Pagina inhoud

    HR 24 april 2020 (Landsontvanger Curaçao/MSC)

    Lees meer over het arrest HR 24 april 2020 (Landsontvanger Curaçao/MSC) Deze uitspraak komt aan de orde op de pagina Invorderingswet 1990 in het kader van de bespreking van het bodemrecht.

    Bodemrecht naar Antilliaans recht

    Art. 8 Landsverordening Dwanginvordering kent een soortgelijke regeling als art. 22 lid 3 Iw 1990. Deze bepaling van Antilliaans recht moet overeenkomstig worden uitgelegd. Bedrijf A en MSC stonden beide ingeschreven op het adres van het pand waar de Landsontvanger bodembeslag had gelegd. Als de andere delen van het pand niet op slot waren, kon de bestuurder van Bedrijf A zich er toegang toe verschaffen. Bedrijf A was gerechtigd tot dividend van MSC. MSC tekende bij het Gerecht in Eerste Aanleg verzet aan tegen het bodembeslag, stellende dat de beslagen zaken niet aan Bedrijf A, maar aan haar in eigendom toebehoorden, en Bedrijf A maar één kamer van het bedrijfspand in gebruik had. De rekeningen voor gas, licht en elektra werden betaald door MSC.

    Oordeel van het Hof

    Het Hof overwoog, dat het zonder nadere uitleg niet voor de hand lag, dat de bestuurder van Bedrijf A niet gebruik zou kunnen maken van de wc, de printer, het koffiezetapparaat en dergelijke in andere delen van het pand. Met betrekking tot het tweede vereiste (de beschikking over het pand) geldt dat de in dit geding vaststaande omstandigheden erop wijzen dat de bestuurder en daarmee [A] zonder voorafgaande toestemming van MSC of anderen over het gehele pand kon beschikken. Het gehele pand dient dus als de bodem van [A] te worden aangemerkt, aldus het Hof.

    Wel geldt, dat De Ontvanger in beginsel ‘reële eigendom’ van een derde (in dit geval: MSC) dient te ontzien. Daaronder wordt verstaan de situatie dat de zaken in economisch opzicht in overwegende mate aan de juridisch derde-eigenaar toebehoren. Verhaal op zaken van een derde is echter wel gerechtvaardigd indien de economische verhouding tussen de belastingschuldige en de zaken aanleiding geeft ze (in voldoende mate, mede) als zaken van de belastingschuldige aan te merken. De in dit geding vaststaande omstandigheden wijzen erop dat MSC en [A] in juridisch, economisch en feitelijk opzicht in voldoende mate met elkaar zijn verbonden om aan te nemen dat de beslagen zaken weliswaar als reële eigendom van MSC dienen te worden beschouwd, maar daarmee ook als reële eigendom van [A]. Er is sprake van een ‘reële’, niet-juridische vorm van mede-eigendom. Daarom behoeft in dit geval de omstandigheid dat mede sprake is van reële eigendom van MSC, de Ontvanger er niet van te weerhouden het bodembeslag te doen leggen en te handhaven en de dwanginvordering ten laste van [A] met behulp daarvan te vervolgen.

    Hoge Raad casseert

    In beide feitelijke instanties werd het verzet afgewezen, maar de Hoge Raad casseert. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie had haar beslissing in het licht van de feitelijke stellingen van MSC onvoldoende gemotiveerd. De zaak werd terugverwezen naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, zoals gebruikelijk in Antilliaanse zaken omdat daar maar één Hof voorhanden is (zie ook de pagina Wet Rechterlijke organisatie).

    Oppassen voor bodemrecht bij gedeelde (bedrijfs)ruimte

    Ondanks deze voor MSC (vooralsnog) gunstige uitkomst geeft deze zaak wel aan, dat wanneer er sprake is van een gezamenlijk in gebruik zijnde bedrijfsruimte, waarbij de belastingschuldenaar geen eigen ingang en echt afgezonderde (bedrijfs)ruimte heeft, het risico bestaat dat de roerende goederen van anderen dan de belastingschuldenaar door de Ontvanger door middel van bodembeslag worden uitgewonnen.

    Auteur & Last edit

    [MdV 21-03-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:2020:798

    Hoge Raad

    24 april 2020

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 24 april 2020 (Landsontvanger Curaçao/MSC)

      Lees meer over het arrest HR 24 april 2020 (Landsontvanger Curaçao/MSC) Deze uitspraak komt aan de orde op de pagina Invorderingswet 1990 in het kader van de bespreking van het bodemrecht.

      Bodemrecht naar Antilliaans recht

      Art. 8 Landsverordening Dwanginvordering kent een soortgelijke regeling als art. 22 lid 3 Iw 1990. Deze bepaling van Antilliaans recht moet overeenkomstig worden uitgelegd. Bedrijf A en MSC stonden beide ingeschreven op het adres van het pand waar de Landsontvanger bodembeslag had gelegd. Als de andere delen van het pand niet op slot waren, kon de bestuurder van Bedrijf A zich er toegang toe verschaffen. Bedrijf A was gerechtigd tot dividend van MSC. MSC tekende bij het Gerecht in Eerste Aanleg verzet aan tegen het bodembeslag, stellende dat de beslagen zaken niet aan Bedrijf A, maar aan haar in eigendom toebehoorden, en Bedrijf A maar één kamer van het bedrijfspand in gebruik had. De rekeningen voor gas, licht en elektra werden betaald door MSC.

      Oordeel van het Hof

      Het Hof overwoog, dat het zonder nadere uitleg niet voor de hand lag, dat de bestuurder van Bedrijf A niet gebruik zou kunnen maken van de wc, de printer, het koffiezetapparaat en dergelijke in andere delen van het pand. Met betrekking tot het tweede vereiste (de beschikking over het pand) geldt dat de in dit geding vaststaande omstandigheden erop wijzen dat de bestuurder en daarmee [A] zonder voorafgaande toestemming van MSC of anderen over het gehele pand kon beschikken. Het gehele pand dient dus als de bodem van [A] te worden aangemerkt, aldus het Hof.

      Wel geldt, dat De Ontvanger in beginsel ‘reële eigendom’ van een derde (in dit geval: MSC) dient te ontzien. Daaronder wordt verstaan de situatie dat de zaken in economisch opzicht in overwegende mate aan de juridisch derde-eigenaar toebehoren. Verhaal op zaken van een derde is echter wel gerechtvaardigd indien de economische verhouding tussen de belastingschuldige en de zaken aanleiding geeft ze (in voldoende mate, mede) als zaken van de belastingschuldige aan te merken. De in dit geding vaststaande omstandigheden wijzen erop dat MSC en [A] in juridisch, economisch en feitelijk opzicht in voldoende mate met elkaar zijn verbonden om aan te nemen dat de beslagen zaken weliswaar als reële eigendom van MSC dienen te worden beschouwd, maar daarmee ook als reële eigendom van [A]. Er is sprake van een ‘reële’, niet-juridische vorm van mede-eigendom. Daarom behoeft in dit geval de omstandigheid dat mede sprake is van reële eigendom van MSC, de Ontvanger er niet van te weerhouden het bodembeslag te doen leggen en te handhaven en de dwanginvordering ten laste van [A] met behulp daarvan te vervolgen.

      Hoge Raad casseert

      In beide feitelijke instanties werd het verzet afgewezen, maar de Hoge Raad casseert. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie had haar beslissing in het licht van de feitelijke stellingen van MSC onvoldoende gemotiveerd. De zaak werd terugverwezen naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, zoals gebruikelijk in Antilliaanse zaken omdat daar maar één Hof voorhanden is (zie ook de pagina Wet Rechterlijke organisatie).

      Oppassen voor bodemrecht bij gedeelde (bedrijfs)ruimte

      Ondanks deze voor MSC (vooralsnog) gunstige uitkomst geeft deze zaak wel aan, dat wanneer er sprake is van een gezamenlijk in gebruik zijnde bedrijfsruimte, waarbij de belastingschuldenaar geen eigen ingang en echt afgezonderde (bedrijfs)ruimte heeft, het risico bestaat dat de roerende goederen van anderen dan de belastingschuldenaar door de Ontvanger door middel van bodembeslag worden uitgewonnen.

      Auteur & Last edit

      [MdV 21-03-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:2020:798

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!