HR 7 juli 2023 (erfgenamen moeder/kleindochter + echtgenoot)
In HR 7 juli 2023 (erfgenamen moeder/kleindochter + echtgenoot) waren kleindochter en haar echtgenoot door de rechtbank veroordeeld wegens financieel mismanagement van het vermogen van de overleden (groot)moeder van de kleindochter.
Namens de kleindochter en haar echtgenoot had de deurwaarder een appeldagvaarding uitgereikt aan bij de advocaat van de erfgenamen, die in een kantorenverzamelgebouw gevestigd was. Het exploot was overhandigd aan een – later niet meer traceerbare – persoon, waarvan de deurwaarder op het dubbel van het exploot had aangetekend, dat die ‘aldaar werkzaam’ was. De advocaat vond de dagvaarding pas 2 weken na het verstrijken van de appèltermijn. De erfgenamen beriepen zich erop, dat zij door deze gang van zaken in hun verdediging bemoeilijkt waren.
Gebrekkig exploot slechts nietig, wanneer de geadresseerde door dat gebrek onredelijk is benadeeld
Volgens art. 66 Rv. brengt de niet-naleving van Afd. 6, Titel 1, Boek I Rv. (Exploten) slechts nietigheid mee, voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld. Zie de pagina Exploten.
Het Hof verklaarde appellanten niet-ontvankelijk in het hoger beroep, overwegende:
“Artikel 46 Rv strekt ertoe te waarborgen dat het exploot degene voor wie het is bestemd tijdig bereikt. Dat is hier niet gebeurd. Daardoor zijn de erfgenamen niet beschermd in de belangen waarop artikel 46 lid 1 Rv betrekking heeft. Het hof is van oordeel dat zij door het gebrek in het exploot onredelijk zijn benadeeld, omdat zij niet tijdig, dat is binnen de beroepstermijn op de hoogte zijn geraakt van het hoger beroep van appellanten, maar daarvan pas veertien dagen later hoorden. Herstel van het gebrek van dit exploot is niet meer mogelijk, omdat de beroepstermijn voor het uitbrengen van een dagvaarding verstreken is. Niet is gebleken dat appellanten de erfgenamen op een andere manier tijdig hebben geïnformeerd dat zij hoger beroep instellen, bijvoorbeeld door een email of een telefonisch contact.”
Geïntimeerden door het gebrek niet onredelijk benadeeld
De Hoge Raad casseert het arrest van het Hof, omdat volgens art. 122 lid 1 Rv. slechts reden is voor vaststelling van de nietigheid van een exploot, indien naar het oordeel van de rechter het gebrek de gedaagde onredelijk in zijn belangen heeft geschaad. Zie voor deze bepaling de pagina Dagvaarding.
Daarvan was in dit geval geen sprake. Immers konden geïntimeerden gewoon verweer voeren in hoger beroep. Bovendien hadden zij kennelijk onvoldoende duidelijk gemaakt dat – en waarom – zij onredelijk in hun belangen geschaad waren.
De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.3):
“De erfgenamen hebben aangevoerd dat zij door het gebrek in het exploot pas ruim twee weken na het einde van appeltermijn kennis hebben genomen van het door de appellanten ingestelde hoger beroep. De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat de erfgenamen niet hebben aangevoerd dat zij daardoor worden bemoeilijkt in het voeren van verweer in hoger beroep. de erfgenamen hebben in cassatie aangevoerd dat zij, toen de appeltermijn was verstreken, ervan mochten uitgaan dat geen hoger beroep was ingesteld. Dit belang is, zonder bijkomende omstandigheden, van geringer gewicht dan het belang dat het geschil, ondanks een aan de appeldagvaarding klevend gebrek dat tot nietigheid kan leiden, aan een inhoudelijke beoordeling door de appelrechter kan worden onderworpen. De erfgenamen zijn door het gebrek in het exploot dus niet onredelijk in hun belangen geschaad.”
De Hoge Raad verwees de zaak naar een ander Hof voor verdere afdoening.
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Dagvaarding.
[MdV, 31-07-2023]
HR 7 juli 2023 (erfgenamen moeder/kleindochter + echtgenoot)
In HR 7 juli 2023 (erfgenamen moeder/kleindochter + echtgenoot) waren kleindochter en haar echtgenoot door de rechtbank veroordeeld wegens financieel mismanagement van het vermogen van de overleden (groot)moeder van de kleindochter.
Namens de kleindochter en haar echtgenoot had de deurwaarder een appeldagvaarding uitgereikt aan bij de advocaat van de erfgenamen, die in een kantorenverzamelgebouw gevestigd was. Het exploot was overhandigd aan een – later niet meer traceerbare – persoon, waarvan de deurwaarder op het dubbel van het exploot had aangetekend, dat die ‘aldaar werkzaam’ was. De advocaat vond de dagvaarding pas 2 weken na het verstrijken van de appèltermijn. De erfgenamen beriepen zich erop, dat zij door deze gang van zaken in hun verdediging bemoeilijkt waren.
Gebrekkig exploot slechts nietig, wanneer de geadresseerde door dat gebrek onredelijk is benadeeld
Volgens art. 66 Rv. brengt de niet-naleving van Afd. 6, Titel 1, Boek I Rv. (Exploten) slechts nietigheid mee, voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld. Zie de pagina Exploten.
Het Hof verklaarde appellanten niet-ontvankelijk in het hoger beroep, overwegende:
“Artikel 46 Rv strekt ertoe te waarborgen dat het exploot degene voor wie het is bestemd tijdig bereikt. Dat is hier niet gebeurd. Daardoor zijn de erfgenamen niet beschermd in de belangen waarop artikel 46 lid 1 Rv betrekking heeft. Het hof is van oordeel dat zij door het gebrek in het exploot onredelijk zijn benadeeld, omdat zij niet tijdig, dat is binnen de beroepstermijn op de hoogte zijn geraakt van het hoger beroep van appellanten, maar daarvan pas veertien dagen later hoorden. Herstel van het gebrek van dit exploot is niet meer mogelijk, omdat de beroepstermijn voor het uitbrengen van een dagvaarding verstreken is. Niet is gebleken dat appellanten de erfgenamen op een andere manier tijdig hebben geïnformeerd dat zij hoger beroep instellen, bijvoorbeeld door een email of een telefonisch contact.”
Geïntimeerden door het gebrek niet onredelijk benadeeld
De Hoge Raad casseert het arrest van het Hof, omdat volgens art. 122 lid 1 Rv. slechts reden is voor vaststelling van de nietigheid van een exploot, indien naar het oordeel van de rechter het gebrek de gedaagde onredelijk in zijn belangen heeft geschaad. Zie voor deze bepaling de pagina Dagvaarding.
Daarvan was in dit geval geen sprake. Immers konden geïntimeerden gewoon verweer voeren in hoger beroep. Bovendien hadden zij kennelijk onvoldoende duidelijk gemaakt dat – en waarom – zij onredelijk in hun belangen geschaad waren.
De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.3):
“De erfgenamen hebben aangevoerd dat zij door het gebrek in het exploot pas ruim twee weken na het einde van appeltermijn kennis hebben genomen van het door de appellanten ingestelde hoger beroep. De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat de erfgenamen niet hebben aangevoerd dat zij daardoor worden bemoeilijkt in het voeren van verweer in hoger beroep. de erfgenamen hebben in cassatie aangevoerd dat zij, toen de appeltermijn was verstreken, ervan mochten uitgaan dat geen hoger beroep was ingesteld. Dit belang is, zonder bijkomende omstandigheden, van geringer gewicht dan het belang dat het geschil, ondanks een aan de appeldagvaarding klevend gebrek dat tot nietigheid kan leiden, aan een inhoudelijke beoordeling door de appelrechter kan worden onderworpen. De erfgenamen zijn door het gebrek in het exploot dus niet onredelijk in hun belangen geschaad.”
De Hoge Raad verwees de zaak naar een ander Hof voor verdere afdoening.
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Dagvaarding.
[MdV, 31-07-2023]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!