Pagina inhoud

    HR 26 november 2021( beslagvrije voet schuldenaar in Turkije)

    Onder het oude recht heeft de Hoge Raad een arrest (in een kort geding) gewezen over de informatieplicht van een in het buitenland (Turkije) wonende schuldenaar, met eveneens woonplaats in Nederland (HR 26 november 2021( beslagvrije voet schuldenaar in Turkije).

    Feiten van HR 26 november 2021 (beslagvrije voet schuldenaar Turkije)

    De schuldenaar was veroordeeld een bedrag van EUR 50.655 aan de executant te betalen. Deze had vervolgens beslag gelegd op de AOW uitkering van de schuldenaar, die – omdat hij niet in Nederland woonde – zonder vrijlating van de beslagvrije voet als bedoeld in art. 475c (oud) Rv en art. 475d (oud) Rv. aan de deurwaarder was uitbetaald. Het geïnde is vervolgens uitbetaald aan de schuldeiser.

    De schuldenaar stond wel ingeschreven in Nederland. Uit onderzoek van de gemeente in 2018 bleek, dat hij wel geacht moest worden in Nederland op dat adres woonplaats te hebben. Naast zijn inschrijving op het adres in de BRP was de schuldenaar echter ook ingeschreven op een adres in Turkije. Hij was bovendien eigenaar van een woning in Turkije. De schuldenaar had de deurwaarder meermalen verzocht de beslagvrije voet toe te passen bij het innen van de schuld. Dit verzoek is niet ingewilligd, omdat de deurwaarder het standpunt van de schuldeiser volgt dat – kort gezegd – de schuldenaar in Turkije woont en daar over aanvullend vermogen beschikt.

    De schuldenaar stond wel ingeschreven in Nederland. Uit onderzoek van de gemeente in 2018 bleek, dat hij wel geacht moest worden in Nederland op dat adres woonplaats te hebben. Naast zijn inschrijving op het adres in de BRP was de schuldenaar echter ook ingeschreven op een adres in Turkije. Hij was bovendien eigenaar van een woning in Turkije. De schuldenaar had de deurwaarder meermalen verzocht de beslagvrije voet toe te passen bij het innen van de schuld. Dit verzoek is niet ingewilligd, omdat de deurwaarder het standpunt van de schuldeiser volgt dat – kort gezegd – de schuldenaar in Turkije woont en daar over aanvullend vermogen beschikt.

    Naast de AOW-uitkering ontvangt de schuldenaar een pensioen van € 55,29 (netto) per maand van een pensioenfonds en krijgt hij zorgtoeslag. De schuldenaar vorderde in kort geding om het beslag op te heffen, althans de beslagvrije voet toe te passen, en het teveel geïnde terug te betalen. De schuldeiser vordert in reconventie om de schuldenaar te gebieden om een gedetailleerde en met bewijsstukken gestaafde opgave te verstrekken van zijn volledige binnenlandse en buitenlandse inkomen en vermogen.

    De rechtbank wees de eis van de schuldenaar toe, met uitzondering van de vordering tot terugbetaling. Het hof heeft de schuldeiser daarnaast ook veroordeeld om aan de schuldenaar terug te betalen al hetgeen hij zonder toepassing van de beslagvrije voet van de schuldenaar heeft geïnd.

    Informatieplicht geëxecuteerde met betrekking tot vermogen

    Met betrekking tot de door de schuldeiser in reconventie gevorderde opgave van het volledige binnenlandse en buitenlandse inkomen en vermogen heeft het hof overwogen:

    “De vordering van de schuldeiser tot veroordeling van [verweerder] om een gedetailleerde en met bewijsstukken onderbouwde opgave te doen van ‘de omvang, samenstelling en allocatie van [diens] volledige binnenlandse en buitenlandse inkomen en vermogen’, is in hoger beroep evenmin als in eerste aanleg toewijsbaar.

    De vordering is kennelijk gegrond op het bepaalde in artikel 475g, eerste lid, Rv. de schuldenaar heeft in ieder geval tijdens het geding in eerste aanleg opgave gedaan van zijn bronnen van inkomsten in Nederland, te weten de AOW-uitkering alsmede een aanvullend pensioen van het Pensioenfonds Horeca en Catering ten belope van € 72,82 bruto (€ 55,29 netto) per maand.

    Anders dan de schuldeiser aanneemt, verplicht artikel 475g, eerste lid, Rv een schuldenaar tegen wie beslag wordt gelegd, niet om tevens opgave te doen van zijn ‘buitenlandse inkomen en vermogen’, waarmee de schuldeiser blijkens zijn stellingen het oog heeft op vermeend inkomen en vermogen van de schuldenaar in Turkije, waarop hij zijn geldvordering op laatstgenoemde wil verhalen en die hij daartoe in kaart wil brengen.

    Op de eerste plaats bepaalt artikel 430, eerste lid, Rv, voor zover thans van belang, dat de grossen van in Nederland gewezen vonnissen in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd. De ingestelde vordering om opgave te doen van buitenlands inkomen en vermogen heeft, gelet op het verhaalsoogmerk dat de vordering dient, alleen betekenis voor de tenuitvoerlegging buiten Nederland van het tussen partijen gewezen vonnis van 22 april 2015. Artikel 430, eerste lid, Rv. voorziet echter niet in tenuitvoerlegging buiten Nederland, zodat dezelfde begrenzing moet worden aangenomen voor de inlichtingenplicht van een schuldenaar op grond van artikel 475g, eerste lid, Rv.

    Op de tweede plaats hebben de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betreffende executoriaal derdenbeslag, zoals in dit geding aan de orde, uitsluitend betrekking op beslag dat kan worden gelegd door een Nederlandse deurwaarder. Diens bevoegdheid is beperkt tot het grondgebied van Nederland. Ook hierom is de inlichtingenplicht van een schuldenaar op grond van artikel 475g, eerste lid, Rv beperkt tot bronnen van inkomsten die vatbaar zijn voor beslag in Nederland, zodat deze plicht zich niet uitstrekt tot inkomen en vermogen in het buitenland.”

    Klacht in cassatie: opgeven vermogen in buitenland

    De schuldeiser klaagde in cassatie, dat de schuldenaar niet werd veroordeeld om opgaaf te doen van zijn vermogen in het buitenland. Die klacht faalt, aldus de Hoge Raad (r.o. 3.3):

    “De klacht faalt voor zover deze inhoudt dat een schuldenaar ingevolge art. 475g lid 1 (oud) Rv verplicht is de deurwaarder desgevraagd behalve van zijn bronnen van inkomsten ook van zijn vermogen opgave te doen. De verplichting van de schuldenaar op grond van art. 475g lid 1 (oud) Rv heeft slechts betrekking op zijn bronnen van inkomsten. Uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 1982/83, 17897, nr. 3, p. 21) blijkt dat de wetgever de mededelingsplicht minder ver heeft willen doen strekken dan in faillissement, waar de failliet ingevolge art. 105 Fw verplicht is de curator alle gewenste inlichtingen te verschaffen.”

    Schuldenaar moet wel opgaaf doen van zowel binnenlands als buitenlands inkomen

    Wel terecht is de klacht tegen het oordeel van het Hof, dat de schuldenaar óók geen opgaaf hoeft te doen van zijn buitenlands inkomen. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.4.2 en 3.4.3):

    “3.4.2 De beslagvrije voet wordt op grond van art. 475d lid 6 (oud) Rv verminderd met (onder meer) de voor beslag vatbare periodieke inkomsten van de schuldenaar waarop geen beslag ligt. Daaronder vallen ook voor beslag vatbare inkomsten buiten Nederland. Met de bepaling dat voor de vermindering van de beslagvrije voet – voor zover hier van belang – slechts ‘voor beslag vatbare’ periodieke inkomsten in aanmerking worden genomen, heeft de wetgever beoogd om niet voor beslag vatbare uitkeringen, zoals kinderbijslag, niet in mindering te doen strekken op de beslagvrije voet. De wetgever heeft met die bepaling dus niet het oog gehad op de territoriale werking van het beslag- en executierecht (Kamerstukken II 1982/83, 17897, nr. 3, p. 19).

    3.4.3 Ook uit de bijzondere regeling in art. 475e (oud) Rv voor schuldenaren die niet in Nederland wonen of vast verblijven, valt af te leiden dat bij de bepaling van de beslagvrije voet rekening moet worden gehouden met inkomsten uit een bron in het buitenland. Volgens deze regeling behoeft de deurwaarder bij beslag op vorderingen van deze schuldenaren geen beslagvrije voet in acht te nemen, tenzij de schuldenaar kan aantonen dat hij buiten deze vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft. Met die middelen van bestaan, die van belang zijn voor de vaststelling van de beslagvrije voet, is gedoeld op inkomsten uit een bron buiten Nederland.”

    Voor dit laatste verwijst de Hoge Raad naar Kamerstukken II 1982/83, 17897, nr. 3, p. 20.

    Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Executoriaal beslag onder derden.

    [MdV, 28-06-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:2021:1776

    Hoge Raad

    26-11-2021

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 26 november 2021( beslagvrije voet schuldenaar in Turkije)

      Onder het oude recht heeft de Hoge Raad een arrest (in een kort geding) gewezen over de informatieplicht van een in het buitenland (Turkije) wonende schuldenaar, met eveneens woonplaats in Nederland (HR 26 november 2021( beslagvrije voet schuldenaar in Turkije).

      Feiten van HR 26 november 2021 (beslagvrije voet schuldenaar Turkije)

      De schuldenaar was veroordeeld een bedrag van EUR 50.655 aan de executant te betalen. Deze had vervolgens beslag gelegd op de AOW uitkering van de schuldenaar, die – omdat hij niet in Nederland woonde – zonder vrijlating van de beslagvrije voet als bedoeld in art. 475c (oud) Rv en art. 475d (oud) Rv. aan de deurwaarder was uitbetaald. Het geïnde is vervolgens uitbetaald aan de schuldeiser.

      De schuldenaar stond wel ingeschreven in Nederland. Uit onderzoek van de gemeente in 2018 bleek, dat hij wel geacht moest worden in Nederland op dat adres woonplaats te hebben. Naast zijn inschrijving op het adres in de BRP was de schuldenaar echter ook ingeschreven op een adres in Turkije. Hij was bovendien eigenaar van een woning in Turkije. De schuldenaar had de deurwaarder meermalen verzocht de beslagvrije voet toe te passen bij het innen van de schuld. Dit verzoek is niet ingewilligd, omdat de deurwaarder het standpunt van de schuldeiser volgt dat – kort gezegd – de schuldenaar in Turkije woont en daar over aanvullend vermogen beschikt.

      De schuldenaar stond wel ingeschreven in Nederland. Uit onderzoek van de gemeente in 2018 bleek, dat hij wel geacht moest worden in Nederland op dat adres woonplaats te hebben. Naast zijn inschrijving op het adres in de BRP was de schuldenaar echter ook ingeschreven op een adres in Turkije. Hij was bovendien eigenaar van een woning in Turkije. De schuldenaar had de deurwaarder meermalen verzocht de beslagvrije voet toe te passen bij het innen van de schuld. Dit verzoek is niet ingewilligd, omdat de deurwaarder het standpunt van de schuldeiser volgt dat – kort gezegd – de schuldenaar in Turkije woont en daar over aanvullend vermogen beschikt.

      Naast de AOW-uitkering ontvangt de schuldenaar een pensioen van € 55,29 (netto) per maand van een pensioenfonds en krijgt hij zorgtoeslag. De schuldenaar vorderde in kort geding om het beslag op te heffen, althans de beslagvrije voet toe te passen, en het teveel geïnde terug te betalen. De schuldeiser vordert in reconventie om de schuldenaar te gebieden om een gedetailleerde en met bewijsstukken gestaafde opgave te verstrekken van zijn volledige binnenlandse en buitenlandse inkomen en vermogen.

      De rechtbank wees de eis van de schuldenaar toe, met uitzondering van de vordering tot terugbetaling. Het hof heeft de schuldeiser daarnaast ook veroordeeld om aan de schuldenaar terug te betalen al hetgeen hij zonder toepassing van de beslagvrije voet van de schuldenaar heeft geïnd.

      Informatieplicht geëxecuteerde met betrekking tot vermogen

      Met betrekking tot de door de schuldeiser in reconventie gevorderde opgave van het volledige binnenlandse en buitenlandse inkomen en vermogen heeft het hof overwogen:

      “De vordering van de schuldeiser tot veroordeling van [verweerder] om een gedetailleerde en met bewijsstukken onderbouwde opgave te doen van ‘de omvang, samenstelling en allocatie van [diens] volledige binnenlandse en buitenlandse inkomen en vermogen’, is in hoger beroep evenmin als in eerste aanleg toewijsbaar.

      De vordering is kennelijk gegrond op het bepaalde in artikel 475g, eerste lid, Rv. de schuldenaar heeft in ieder geval tijdens het geding in eerste aanleg opgave gedaan van zijn bronnen van inkomsten in Nederland, te weten de AOW-uitkering alsmede een aanvullend pensioen van het Pensioenfonds Horeca en Catering ten belope van € 72,82 bruto (€ 55,29 netto) per maand.

      Anders dan de schuldeiser aanneemt, verplicht artikel 475g, eerste lid, Rv een schuldenaar tegen wie beslag wordt gelegd, niet om tevens opgave te doen van zijn ‘buitenlandse inkomen en vermogen’, waarmee de schuldeiser blijkens zijn stellingen het oog heeft op vermeend inkomen en vermogen van de schuldenaar in Turkije, waarop hij zijn geldvordering op laatstgenoemde wil verhalen en die hij daartoe in kaart wil brengen.

      Op de eerste plaats bepaalt artikel 430, eerste lid, Rv, voor zover thans van belang, dat de grossen van in Nederland gewezen vonnissen in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd. De ingestelde vordering om opgave te doen van buitenlands inkomen en vermogen heeft, gelet op het verhaalsoogmerk dat de vordering dient, alleen betekenis voor de tenuitvoerlegging buiten Nederland van het tussen partijen gewezen vonnis van 22 april 2015. Artikel 430, eerste lid, Rv. voorziet echter niet in tenuitvoerlegging buiten Nederland, zodat dezelfde begrenzing moet worden aangenomen voor de inlichtingenplicht van een schuldenaar op grond van artikel 475g, eerste lid, Rv.

      Op de tweede plaats hebben de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betreffende executoriaal derdenbeslag, zoals in dit geding aan de orde, uitsluitend betrekking op beslag dat kan worden gelegd door een Nederlandse deurwaarder. Diens bevoegdheid is beperkt tot het grondgebied van Nederland. Ook hierom is de inlichtingenplicht van een schuldenaar op grond van artikel 475g, eerste lid, Rv beperkt tot bronnen van inkomsten die vatbaar zijn voor beslag in Nederland, zodat deze plicht zich niet uitstrekt tot inkomen en vermogen in het buitenland.”

      Klacht in cassatie: opgeven vermogen in buitenland

      De schuldeiser klaagde in cassatie, dat de schuldenaar niet werd veroordeeld om opgaaf te doen van zijn vermogen in het buitenland. Die klacht faalt, aldus de Hoge Raad (r.o. 3.3):

      “De klacht faalt voor zover deze inhoudt dat een schuldenaar ingevolge art. 475g lid 1 (oud) Rv verplicht is de deurwaarder desgevraagd behalve van zijn bronnen van inkomsten ook van zijn vermogen opgave te doen. De verplichting van de schuldenaar op grond van art. 475g lid 1 (oud) Rv heeft slechts betrekking op zijn bronnen van inkomsten. Uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 1982/83, 17897, nr. 3, p. 21) blijkt dat de wetgever de mededelingsplicht minder ver heeft willen doen strekken dan in faillissement, waar de failliet ingevolge art. 105 Fw verplicht is de curator alle gewenste inlichtingen te verschaffen.”

      Schuldenaar moet wel opgaaf doen van zowel binnenlands als buitenlands inkomen

      Wel terecht is de klacht tegen het oordeel van het Hof, dat de schuldenaar óók geen opgaaf hoeft te doen van zijn buitenlands inkomen. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.4.2 en 3.4.3):

      “3.4.2 De beslagvrije voet wordt op grond van art. 475d lid 6 (oud) Rv verminderd met (onder meer) de voor beslag vatbare periodieke inkomsten van de schuldenaar waarop geen beslag ligt. Daaronder vallen ook voor beslag vatbare inkomsten buiten Nederland. Met de bepaling dat voor de vermindering van de beslagvrije voet – voor zover hier van belang – slechts ‘voor beslag vatbare’ periodieke inkomsten in aanmerking worden genomen, heeft de wetgever beoogd om niet voor beslag vatbare uitkeringen, zoals kinderbijslag, niet in mindering te doen strekken op de beslagvrije voet. De wetgever heeft met die bepaling dus niet het oog gehad op de territoriale werking van het beslag- en executierecht (Kamerstukken II 1982/83, 17897, nr. 3, p. 19).

      3.4.3 Ook uit de bijzondere regeling in art. 475e (oud) Rv voor schuldenaren die niet in Nederland wonen of vast verblijven, valt af te leiden dat bij de bepaling van de beslagvrije voet rekening moet worden gehouden met inkomsten uit een bron in het buitenland. Volgens deze regeling behoeft de deurwaarder bij beslag op vorderingen van deze schuldenaren geen beslagvrije voet in acht te nemen, tenzij de schuldenaar kan aantonen dat hij buiten deze vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft. Met die middelen van bestaan, die van belang zijn voor de vaststelling van de beslagvrije voet, is gedoeld op inkomsten uit een bron buiten Nederland.”

      Voor dit laatste verwijst de Hoge Raad naar Kamerstukken II 1982/83, 17897, nr. 3, p. 20.

      Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Executoriaal beslag onder derden.

      [MdV, 28-06-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:2021:1776

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!