingsclausule. Aldus is naar het oordeel van het hof de koopsom van het perceel voor meer dan de helft ten laste van het privévermogen van de man gekomen.
Met analoge toepassing van artikel 1:124 lid 2 BW is het hof van oordeel dat het perceel met daarop de echtelijke woning niet in de gemeenschap is gevallen en derhalve niet voor verdeling in aanmerking komt.”
Vergelijking met andere casus
Dit arrest staat in een schril contrast met het hiervoor besproken arrest HR 15 februari 2008 (vordering helft overwaarde echtelijke woning). Dat komt mede doordat de Hoge Raad (alleen) de beslissingen van het Hof toetst op basis van de voorliggende feiten en stellingen van partijen.
Het is de vraag, hoe deze kwestie zou zijn uitgepakt wanneer de vrouw een vordering zou hebben ingesteld tot vergoeding van de inbreng uit de gemeenschap evenredig aan de waardestijging en zij niet de verdeling had gevorderd. Door de regel van art. 1:124 B.W. (oud) dat de man meer dan de helft van het perceel had betaald zodat het in zijn vermogen viel, strandde de vordering van de vrouw tot verdeling. De regeling van art. 1:95 B.W. is hiermee vergelijkbaar. Zie de pagina Algemene bepalingen huwelijksgoederengemeenschap.
Deze uitspraak wordt besproken op de pagina Rechten en verplichtingen echtgenoten.
[MdV, 15-10-2023]
HR 1 mei 2015 (perceel gekocht met lening ouders man met uitsluitingsclausule)
In de zaak leidend tot het arrest HR 1 mei 2015 (perceel gekocht met lening ouders man met uitsluitingsclausule) had de man een perceel gekocht met een lening van zijn ouders (die deels was kwijtgescholden). De ouders hadden een uitsluitingsclausule laten opnemen, zodat het perceel niet in het vermogen van de vrouw zou komen (of in de huwelijksgoederengemeenschap). Achtergrond was dat de schenking niet op grond van legitieme portie kon worden aangetast. Op dat perceel hadden zij vervolgens de echtelijke woning gebouwd. De bouw was volledig gefinancierd uit het gemeenschapsvermogen.
Het Hof had geoordeeld dat het perceel met daarop de voormalige echtelijke woning niet in de gemeenschap is gevallen en dus niet voor verdeling in aanmerking kwam. Daarbij paste het Hof art. 1:124 B.W. (oud) inzake gemeenschap van vruchten en inkomsten analoog toe. De vrouw komt daartegen op, maar de Hoge Raad wijst het verzoek van de vrouw af om de woning te verdelen als behoorde die tot de gemeenschap en bekrachtigt het arrest van het Hof.
Overwegingen Hof
Daartoe overwoog het hof onder meer als volgt:
“3.6. (…). Het perceel is betaald met geld dat de man met dat doel van zijn ouders heeft geleend.
De ouders hebben een deel van de lening kwijtgescholden onder uitsluitingsclausule. Lening, koop, overdracht en kwijtschelding zijn gelijktijdig gebeurd. Nu de man, door de kwijtschelding onder uitsluitingsclausule van een deel van de lening, een deel van de voor de koop verschuldigde tegenprestatie geschonken heeft gekregen en de schenking is verrekend met het recht op voldoening van de verschuldigde koopprijs, is de tegenprestatie niet ten laste van de huwelijksgemeenschap, maar ten laste van het privévermogen van de man gekomen.Het ligt voor de hand om de maatstaf van artikel 1:124 lid 2 BW ook hier toe te passen, bepalende dat een goed buiten de gemeenschap blijft als het voor meer dan 50% is gefinancierd met geld uit het privévermogen van degene die het goed verkrijgt of, anders gezegd, als de schenking (kwijtschelding met uitsluitingsclausule) – bij de verkrijging van het goed – meer dan de helft van de verschuldigde tegenprestatie omvat.
De koopsom van het perceel bedroeg fl. 52.000,-, de man heeft de volledige koopsom van zijn ouders geleend en de ouders hebben een deel groot fl. 34.996,- onmiddellijk kwijtgescholden onder uitsluitingsclausule. Aldus is naar het oordeel van het hof de koopsom van het perceel voor meer dan de helft ten laste van het privévermogen van de man gekomen.
Met analoge toepassing van artikel 1:124 lid 2 BW is het hof van oordeel dat het perceel met daarop de echtelijke woning niet in de gemeenschap is gevallen en derhalve niet voor verdeling in aanmerking komt.”
Vergelijking met andere casus
Dit arrest staat in een schril contrast met het hiervoor besproken arrest HR 15 februari 2008 (vordering helft overwaarde echtelijke woning). Dat komt mede doordat de Hoge Raad (alleen) de beslissingen van het Hof toetst op basis van de voorliggende feiten en stellingen van partijen.
Het is de vraag, hoe deze kwestie zou zijn uitgepakt wanneer de vrouw een vordering zou hebben ingesteld tot vergoeding van de inbreng uit de gemeenschap evenredig aan de waardestijging en zij niet de verdeling had gevorderd. Door de regel van art. 1:124 B.W. (oud) dat de man meer dan de helft van het perceel had betaald zodat het in zijn vermogen viel, strandde de vordering van de vrouw tot verdeling. De regeling van art. 1:95 B.W. is hiermee vergelijkbaar. Zie de pagina Algemene bepalingen huwelijksgoederengemeenschap.
Deze uitspraak wordt besproken op de pagina Rechten en verplichtingen echtgenoten.
[MdV, 15-10-2023]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!