Pagina inhoud

    HR 13 februari 2009 (Bos/Ontvanger)

    Bewijslastverdeling executant en derde-beslagene verklaringsprocedure

    De executant moet gemotiveerd stellen en bewijzen, dat de verklaring van de derde-beslagene onjuist is en deze (wel) een betalingsverplichting aan de geëxecuteerde heeft. Hof Den Bosch d.d. 29 april 1998 (VN 1998, 5179) oordeelde dat de executant de onjuistheid van de verklaring moet bewijzen. Hierover gaat het arrest HR 13 februari 2009 (Bos/Ontvanger inzake Montecorona).

    Opmerkingen P-G over bewijslast in verklaringsprocedure tegen derdenbeslagene

    Over de bewijslastverdeling in een dergelijke procedure schrijft de P-G bij het arrest onder nr. 3.27 het volgende:

    “.. betreft onderhavige zaak een betwistingsprocedure op de voet van artikel 477a lid 2 Rv. Voor een uiteenzetting met verwijzingen naar de wetsgeschiedenis van deze procedure waarbij de derde-beslagene betwist dat de schuldenaar een vordering jegens hem heeft, verwijs ik naar de conclusie van A-G Wesseling- van Gent voor HR van 2-2-2001, LJN:ZC3432. Voor de vraag wie bewijslast draagt van de stelling van de Ontvanger dat [betrokkene 1] een vordering heeft jegens [eiser], is m.i. het volgende van belang. Er dient van te worden uitgegaan dat de derde-beslagene buiten het geschil tussen beslaglegger en debiteur staat. Daarom dient de derde ook in bewijsrechtelijk opzicht in beginsel in dezelfde positie te verkeren als ingeval hij door zijn (vermeende) schuldeiser rechtstreeks tot nakoming van zijn betalingsverplichting zou zijn aangesproken.

    Derhalve is het uitgangspunt dat de beslaglegger de bewijslast draagt dat de (gerechtelijke) verklaring van de derde-beslagene onjuist is (150 Rv).

    Daartegenover staat de verplichting van de derde-beslagene om de verklaring zoals bedoeld in art. 476a lid 2 en 476b lid 2 met feitelijke gegevens te staven. Dit brengt mee dat [eiser] de stellingen van de Ontvanger gemotiveerd dient te betwistenhetgeen inhoudt dat zijn verklaring met redenen omkleed dient te zijn en zoveel mogelijk vergezeld dient te gaan van gegevens die de verklaring staven.

    Hieruit volgt dat, hoewel op de Ontvanger in beginsel de bewijslast rust, de gerechtelijke verklaring die [eiser] in de conclusie van antwoord heeft afgelegd tenminste dient te voldoen aan de eisen van artikel 477a lid 2 en 476b lid 2 Rv.. In onderhavige zaak kan van [eiser] worden verwacht dat hij eventuele schriftelijke volmachten van [B] Groep ten aanzien van de betaling aan [eiser], bij zijn verklaring overlegt of andere schriftelijke stukken waaruit de precieze opdracht van [B] Groep aan [eiser] blijkt. Indien er geen schriftelijk vastgelegde afspraken zijn, kan [eiser] verklaringen op schrift overleggen dan wel in een procedure door middel van getuigenverklaringen de mondelinge afspraken aannemelijk trachten te maken.

    Voor de vraag of grond is voor het honoreren van een aanbod tot tegenbewijs, is het noodzakelijk dat in ieder geval een deugdelijke verklaring in rechte door [eiser] dient te zijn afgelegd, terwijl de Ontvanger voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [betrokkene 1] een vordering heeft op [eiser]. Pas als de rechter ondanks de deugdelijke verklaring van [eiser] de stellingen van de Ontvanger voorshands aannemelijk acht, kan [eiser] worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Een bewijsaanbod daarover zou dus moeten worden beoordeeld aan de hand van de voor tegenbewijs geldende maatstaf – hetgeen betekent dat aan het betreffende bewijsaanbod niet de eis gesteld mag worden dat gespecificeerd is. Een aanbod van tegenbewijs hoeft weliswaar niet gespecificeerd te zijn, maar het moet wèl een (voldoende) duidelijk aanbod zijn dat er toe strekt om ten aanzien van de betreffende materie tegenbewijs te leveren”.

    Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Executoriaal beslag onder derden.

    [MdV, 28-06-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:2009:BO5256

    Hoge Raad

    13-02-2009

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 13 februari 2009 (Bos/Ontvanger)

      Bewijslastverdeling executant en derde-beslagene verklaringsprocedure

      De executant moet gemotiveerd stellen en bewijzen, dat de verklaring van de derde-beslagene onjuist is en deze (wel) een betalingsverplichting aan de geëxecuteerde heeft. Hof Den Bosch d.d. 29 april 1998 (VN 1998, 5179) oordeelde dat de executant de onjuistheid van de verklaring moet bewijzen. Hierover gaat het arrest HR 13 februari 2009 (Bos/Ontvanger inzake Montecorona).

      Opmerkingen P-G over bewijslast in verklaringsprocedure tegen derdenbeslagene

      Over de bewijslastverdeling in een dergelijke procedure schrijft de P-G bij het arrest onder nr. 3.27 het volgende:

      “.. betreft onderhavige zaak een betwistingsprocedure op de voet van artikel 477a lid 2 Rv. Voor een uiteenzetting met verwijzingen naar de wetsgeschiedenis van deze procedure waarbij de derde-beslagene betwist dat de schuldenaar een vordering jegens hem heeft, verwijs ik naar de conclusie van A-G Wesseling- van Gent voor HR van 2-2-2001, LJN:ZC3432. Voor de vraag wie bewijslast draagt van de stelling van de Ontvanger dat [betrokkene 1] een vordering heeft jegens [eiser], is m.i. het volgende van belang. Er dient van te worden uitgegaan dat de derde-beslagene buiten het geschil tussen beslaglegger en debiteur staat. Daarom dient de derde ook in bewijsrechtelijk opzicht in beginsel in dezelfde positie te verkeren als ingeval hij door zijn (vermeende) schuldeiser rechtstreeks tot nakoming van zijn betalingsverplichting zou zijn aangesproken.

      Derhalve is het uitgangspunt dat de beslaglegger de bewijslast draagt dat de (gerechtelijke) verklaring van de derde-beslagene onjuist is (150 Rv).

      Daartegenover staat de verplichting van de derde-beslagene om de verklaring zoals bedoeld in art. 476a lid 2 en 476b lid 2 met feitelijke gegevens te staven. Dit brengt mee dat [eiser] de stellingen van de Ontvanger gemotiveerd dient te betwistenhetgeen inhoudt dat zijn verklaring met redenen omkleed dient te zijn en zoveel mogelijk vergezeld dient te gaan van gegevens die de verklaring staven.

      Hieruit volgt dat, hoewel op de Ontvanger in beginsel de bewijslast rust, de gerechtelijke verklaring die [eiser] in de conclusie van antwoord heeft afgelegd tenminste dient te voldoen aan de eisen van artikel 477a lid 2 en 476b lid 2 Rv.. In onderhavige zaak kan van [eiser] worden verwacht dat hij eventuele schriftelijke volmachten van [B] Groep ten aanzien van de betaling aan [eiser], bij zijn verklaring overlegt of andere schriftelijke stukken waaruit de precieze opdracht van [B] Groep aan [eiser] blijkt. Indien er geen schriftelijk vastgelegde afspraken zijn, kan [eiser] verklaringen op schrift overleggen dan wel in een procedure door middel van getuigenverklaringen de mondelinge afspraken aannemelijk trachten te maken.

      Voor de vraag of grond is voor het honoreren van een aanbod tot tegenbewijs, is het noodzakelijk dat in ieder geval een deugdelijke verklaring in rechte door [eiser] dient te zijn afgelegd, terwijl de Ontvanger voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [betrokkene 1] een vordering heeft op [eiser]. Pas als de rechter ondanks de deugdelijke verklaring van [eiser] de stellingen van de Ontvanger voorshands aannemelijk acht, kan [eiser] worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Een bewijsaanbod daarover zou dus moeten worden beoordeeld aan de hand van de voor tegenbewijs geldende maatstaf – hetgeen betekent dat aan het betreffende bewijsaanbod niet de eis gesteld mag worden dat gespecificeerd is. Een aanbod van tegenbewijs hoeft weliswaar niet gespecificeerd te zijn, maar het moet wèl een (voldoende) duidelijk aanbod zijn dat er toe strekt om ten aanzien van de betreffende materie tegenbewijs te leveren”.

      Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Executoriaal beslag onder derden.

      [MdV, 28-06-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:2009:BO5256

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!