Pagina inhoud

    HR 23 september 2016 (erkenning uitspraak ouderlijk gezag Amerikaanse rechter)

    In het arrest HR 23 september 2016 (Erkenning beslissing inzake het ouderlijk gezag van de Amerikaanse rechter in Pennsylvania) werd de beslissing inzake het ouderlijk gezag (inhoudende toewijzing van de kinderen aan de man in de US) in de voltooide procedure in Pennsylvania door de Nederlandse rechter via een ‘nieuwe’ procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv. bekrachtigd, zodat die ook in Nederland uitvoerbaar werd jegens de in Nederland wonende vrouw.

    Zie voor de procesgang van art. 431 lid 2 Rv. nader de pagina Algemene regels tenuitvoerlegging.

    Casuspositie van HR 23 september 2016 (Erkenning Amerikaans vonnis ouderlijk gezag)

    Een echtpaar, dat in Bloemendaal gewoond had en drie kinderen had, was in 2009 naar de US verhuisd. Eind 2011 diende de vrouw een verzoek tot echtscheiding in bij de Family Division van de Court of Common Pleas van Allegheny County (Pennsylvania).

    Partijen en hun Amerikaanse advocaten hebben begin 2012, als onderdeel van de echtscheidingsprocedure, een handgeschreven verklaring ondertekend, waarin zij onder meer verklaren dat de Court of Common Pleas bevoegd is met betrekking tot alle zaken aangaande het ouderlijk gezag. Deze verklaring heeft geresulteerd in een “Consent order of court” van de Court of Common Pleas van 1 februari 2012.

    De vrouw mocht volgens gemaakte afspraken met de kinderen naar Nederland gaan. Op 17 maart 2013 is de vrouw met de kinderen naar Nederland vertrokken. De dag erna diende ze bij de Court of Common Pleas een alimentatieverzoek in voor zichzelf en de kinderen.

    Dat viel kennelijk niet zo goed bij de man. Die diende vervolgens op 11 april 2013 bij de rechtbank Den Haag een verzoek tot teruggeleiding van de kinderen naar de US ingediend op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Dit verzoek is in twee instanties afgewezen.

    Vervolgens heeft medio april 2013 een ‘motion for special relief’ bij de Court of Common Pleas ingediend (een verzoek om een bijzondere voorziening met betrekking tot het gezag). Op 4 september 2013 heeft de man een verzoek tot wijziging van de ‘custody’ over de kinderen ingediend.

    Nadat de echtscheiding was uitgesproken op 29 september 2014 heeft de Court of Common Pleas op 1 december 2014 bepaald dat de ouders het gezamenlijk gezag behouden, maar dat de man met ingang van 2 januari 2015 ‘primary physical custody’ over de kinderen heeft, hetgeen erop neerkwam dat het hoofdverblijf van de kinderen bij hem zou zijn.

    De procedure in Nederland

    Omdat de uitspraken van de Court op Common Pleas in Pennsylvania in Nederland geen rechtskracht hebben, heeft de man vervolgens op grond van art. 431 lid 2 Rv. bij de rechtbank in Amsterdam bekrachtiging van de Amerikaanse beslissingen gevraagd, en verkregen. Het Hof bekrachtigde die uitspraak.

    De vrouw ging vervolgens in cassatie. Echter zonder succes.

    Juridische achtergrond van de erkenning van de Amerikaanse uitspraak door de Nederlandse rechter

    Geen verdrag inzake erkenning rechterlijke beslissingen ouderlijk gezag NL-US

    De reden waarom de man zich moest verlaten op art. 431 lid 2 Rv. was, dat tussen de Verenigde Staten en Nederland geen verdrag van kracht is waarin de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in zaken met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid is geregeld.

    In die situatie moet naar commuun internationaal privaatrecht moet worden beoordeeld of de Amerikaanse uitspraken in Nederland kunnen worden erkend en ten uitvoer gelegd. Volgens vaste rechtspraak is voor erkenning van een beslissing van een buitenlandse rechter onder meer vereist dat de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is.

    Nu het ging om een beslissing over het ouderlijk gezag keek de Nederlandse rechter daarom naar de over dit onderwerp wel bestaande internationale regelingen: in dit verband zijn Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Verordening Brussel II-bis) en het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Nederland is partij bij het HKV 1996; de Verenigde Staten hebben het verdrag wel ondertekend, maar niet geratificeerd.

    Zie voor de Verordening Brussel II (thans herschikt in derde versie) de pagina Brussel II-ter. Zie voor het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKV) de pagina Verdragen familierecht.

    Het Hof stelde vast, dat Verordening Brussel II-bis uitgaat van het beginsel van perpetuatio fori, dit in tegenstelling tot het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Bij de huidige internationale stand van zaken moet worden geoordeeld dat in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid zowel toepassing van het beginsel van perpetuatio fori als het achterwege laten daarvan internationaal algemeen aanvaardbaar is.

    De verzoeken van de man in de Amerikaanse procedure zijn gedaan in het kader van de door de vrouw gestarte echtscheidingsprocedure. Het geheel moet daarom worden beschouwd als een langdurige doorlopende procedure.

    Zowel art. 12 lid 3 Brussel IIbis als art. 10 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 levert de aanwijzing op dat naar internationale maatstaven aanvaarding van de bevoegdheid van de gerechten van een staat mogelijk is in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid. Partijen hebben begin 2012 als onderdeel van de echtscheidingsprocedure een verklaring ondertekend dat de Court of Common Pleas bevoegd is met betrekking tot alle zaken aangaande het ouderlijk gezag. Dat gerecht was dus bevoegd om de beslissing tot wijziging van het gezag te nemen.

    Oordeel Hoge Raad

    De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het Hof. De vrouw heeft zelf ingestemd met de bevoegdheid van het gerecht in Pennsylvania, en de beslissing is in het kader van de daar lopende procedure genomen.

    Zowel Brussel IIbis als het HKV 1996 geeft als hoofdregel dat ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid, respectievelijk maatregelen tot bescherming van de persoon of het vermogen van de minderjarige, bevoegd zijn de gerechten van de staat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft (art. 8 lid 1 Brussel IIbis en art. 5 lid 1 HKV 1996). Deze regel berust op de gedachte dat de rechter van het land waar het kind woont het best is staat is zich een oordeel te vormen over de verzochte maatregelen en het in dat verband in aanmerking te nemen belang van het kind. De gewone verblijfplaats van het kind is dus een bevoegdheidsgrond die naar internationale normen algemeen aanvaardbaar is.

    Brussel IIbis en het HKV 1996 voorzien daarnaast in de internationale bevoegdheid van de rechter die over de echtscheiding van de ouders van het kind oordeelt om ook zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid over het kind te beoordelen indien de ouders daarvoor kiezen (prorogatie).

    Ingevolge art. 10 HKV 1996 is de echtscheidingsrechter bevoegd indien (a) op het tijdstip van de aanvang van de procedure een van de ouders zijn of haar gewone verblijfplaats heeft in de betrokken staat en een van hen de ouderlijke verantwoordelijkheid over het kind heeft, en (b) de bevoegdheid van de echtscheidingsrechter om dergelijke maatregelen te nemen zowel door de ouders is aanvaard, als door enige andere persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het kind, en het belang van het kind daarmee is gediend. De bevoegdheid eindigt zodra de beslissing betreffende de inwilliging of de afwijzing van het verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of de nietigverklaring van het huwelijk definitief is geworden, of de procedure om een andere reden een einde heeft genomen.

    In art. 12 leden 1 en 2 Brussel II-bis (Prorogatie van rechtsmacht) is een soortgelijke regel opgenomen, met dien verstande dat de betrokken bevoegdheid van de echtscheidingsrechter moet zijn aanvaard op het tijdstip waarop de echtscheidingszaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. De echtscheidingsrechter behoudt zijn bevoegdheid inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid totdat een beslissing daarover definitief is geworden.

    Naar huidig recht geeft art. 10 Brussel II-ter (Forumkeuze) een vergelijkbare regel (MdV).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 6-03-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:2016:2184

    Hoge Raad

    23-09-2016

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 23 september 2016 (erkenning uitspraak ouderlijk gezag Amerikaanse rechter)

      In het arrest HR 23 september 2016 (Erkenning beslissing inzake het ouderlijk gezag van de Amerikaanse rechter in Pennsylvania) werd de beslissing inzake het ouderlijk gezag (inhoudende toewijzing van de kinderen aan de man in de US) in de voltooide procedure in Pennsylvania door de Nederlandse rechter via een ‘nieuwe’ procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv. bekrachtigd, zodat die ook in Nederland uitvoerbaar werd jegens de in Nederland wonende vrouw.

      Zie voor de procesgang van art. 431 lid 2 Rv. nader de pagina Algemene regels tenuitvoerlegging.

      Casuspositie van HR 23 september 2016 (Erkenning Amerikaans vonnis ouderlijk gezag)

      Een echtpaar, dat in Bloemendaal gewoond had en drie kinderen had, was in 2009 naar de US verhuisd. Eind 2011 diende de vrouw een verzoek tot echtscheiding in bij de Family Division van de Court of Common Pleas van Allegheny County (Pennsylvania).

      Partijen en hun Amerikaanse advocaten hebben begin 2012, als onderdeel van de echtscheidingsprocedure, een handgeschreven verklaring ondertekend, waarin zij onder meer verklaren dat de Court of Common Pleas bevoegd is met betrekking tot alle zaken aangaande het ouderlijk gezag. Deze verklaring heeft geresulteerd in een “Consent order of court” van de Court of Common Pleas van 1 februari 2012.

      De vrouw mocht volgens gemaakte afspraken met de kinderen naar Nederland gaan. Op 17 maart 2013 is de vrouw met de kinderen naar Nederland vertrokken. De dag erna diende ze bij de Court of Common Pleas een alimentatieverzoek in voor zichzelf en de kinderen.

      Dat viel kennelijk niet zo goed bij de man. Die diende vervolgens op 11 april 2013 bij de rechtbank Den Haag een verzoek tot teruggeleiding van de kinderen naar de US ingediend op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Dit verzoek is in twee instanties afgewezen.

      Vervolgens heeft medio april 2013 een ‘motion for special relief’ bij de Court of Common Pleas ingediend (een verzoek om een bijzondere voorziening met betrekking tot het gezag). Op 4 september 2013 heeft de man een verzoek tot wijziging van de ‘custody’ over de kinderen ingediend.

      Nadat de echtscheiding was uitgesproken op 29 september 2014 heeft de Court of Common Pleas op 1 december 2014 bepaald dat de ouders het gezamenlijk gezag behouden, maar dat de man met ingang van 2 januari 2015 ‘primary physical custody’ over de kinderen heeft, hetgeen erop neerkwam dat het hoofdverblijf van de kinderen bij hem zou zijn.

      De procedure in Nederland

      Omdat de uitspraken van de Court op Common Pleas in Pennsylvania in Nederland geen rechtskracht hebben, heeft de man vervolgens op grond van art. 431 lid 2 Rv. bij de rechtbank in Amsterdam bekrachtiging van de Amerikaanse beslissingen gevraagd, en verkregen. Het Hof bekrachtigde die uitspraak.

      De vrouw ging vervolgens in cassatie. Echter zonder succes.

      Juridische achtergrond van de erkenning van de Amerikaanse uitspraak door de Nederlandse rechter

      Geen verdrag inzake erkenning rechterlijke beslissingen ouderlijk gezag NL-US

      De reden waarom de man zich moest verlaten op art. 431 lid 2 Rv. was, dat tussen de Verenigde Staten en Nederland geen verdrag van kracht is waarin de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in zaken met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid is geregeld.

      In die situatie moet naar commuun internationaal privaatrecht moet worden beoordeeld of de Amerikaanse uitspraken in Nederland kunnen worden erkend en ten uitvoer gelegd. Volgens vaste rechtspraak is voor erkenning van een beslissing van een buitenlandse rechter onder meer vereist dat de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is.

      Nu het ging om een beslissing over het ouderlijk gezag keek de Nederlandse rechter daarom naar de over dit onderwerp wel bestaande internationale regelingen: in dit verband zijn Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Verordening Brussel II-bis) en het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Nederland is partij bij het HKV 1996; de Verenigde Staten hebben het verdrag wel ondertekend, maar niet geratificeerd.

      Zie voor de Verordening Brussel II (thans herschikt in derde versie) de pagina Brussel II-ter. Zie voor het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKV) de pagina Verdragen familierecht.

      Het Hof stelde vast, dat Verordening Brussel II-bis uitgaat van het beginsel van perpetuatio fori, dit in tegenstelling tot het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Bij de huidige internationale stand van zaken moet worden geoordeeld dat in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid zowel toepassing van het beginsel van perpetuatio fori als het achterwege laten daarvan internationaal algemeen aanvaardbaar is.

      De verzoeken van de man in de Amerikaanse procedure zijn gedaan in het kader van de door de vrouw gestarte echtscheidingsprocedure. Het geheel moet daarom worden beschouwd als een langdurige doorlopende procedure.

      Zowel art. 12 lid 3 Brussel IIbis als art. 10 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 levert de aanwijzing op dat naar internationale maatstaven aanvaarding van de bevoegdheid van de gerechten van een staat mogelijk is in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid. Partijen hebben begin 2012 als onderdeel van de echtscheidingsprocedure een verklaring ondertekend dat de Court of Common Pleas bevoegd is met betrekking tot alle zaken aangaande het ouderlijk gezag. Dat gerecht was dus bevoegd om de beslissing tot wijziging van het gezag te nemen.

      Oordeel Hoge Raad

      De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het Hof. De vrouw heeft zelf ingestemd met de bevoegdheid van het gerecht in Pennsylvania, en de beslissing is in het kader van de daar lopende procedure genomen.

      Zowel Brussel IIbis als het HKV 1996 geeft als hoofdregel dat ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid, respectievelijk maatregelen tot bescherming van de persoon of het vermogen van de minderjarige, bevoegd zijn de gerechten van de staat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft (art. 8 lid 1 Brussel IIbis en art. 5 lid 1 HKV 1996). Deze regel berust op de gedachte dat de rechter van het land waar het kind woont het best is staat is zich een oordeel te vormen over de verzochte maatregelen en het in dat verband in aanmerking te nemen belang van het kind. De gewone verblijfplaats van het kind is dus een bevoegdheidsgrond die naar internationale normen algemeen aanvaardbaar is.

      Brussel IIbis en het HKV 1996 voorzien daarnaast in de internationale bevoegdheid van de rechter die over de echtscheiding van de ouders van het kind oordeelt om ook zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid over het kind te beoordelen indien de ouders daarvoor kiezen (prorogatie).

      Ingevolge art. 10 HKV 1996 is de echtscheidingsrechter bevoegd indien (a) op het tijdstip van de aanvang van de procedure een van de ouders zijn of haar gewone verblijfplaats heeft in de betrokken staat en een van hen de ouderlijke verantwoordelijkheid over het kind heeft, en (b) de bevoegdheid van de echtscheidingsrechter om dergelijke maatregelen te nemen zowel door de ouders is aanvaard, als door enige andere persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het kind, en het belang van het kind daarmee is gediend. De bevoegdheid eindigt zodra de beslissing betreffende de inwilliging of de afwijzing van het verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of de nietigverklaring van het huwelijk definitief is geworden, of de procedure om een andere reden een einde heeft genomen.

      In art. 12 leden 1 en 2 Brussel II-bis (Prorogatie van rechtsmacht) is een soortgelijke regel opgenomen, met dien verstande dat de betrokken bevoegdheid van de echtscheidingsrechter moet zijn aanvaard op het tijdstip waarop de echtscheidingszaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. De echtscheidingsrechter behoudt zijn bevoegdheid inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid totdat een beslissing daarover definitief is geworden.

      Naar huidig recht geeft art. 10 Brussel II-ter (Forumkeuze) een vergelijkbare regel (MdV).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 6-03-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:2016:2184

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!