Exploten (Afd. 6, Titel 1, Boek 1 Rv.)
Inleiding exploten
Voor niet-digitale procedures geldt nog steeds, dat een procedure wordt ingeleid met een dagvaardingsexploot, dat aan de gedaagde moet worden uitgereikt. Daarmee wordt de gedaagde voor de rechtbank (of Hof enz.) opgeroepen om daar op een bepaalde datum (en tijd) te verschijnen in de procedure.
Uitzondering geldt voor procedures die worden ingeleid met een verzoekschrift (die zijn geregeld in Titel 3 van Boek 1 Rv.). Zie de pagina Verzoekschriftprocedures.
De wettelijke bepalingen over exploten zijn opgenomen in Afd. 6, Titel 1, Boek 1 Rv.. De afdeling omvat 22 bepalingen (art. 45 Rv. t/m art. 66 Rv.). De wet geeft een aantal regels voor de betekening van exploten. Kerngedachte is, dat de deurwaarder zich ervan moet vergewissen, dat het exploot de geadresseerde ook daadwerkelijk zal bereiken.
Voor de bij het uitbrengen van dagvaardingen te hanteren termijnen zie de pagina Dagvaarding en termijnen.
NB: de links naar wetsartikelen verwijzen naar de niet-digitale versie van Rv.. Klik op deze link voor de digitale versie.
Domicilie, woonplaats, verblijfplaats en filiaal
Voor de bepaling van het begrip “woonplaats” (domicilie) zijn ook de bepalingen van Titel 3, Boek 1 B.W., en met name art. 1:10 B.W. en art. 1:14 B.W. van belang. Zie ook de pagina Woonplaats.
Art. 1:10 B.W. bepaalt:
“De woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf”.
Oftewel zijn officieel adres volgens het bevolkingsregister, of als dat niet bekend is, zijn werkelijke verblijfplaats.
“Een rechtspersoon heeft zijn woonplaats ter plaatse waar hij volgens wettelijk voorschrift of volgens zijn statuten of reglementen zijn zetel heeft”.
Art. 1:14 B.W. bepaalt voor bedrijven voorts:
“Een persoon die een kantoor of een filiaal houdt, heeft ten aanzien van aangelegenheden die dit kantoor of dit filiaal betreffen mede aldaar woonplaats”.
Zie ook de speciale bepaling voor domiciliekeuze ten behoeve van de zgn. “kantoorbetekening” hierna.
De inhoud van exploten; de deurwaarder
Art. 45 lid 1 Rv. bepaalt, dat exploten worden uitgereikt door een daartoe bevoegde deurwaarder.
Gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar, die zijn bevoegdheid ontleent aan de Gerechtsdeurwaarderswet.
Art. 2 Gerechtsdeurwaarderswet formuleert dit aldus:
“De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar, belast met de taken die bij of krachtens de wet, al dan niet bij uitsluiting van ieder ander, aan deurwaarders onderscheidenlijk gerechtsdeurwaarders zijn opgedragen of voorbehouden”.
Art. 45 lid 3 Rv. bepaalt, dat exploten tenminste moeten bevatten:
a. de datum van de betekening;
b. de naam, en in het geval van een natuurlijke persoon tevens de voornamen, en de woonplaats van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt;
c. de voornamen, de naam en het kantooradres van de deurwaarder;
d. de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd (hierbij hoeven dus niet de voornamen vermeld te worden);
e. degene aan wie afschrift van het exploot is gelaten, onder vermelding van diens hoedanigheid of, indien het exploot elektronisch is gedaan als bedoeld in het tweede lid, het elektronisch adres waaraan afschrift van het exploot is gelaten.
De deurwaarder moet het exploot ondertekenen (lid 4). Het kan ook digitaal (“electronisch”) worden betekend (lid 2). Exploten worden uitgebracht tussen 7 uur ‘s ochtends en 8 uur ‘s avonds (art. 64 Rv.). En niet op zondagen of erkende feestdagen.
Wijze van betekenen
Betekening in persoon
De deurwaarder geeft een exemplaar van het exploot aan de geadresseerde of diens huisgenoot (art. 46 lid 1 Rv.). Bij afgifte aan de geadresseerde geldt dit als betekening in persoon (lid 2). Als deze weigert dit in ontvangst te nemen, dan tekent hij dit aan op het exploot. Ook dan wordt de geadresseerde het exploot in persoon te hebben ontvangen (lid 3).
Betekening in gesloten envelop
Als er niemand wordt aangetroffen aan wie het exploot kan worden gelaten, dan wordt het in een gesloten envelop achtergelaten (art. 47 lid 1 Rv.). Als er kennelijk niemand op het adres woont, zal de deurwaarder kunnen weigeren te betekenen. De bedoeling van de wet is immers dat men er redelijkerwijs van uit kan gaan dat het exploot de geadresseerde zal bereiken. Is het feitelijk onmogelijk een afschrift in gesloten envelop achter te laten, dan kan de deurwaarder het exploot per post toezenden. De toedracht van de verhindering wordt in het exploot vermeld.
Wanneer iemand in het bevolkingsregister (BRP, voorheen GBA) op het adres in ingeschreven, waar wordt betekend, dan is dit niet altijd een garantie dat de betekening deugdelijk is. Wanneer de deurwaarder weet of moet vermoeden, dat de geadresseerde niet daadwerkelijk op dat adres woont, dan kan de rechter de dagvaarding alsnog nietig verklaren als blijkt dat de deurwaarder dit had moeten weten. Zie bij voorbeeld Rb. Rotterdam 18 september 2019 (verzetprocedure geldverstrekker/geldnemer). In die casus had de eiser het wel erg bont gemaakt en laten betekenen aan een adres, waarvan hij wist dat de gedaagde er niet meer woonde; sterker: hij woonde er inmiddels zelf.
Wordt het exploot per post verzonden, dan wordt op de envelop vermeld dat dit van de deurwaarder komt en de inhoud onmiddellijke aandacht behoeft (lid 2).
Betekening aan briefadres
De Hoge Raad heeft in het arrest HR 28 juni 2019 (DWS Zorgverzekeraar/verzekerde) prejudiciële vragen beantwoord over de betekening aan het zgn. “briefadres”. Wanneer iemand geen woonplaats heeft, verplicht de Wet Basisregistratie Personen (BRP) iedere ingezetene om zich op een briefadres in te schrijven. Dat is dus een adres van iemand anders, waar degene die zich daar bij inschrijft ook stukken kan ontvangen. Dat is uitdrukkelijk niet een postbus.
Aan dat adres kunnen blijkens de beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen ook exploten worden betekend. Iemand met een briefadres is als gevolg daarvan dus niet aan te merken als iemand zonder bekende woonplaats of verblijfplaats. De wijze van betekening conform art. 54 Rv. geldt dan niet, omdat de kans dat de geadresseerde van het exploot bekend raakt met de inhoud daarvan in geval van betekening aan het briefadres groter is dan bij openbare betekening op de voet van art. 54 Rv.. De Hoge Raad geeft als overgangsregel, dat openbare betekening bij personen met een briefadres gedaan voor 1 augustus 2019 niet door deze beslissing worden getroffen en dus geldig zijn.
Lees meer over HR 28 juni 2019 (DSW Zorgverzekeraar/verzekerde)
Allereerst schetst de Hoge Raad de kaders van betekening en domicilie:
“3.1 Art. 45 lid 3, aanhef en onder d, Rv bepaalt, voor zover in deze prejudiciële zaak van belang, dat een exploot de naam en de woonplaats vermeldt van degene voor wie het is bestemd. Ingevolge de art. 46 en 47 Rv wordt een exploot uitgebracht aan de woonplaats van degene voor wie het is bestemd. Volgens art. 1:10 lid 1 BW bevindt de woonplaats van een natuurlijke persoon zich te zijner woonstede, dat wil zeggen daar waar hij daadwerkelijk woont, en bij gebreke van een woonstede, ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
3.2 Art. 1:15 BW maakt het in bepaalde gevallen mogelijk een andere woonplaats dan de werkelijke te kiezen, te weten:
(i) wanneer de wet daartoe verplicht, of
(ii) wanneer de woonplaatskeuze: bij schriftelijk of elektronisch aangegane overeenkomst voor een of meer bepaalde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen geschiedt, en voor de gekozen woonplaats een redelijk belang aanwezig is.
Voor de toepassing van art. 46 lid 1 Rv geldt de op de voet van art. 1:15 BW gekozen woonplaats als de woonplaats. De rechter van de gekozen woonplaats is in dat geval de bevoegde rechter als bedoeld in art. 99 lid 1 Rv.”
De Hoge Raad zet de wettelijke regels van de Wet Basisregistratie Personen (BRP) aldus uiteen:
“3.4 De Wet Basisregistratie Personen (hierna: Wet BRP) verplicht iedere ingezetene die niet reeds op zijn woonadres in de BRP is ingeschreven, zich te laten inschrijven op zijn woonadres of, bij ontbreken daarvan, op een briefadres (art. 2.4, 2.38 lid 1 en art. 2.39 lid 3 Wet BRP). Het briefadres wordt omschreven als het adres waar geschriften die bestemd zijn voor de betrokkene (de briefadreshouder) in ontvangst worden genomen (art. 1.1, onder p, Wet BRP). In de circulaire ‘BRP en briefadres’ van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit 2016 is het begrip “briefadres” als volgt omschreven:
“Een briefadres is een adres waar door de overheid verzonden stukken voor een persoon in ontvangst word[en] genomen. Het moet een bestaand adres zijn van een natuurlijk persoon of een instelling, de zogeheten briefadresgever. De briefadresgever moet ervoor zorgen dat post van de overheid (brieven of andere stukken, zoals een belastingformulier, stempas of dagvaarding) de persoon in kwestie bereiken. Op dit adres moet hij of zij namelijk altijd bereikbaar zijn voor de overheid en bovendien fysiek traceerbaar zijn. Daarom kan een briefadres nooit een postbus zijn.”
3.5 Een ingezetene kan in beginsel alleen een briefadres in de BRP laten opnemen indien hij geen woonadres heeft (art. 2.23 Wet BRP). In dat geval is hij daartoe ook verplicht (art. 2.38 lid 1 en art. 2.39 lid 3 Wet BRP). Een gemeente is bevoegd ambtshalve een briefadres op te nemen indien een woonadres ontbreekt en de betrokkene geen aangifte doet van een briefadres. Daarvoor is de instemming van de briefadresgever vereist (art. 2.23 lid 2 Wet BRP). In enkele uitzonderingsgevallen kan een ingezetene die wel over een woonadres beschikt, ervoor kiezen om in plaats daarvan een briefadres te laten registreren (art. 2.40 en art. 2.41 Wet BRP). Dit betreft personen die hun woonadres hebben in een instelling die is aangewezen op grond van art. 2.40 lid 3 of lid 4 Wet BRP, zoals een gevangenis of een psychiatrische inrichting, alsmede personen ten aanzien van wie het om veiligheidsredenen onwenselijk is dat hun woonadres wordt opgenomen in de BRP, zoals bedreigde personen. Daarnaast kunnen zeevarenden een briefadres hebben (art. 2.43 Wet BRP in verbinding met art. 29 lid 2 Besluit BRP.
3.6 Art. 2.42 Wet BRP bepaalt dat als briefadresgever slechts kan worden gekozen een natuurlijke persoon die als ingezetene is ingeschreven of een door het college van burgemeester en wethouders voor zijn gemeente als zodanig aangewezen rechtspersoon met zetel in Nederland. De hiervoor in 3.4 genoemde circulaire ‘BRP en briefadres’ geeft aanbevelingen voor werkafspraken die de gemeenten met als briefadresgever aangewezen instellingen kunnen maken, die kennelijk mede beogen zoveel mogelijk te bevorderen dat stukken de briefadreshouder daadwerkelijk bereiken via het geregistreerde briefadres. Verder bepaalt art. 2.45 lid 2 Wet BRP dat bij de aangifte van een briefadres een schriftelijke verklaring van instemming van de briefadresgever moet worden gevoegd. Art. 2.45 Wet BRP verplicht de briefadresgever ervoor zorg te dragen dat voor de houder van het briefadres bestemde geschriften of inlichtingen daarover aan laatstgenoemde worden doorgegeven of meegedeeld (lid 3), en om op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, ter zake van het briefadres de inlichtingen te verstrekken en de geschriften over te leggen die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie (lid 4). Bij overtreding van deze verplichtingen kan het college van burgemeester en wethouders aan de briefadresgever een bestuurlijke boete opleggen (art. 4.17, aanhef en onder a, Wet BRP)
De gerechtsdeurwaarder – tot wiens wettelijke taak behoort het uitbrengen van exploten van dagvaarding (art. 2 lid 1, aanhef en onder a, Gerechtsdeurwaarderswet) – is openbaar ambtenaar en bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 Awb. Als zodanig is de gerechtsdeurwaarder aan te merken als overheidsorgaan in de zin van art. 1.1, aanhef en onder t, 2° Wet BRP en heeft hij toegang tot de gegevens uit de BRP (art. 3.2 en art. 3.5 Wet BRP).“
De Hoge Raad zet uiteen, dat het wenselijk is op deze manier te betekenen dan via openbare betekening, omdat de kans dat de geadresseerde dan kennis neemt van de inhoud van het exploot groter is dan bij openbare betekening. Voordeel is voor de eiser die een dagvaarding uitbrengt, dat de normale termijn van oproeping geldt:
“3.9 (laatste alinea) De dagvaardingstermijn van ten minste een week, genoemd in art. 114 Rv, is ook bij betekening aan een briefadres van toepassing. Er is onvoldoende grond om af te wijken van de in de wet voorgeschreven termijn. Gelet op hetgeen is overwogen hiervoor in 3.2 (slot), is de rechter van de plaats van het briefadres als rechter van de gekozen woonplaats de bevoegde rechter als bedoeld in art. 99 lid 1 Rv..”
Betekening aan anderen dan natuurlijk personen
Betekening aan de Koning of aan de Staat
Betekening aan:
– de Koning, de vermoedelijke opvolger van de Koning, hun echtgenoten en de Regent, en
– aan de Staat,
vindt plaats aan het Parket van de P-G bij de Hoge Raad (art. 48 Rv.).
Ontvanger Belastingdienst als procespartij
De Ontvanger van Belastingen kan voor wat betreft de uitoefening van de hem opgedragen taak zelfstandig in rechte optreden en ook in rechte worden betrokken.
Art. 3 lid 1 Invorderingswet 1990 bepaalt dat de Ontvanger is belast met de invordering van de rijksbelastingen. Lid 2 bepaalt:
“in alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening van zijn taak treedt de Ontvanger als zodanig in rechte op.”
Deze opdracht is exclusief: alleen de Ontvanger kan worden gedagvaard in kwesties betreffende die taak, en de Staat niet. Wanneer je dus te maken hebt met een vordering tegen de Belastingdienst moet je goed opletten of je te maken hebt met de Ontvanger in diens hoedanigheid. Aldus ook HR 31 januari 2003 (Staat/verweerder), waarbij de Hoge Raad overwoog:
“3.3 Het middel klaagt dat de Rechtbank met deze overweging miskent dat vorderingen als de onderhavige die voortvloeien uit, althans betrekking hebben op de uitoefening door de ontvanger van zijn taak, uitsluitend tegen de ontvanger kunnen worden ingesteld.”
Artikel 3 lid 3 IW 1990 is als volgt toegelicht:
“Het derde lid geeft een algemene voorziening en is bedoeld om ondubbelzinnig te laten uitkomen dat de ontvanger in de uitoefening van zijn taak in rechte kan optreden en kan worden gedagvaard. In geschillen waarbij de ontvanger is betrokken zouden, bij gebreke aan zulk een bepaling, problemen kunnen rijzen omtrent de vraag wie moet worden gedagvaard: de Staat of de ontvanger.” (Kamerstukken II 1987/88, 20 588, nr. 3, blz. 31).
Gelet op de tekst van en de toelichting bij art. 3 lid 3 IW 1990 moet worden aangenomen dat in alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening door de ontvanger van zijn taak, uitsluitend de ontvanger kan worden gedagvaard. De klacht slaagt derhalve.”
Wanneer de Belastingdienst een onrechtmatige daad pleegt doordat deze handelt in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dan moet echter niet de Ontvanger gedagvaard worden, maar de Staat. Het is dus opletten geblazen met de Belastingdienst wie je moet dagvaarden.
De Ontvanger kan anderzijds op basis van het open systeem van invordering ook civielrechtelijke invorderingsmaatregelen treffen, mits in het verlengde van zijn invorderingstaak (en met aanslagen als – bij een vordering uit onrechtmatige daad evt. slechts feitelijke – grondslag) HR 21 februari 2014 (fraudeur/Ontvanger Den Haag en Ontvanger Amsterdam).
Betekening aan de Ontvanger
Art. 2 lid 1 sub i IW 1990 bepaalt, dat onder “Ontvanger” wordt verstaan: de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen. De Ontvanger is dus een zelfstandig bestuursorgaan dat, ook als is hij geen rechtspersoon, toch zowel eisend als verwerend zelfstandig in rechte kan optreden waar het gaat om geschillen die voortvloeien uit de uitoefening van zijn taak.
Wie als Ontvanger zijn aangewezen is vastgelegd in een ministeriële regeling (zie art. 5 lid 1 Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003).
De Ontvanger moet dus worden onderscheiden van de Staat. De Ontvanger is ook geen (andere) publiekrechtelijke rechtspersoon in de zin van art. 2:1 BW. De Ontvanger is ook geen (andere) rechtspersoon als bedoeld in art. 50 Rv. De artikelen 48, 49 en 50 Rv zijn op de Ontvanger dan ook niet van toepassing.
Zoals de Hoge Raad het omschrijft is de Ontvanger een “in functionele hoedanigheid aangewezen natuurlijke persoon”. Betekening aan de Ontvanger “in persoon” op de wijze van art. 49 Rv. is dus niet mogelijk. Ook het laten van een afschrift aan “een ten parkette <mutatis mutandis te lezen als: op het Belastingkantoor> aanwezig persoon” zoals in art. 48 Rv. mogelijk is voor betekening aan de Staat is niet mogelijk.
In zijn arrest HR 12 augustus 2016 (Continental Automaten B.V./Ontvanger) (zie ook de aangrenzende ECLI nrs. 2016:1927 en 2016:1929) heeft de Hoge Raad over “betekening in persoon” (in casu van een exploit inzake een verzetdagvaarding) aan de Ontvanger overwogen:
“Ten aanzien van de ontvanger kan slechts sprake zijn van betekening ‘in persoon’, als bedoeld in art. 143 lid 2 Rv, indien de deurwaarder afschrift van zijn exploot laat aan de daartoe aangewezen functionaris persoonlijk (of, in voorkomend geval, aan de waarnemend ontvanger persoonlijk). De strekking van art. 143 lid 2 Rv (zie hiervoor in 3.4.2) verzet zich ertegen om aan te nemen dat sprake is van betekening van het exploot aan de ontvanger ‘in persoon’ indien de deurwaarder ermee heeft volstaan afschrift van het stuk te laten aan een medewerker als een receptionist, ook indien de ontvanger de desbetreffende persoon heeft gemachtigd om stukken in ontvangst te nemen.”
Betekening aan publieke rechtspersonen
Aan de publieke rechtspersonen (m.u.v. de Staat dus, zie hierboven) bedoeld in art. 2:1 B.W. wordt betekend “ter plaatse waar het bestuur zitting heeft” (art. 49 Rv.).
Betekening aan private rechtspersonen
Betekening aan niet-publieke rechtspersonen vindt plaats aan hun vestigingsadres, dan wel aan de persoon of de woonplaats van een bestuurder. Na ontbinding aan (de woonplaats van) de vereffenaar. (art. 50 Rv.).
Betekening aan vennootschappen onder firma en maatschappen
Betekening aan een VOF of C.V. vindt eveneens plaats aan hun kantoor of aan een (beherend) vennoot of diens woonplaats (art. 51 Rv.). Bij maatschappen alleen, als deze openbaar zijn (aan het rechtsverkeer deelnemen onder een gemeenschappelijke naam) (lid 2).
Betekening aan curatoren en aan erfgenamen
De art. 52 en 53 Rv. geven een regeling voor betekening in geval van insolventieprocedures of aan erfgenamen.
Openbare betekening
Art. 54 Rv. geeft een regeling voor de situatie, dat de geadresseerde van het exploot geen bekende woonplaats heeft. De bepaling geldt voor exploten ter inleiding van een procedure, en voor oproepingen van aandeelhouders of andere effecten niet op naam.
In dat geval wordt eerst gekeken of er een werkelijk verblijf is (lid 1). Ontbreekt ook dat, dan wordt volgens lid 2 betekend aan het Parket van het Openbaar Ministerie bij het gerecht, waar de procedure gevoerd zal worden, of waar die reeds dient.Dus bij de rechtbank het Parket van het OM bij de rechtbank, voor hoger beroep moet worden betekend aan het parket van het OM bij het betreffende Hof. Betreft het een zaak voor de Hoge Raad, dan aan het parket van de P-G bij de Hoge Raad.
Tegelijkertijd wordt de oproep in de Staatscourant geplaatst. Hetzelfde gebeurt, wanneer het aandeelhouders betreft van aandelen niet op naam.
Het gerecht waar de procedure gevoerd zal worden is af te leiden uit de regels van relatieve bevoegdheid. Zie de pagina Relatieve bevoegdheid. Art. 99 Rv. bepaalt dat dit in beginsel is de woonplaats of verblijfplaats van de gedaagde. Wanneer zoals hier geen woonplaats of verblijfplaats bekend zijn, geldt art. 109 Rv.: dan is de rechtbank van de woonplaats van eiser bevoegd. Afhankelijk van het soort procedure kan in een aantal gevallen ook een alternatief forum worden gekozen (zie art. 100 Rv. t/m art. 108 Rv.).
Bij ontbonden rechtspersonen zonder bekende bestuurders of vereffenaars (of wanneer hun adres onbekend is) wordt eveneens openbaar betekend (lid 3).
Gaat het niet om een procedure, dan wordt er openbaar betekend aan het parket van het OM van het gerecht waar de rekwirant woont (lid 4). Ook hierbij moet het exploot weer in de Staatscourant gepubliceerd worden.
Betreft het een exploot dat wordt uitgebracht namens de ene echtgenoot (of geregistreerde partner) aan de andere, dan vermeldt het exploot ook de naam van de raadsman van de oproepende partij, indien die bekend is (lid 5).
Betekening aan iemand die in het buitenland woont
Een andere situatie treedt op, wanneer de gedaagde niet in Nederland woont. Daarvoor geven art. 55 Rv. en art. 56 Rv. een regeling.
Voor deze bepalingen is een aantal internationale verdragen van belang. Welk verdrag hangt af van het land waar de geadresseerde woont.
Gedaagde met bekende woonplaats in buitenland (buiten de EU)
De betekening aan gedaagden die geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland hebben, maar wel een bekende woon- of verblijfplaats buiten Nederland, moet het exploot de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie, aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waar de zaak moet dienen of dient (als vermeld in art. 54 lid 2 Rv., zie boven) (art. 55 lid 1 Rv.).
Betreft het niet een te voeren procedure dan geldt het parket van de verzoeker tot het doen van exploot, conform art. 54 lid 4 Rv.. Eén afschrift wordt door het parket doorgestuurd. Een tweede afschrift wordt onverwijld door de deurwaarder per aangetekende brief toegezonden aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de betrokkene.
Exploot aan woonplaats in buitenland niet zijnde de EU of de Nederlandse Antillen
Waar het eerste exemplaar door het parket heen wordt gestuurd, hangt af van in welk land de geadresseerde woont. In principe wordt dit toegestuurd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het exploot wordt – waar nodig vergezeld van de benodigde vertalingen en begeleidende formulieren voor de overheid ter plaatse – dan d0orgeleid aan de geadresseerde via de lokaal voor betekening gebruikelijke kanalen.
Nederlandse Antillen
Woont (of verblijft) de betrokkene in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, dan wordt het eerste afschrift toegezonden aan het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van Aruba, Curaçao respectievelijk Sint Maarten in Nederland, die zorgt voor de verdere betekening. Woont (of verblijft) de betrokkene in een van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt, dan gaat het eerste exemplaar naar het Ministerie van Justitie, die voor verdere betekening ter plaatse zorg draagt.
Verdrag van Den Haag
Wordt het exploot langs de weg van art. 55 lid 1 Rv. betekend aan de geadresseerde die woont in een bij het Verdrag van Den Haag aangesloten land, en vindt de betekening plaats op een wijze die ter plaatse als betekening in persoon geldt, dan geldt de betekening hier ook als in persoon gedaan (art. 55 lid 2 Rv.).
Het verdrag van Den Haag (Trb. 1966, 91) is niet online beschikbaar maar kan hier worden gedownload.
Gedaagde met bekende woonplaats in buitenland (in de EU)
Woont de gedaagde niet in Nederland, maar binnen de EU, dan geldt art. 56 Rv.. De betekening aan gedaagden die geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland hebben, maar wel een bekende woon- of verblijfplaats binnen de EU vindt plaats aan de hand van de Betekeningsverordening (EG) Nr. 1393/2007 van 13 november 2007. Zie nader de pagina Betekeningsverordening, waar ook een link te vinden is naar de Uitvoeringswet voor betekening vanuit een andere Lidstaat in Nederland.
De gang van zaken bij betekening aan een geadresseerde in een andere EU-Lidstaat (excl. Denemarken) wordt weergegeven in art. 56 lid 2 tot en met 5 Rv..
De Betekeningsverordening kent een zgn. “verzendende instantie” (art. 2 lid 1 Betekeningsverordening) en een “ontvangende instantie” (art. 2 lid 2 Betekeningsverordening). De verzendende instantie is in Nederland de deurwaarder.
De deurwaarder verzendt een afschrift van het exploot aan de ontvangende instantie. Hij kan in plaats daarvan ook een vertaling van het exploot in de taal, bedoeld in art. 8 Betekeningsverordening aan de ontvangende instantie toesturen. Dit is (a) een taal die de ontvanger begrijpt, of (b) de officiële taal van de Lidstaat. Zijn er meerdere officiële talen binnen de Lidstaat, dan geldt de officiële taal van de plaats waar betekend moet worden.
Gelet op het feit, dat de kans bestaat dat het stuk op grond van art. 8 Betekeningsverordening wordt geweigerd als er geen vertaling bij zit, is wellicht aan te raden de vertaling er meteen bij te doen.
De gerechtsdeurwaarder maakt in het stuk melding van de verzending en van de gegevens genoemd in a t/m f van art. 56 lid 2 Rv..
Verzending per post
In plaats van toezending aan de ontvangende instantie kan de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan in een andere lidstaat verblijvende personen ook rechtstreeks via de post, mits bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging. Dit overeenkomstig artikel 14 van de Betekeningsverordening.
De gerechtsdeurwaarder maakt in het stuk melding van de verzending en van de gegevens genoemd in a t/m d van art. 56 lid 3 Rv..
Verzenddatum is datum van betekening
Wanneer de betekening binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt ten aanzien van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt, de datum van verzending overeenkomstig het tweede of derde lid in aanmerking genomen als de datum van betekening (lid 4). Zie ook artikel 8 lid 3 Betekeningsverordening over de datum van betekening na terugsturen wegens ontbreken van een vertaling.
Betekening in persoon
Voor de vraag of het stuk wordt aangemerkt als betekening in persoon, hangt af van de daarvoor geldende criteria in de Lidstaat waar de ontvanger woont of verblijft (en waar het stuk dus wordt betekend). Wordt daaraan voldaan, dan geldt de betekening als in persoon gedaan (lid 5).
Stappenplan en landenlijst KBVG
De gerechtsdeurwaarders mr. Maritza Bernardt (nu werkzaam bij de Belastingdienst) en Jeroen Nijenhuis (gerechtsdeurwaarder in Amersfoort en docent) hebben in het tijdschrift Gerechtsdeurwaarder 2016, nr. 1 een artikel gepubliceerd met een stappenplan en een landenlijst voor buitenlandse betekening (met een voorbehoud of dit artikel nog geheel up to date is: zie de link naar dit artikel in PDF). NB de link naar de EU website in het artikel is verouderd.
Kantoorbetekening
Art. 63 Rv. geeft nog een extra mogelijkheid voor betekening van exploten inzake een rechtsmiddel in een procedure, wanneer de geadresseerde reeds eerder in die kwestie in een procedure betrokken was. In dat geval kan ook aan de deurwaarder of advocaat, die deze partij in de procedure vertegenwoordigde, worden betekend.
De wet formuleert dit aldus: “aan het kantoor van de advocaat of deurwaarder bij wie degene voor wie het exploot is bestemd, laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen”.
Art. 79 lid 2, 2e volzin Rv. (i.g.v. verplichte procesvertegenwoordiging) en art. 80 lid 4 Rv. (voor Kantonzaken) bepalen, dat een partij tot aan het eindvonnis “geacht wordt” domicilie gekozen te hebben bij de advocaat of gemachtigde, die namens hem in een procedure optreedt (zich voor deze partij “gesteld” heeft). Tenzij deze expliciet een ander domicilie gekozen heeft.
Dat geldt dus niet alleen voor de eisende partij, die een domiciliekeuze bij diens advocaat (of gemachtigde) in de dagvaarding heeft laten vermelden, maar ook voor de gedaagde, hoewel in de conclusie van antwoord en verdere conclusies normaliter geen domiciliekeuze wordt opgenomen.
Lid 2 bepaalt verder met betrekking tot executiemaatregelen: “Aan een in verband met executie volgens wettelijk voorschrift gekozen woonplaats kunnen alle exploten worden gedaan, zelfs van verzet, hoger beroep en cassatie”.
Zie verder de onderstaande arresten inzake kantoorbetekening.
Betekening aan huisgenoten: in persoon
Betekening namens iemand aan diens huisgenoot moet in persoon worden gedaan (art. 57 Rv.).
Betekening in enkele andere bijzondere gevallen
Voor de eigenaar of rederij van een schip, of de opvarenden daarvan, voor de eigenaar van een vliegtuig en geven art. 59 Rv. en 60 Rv. bijzondere regels.
Betekening t.b.v. ontruiming aan (onbekende) krakers
Art. 61 Rv. geeft een speciale regeling voor een ontruimingsexploot aan krakers.
Nietigheid door een gebrek in het exploot
Art. 66 lid 1 Rv. bepaalt, dat niet-naleving van de bepalingen in deze afdeling slechts nietigheid meebrengt, als aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld (lid 1). In het arrest HR 4 oktober 2013 (Carrier Tanker/Ice Shipping Eight) besliste de Hoge Raad dat deze regels ook gelden voor beslagexploten.
Lees de overwegingen van HR 4 oktober 2013 (Carrier Tanker/Ice Shipping Eigt)
De situatie was als volgt. Ice Shipping vorderde in deze procedure Carrier Tanker te veroordelen tot vergoeding van de door de aanvaring ontstane schade. Volgens Ice Shipping is Carrier Tanker jegens haar aansprakelijk voor die schade. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter baseerde zij op het door haar gelegde conservatoire vreemdelingenbeslag (art. 767 Rv). Zie ook de pagina Conservatoir vreemdelingenbeslag.
Carrier Tanker heeft incidenteel gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. Aan deze vordering legt zij ten grondslag, eveneens voor zover in cassatie van belang, dat het exploot waarbij het conservatoire vreemdelingenbeslag is gelegd, in strijd met art. 440 lid 1, aanhef en onder a, Rv in verbinding met art. 702 lid 1 Rv, niet de werkelijke vestigingsplaats van Ice Shipping vermeldt, het beslag daarom ingevolge deze bepalingen nietig is en art. 767 Rv slechts rechtsmacht van de Nederlandse rechter schept indien het beslag geldig is gelegd.
Het hof heeft deze grondslag verworpen en de afwijzing door de rechtbank van de incidentele vordering van Carrier Tanker bekrachtigd. Daartoe heeft het overwogen dat Ice Shipping weliswaar in het beslagexploot ten onrechte de plaats van vestiging van haar vertegenwoordiger heeft vermeld (Singapore), in plaats van haar eigen (werkelijke) vestigingsplaats (de Marshall Islands), maar dat dit gebrek op grond van art. 66 lid 2 Rv kan worden hersteld door het doen uitbrengen van een herstelexploot. Omdat het beslag daags na het leggen ervan is vervangen door een garantie van de verzekeraar van Carrier Tanker en Carrier Tanker de nietigheid van het beslag eerst heeft ingeroepen in het hoger beroep van deze procedure, kan niet van Ice Shipping worden gevergd nog een herstelexploot uit te brengen en komt Carrier Tanker geen beroep toe op de nietigheid van het exploot
Met betrekking tot het tevens door Carrier Tanker gedane beroep op nietigheid van de inleidende dagvaarding omdat ook daarin de vestigingsplaats van Ice Shipping onjuist is vermeld, heeft het hof overwogen dat Carrier Tanker daardoor niet in haar belangen is geschaad, nu tussen partijen vaststaat wat de vestigingsplaats van Ice Shipping is.
De Hoge Raad lichtte in dit arrest toe, dat art. 66 Rv. ook voor beslagen geldt (met verwijzing naar een eerder arrest uit 2007). De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.5.1 tot en met 3.5.3):
“3.5.1 Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat het terecht tot uitgangspunt neemt dat de regeling van afdeling 1.6 van het Eerste boek Rv (‘Exploten’) in beginsel ook van toepassing is op beslagexploten (vgl. Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 197). Anders dan het middel betoogt, geldt dit ook voor art. 66 lid 1 Rv (dat onderdeel uitmaakt van deze regeling), zulks om de navolgende reden.
3.5.2 Art. 66 lid 1 Rv bepaalt dat de niet-naleving van hetgeen in afdeling 1.6 is voorgeschreven, slechts nietigheid meebrengt voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld. Hoewel deze bepaling naar haar bewoordingen slechts geldt met betrekking tot hetgeen in afdeling 1.6 Rv is voorgeschreven (art. 45-66 Rv), valt zij ook toe te passen op andere vormvoorschriften die gelden voor exploten en ten doel hebben de belangen te beschermen van degene voor wie het exploot is bestemd. Het gaat bij deze bepaling immers om een algemeen beginsel. Zie aldus de toelichting op het artikel (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 216-217) en vergelijk die op art. 438 Rv (Parl. Gesch. Wijziging Rv (Inv. 3, 5 en 6), p. 96, onder 3), waarin als afzonderlijk door de rechter te beslissen punt is genoemd of het verzuim van de betrokken beslagformaliteit tot nietigheid moet leiden.
Op zulke vormvoorschriften met betrekking tot beslagexploten is art. 66 lid 1 Rv daarom van overeenkomstige toepassing. Ook de niet-naleving van die voorschriften leidt derhalve slechts tot nietigheid ingeval degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld in een belang dat door de geschonden norm wordt beschermd (HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2593, NJ 2007/118).
3.5.3 Art. 440 lid 1, aanhef en onder a, Rv bepaalt weliswaar (ten aanzien van conservatoir beslag in verbinding met art. 702 lid 1 Rv) dat het beslagexploot op straffe van nietigheid de woon- of vestigingsplaats van de beslaglegger moet vermelden, maar de niet-inachtneming van dit voorschrift leidt, zoals volgt uit het hiervoor in 3.5.2 overwogene, alleen tot nietigheid indien de beslagene of eventuele andere belanghebbenden hierdoor onredelijk zijn benadeeld. Het voorschrift dat het beslagexploot de naam en de woon- of vestigingsplaats vermeldt van de beslaglegger, strekt ertoe dat duidelijk is wat de identiteit en woon- of vestigingsplaats van de beslaglegger zijn. De hiervoor in 3.3 vermelde overwegingen van het hof in rov. 3.4 en 3.6 van zijn arrest komen erop neer dat hierover in dit geval tijdig voldoende duidelijkheid bestond, en dat voor zover dat niet het geval is geweest, niet blijkt dat Carrier Tanker daardoor is benadeeld in het belang dat genoemd voorschrift beoogt te beschermen.”
Het cassatiemiddel trof dus geen doel, zo concludeerde de Hoge Raad.
Herstelexploot
Een gebrek in een exploot dat nietigheid meebrengt, kan, tenzij uit de wet anders voortvloeit, bij exploot worden hersteld (art. 66 lid 2 Rv.). Zie voor herstelexploten voor een gebrek in een dagvaarding ook de pagina dagvaarding.
Een voorbeeld waarin de Wet van Murphy flink had toegeslagen is het arrest in de zaak die leidde tot Hof Den Bosch 28 juni 2016. Hierbij speelde ook het verzuim om in het petitum tegen het eindvonnis op te komen. Zie ook de pagina Hoger beroep.
Rechtspraak
betekening aan briefadres
HR 28 juni 2019 (DWS Zorgverzekeraar/verzekerde) – de Hoge Raad beantwoordt in dit arrest prejudiciële vragen beantwoord over de betekening aan het zgn. “briefadres”. Wanneer iemand geen woonplaats heeft, verplicht de Wet BRP iedere ingezetene om zich op een briefadres in te schrijven. Dat is dus een adres van iemand anders, waar degene die zich daar bij inschrijft ook stukken kan ontvangen. Dat is uitdrukkelijk niet een postbus. Aan dat adres moet dan ook worden betekend. De geadresseerde is dan niet iemand zonder woon- of verblijfplaats in de zin van art. 54 Rv..
betekening aan de Ontvanger van de Belastingdienst
HR 12 augustus 2016 (Continental Automaten B.V./Ontvanger) – de Ontvanger is een zelfstandig bevoegd in rechte op te treden; exploten aan de Ontvanger in persoon moeten daadwerkelijk aan hem in persoon worden betekend;
kantoorbetekening
HR d.d. 16 maart 2018 (NN te Curaçao/Carigna) betekening in Nederland aan wederpartij die in Curacao woont o.g.v. art. 63 Rv. aan kantooradres advocaat vorige instantie is rechtsgeldig (zie ook HR 7 juli 2017 hieronder);
HR 7 juli 2017 (HRC N.V./NN te België) art. 63 Rv. (kantoorbetekening) is eveneens van toepassing in KEI-zaken;
HR 13 februari 2015 (Oracle NL/Westinvest GmbH te Duitsland) kantoorbetekening is ook geldig binnen BetVo II, nu de Verordening deze vorm van betekenen niet uitsluit;
HR 18 december 2009 (Demarara/NN te Duitsland) kantoorbetekening is ook mogelijk binnen de EU, omdat BetVo II dit niet uitsluit;
herstelexploot
Hof Den Bosch 28 juni 2016 – herstelexploot verkeerde roldatum, verkeerd Hof, verkeerde wijze van betekenen aan Duitse gedaagde en verzuim deel van het petitum (namelijk vernietiging van het eindvonnis) in appèldagvaarding op te nemen.
Auteur & Last edit
[MdV, 17-03-2018; laatste bewerking 16-08-2021]
Exploten (Afd. 6, Titel 1, Boek 1 Rv.)
Inleiding exploten
Voor niet-digitale procedures geldt nog steeds, dat een procedure wordt ingeleid met een dagvaardingsexploot, dat aan de gedaagde moet worden uitgereikt. Daarmee wordt de gedaagde voor de rechtbank (of Hof enz.) opgeroepen om daar op een bepaalde datum (en tijd) te verschijnen in de procedure.
Uitzondering geldt voor procedures die worden ingeleid met een verzoekschrift (die zijn geregeld in Titel 3 van Boek 1 Rv.). Zie de pagina Verzoekschriftprocedures.
De wettelijke bepalingen over exploten zijn opgenomen in Afd. 6, Titel 1, Boek 1 Rv.. De afdeling omvat 22 bepalingen (art. 45 Rv. t/m art. 66 Rv.). De wet geeft een aantal regels voor de betekening van exploten. Kerngedachte is, dat de deurwaarder zich ervan moet vergewissen, dat het exploot de geadresseerde ook daadwerkelijk zal bereiken.
Voor de bij het uitbrengen van dagvaardingen te hanteren termijnen zie de pagina Dagvaarding en termijnen.
NB: de links naar wetsartikelen verwijzen naar de niet-digitale versie van Rv.. Klik op deze link voor de digitale versie.
Domicilie, woonplaats, verblijfplaats en filiaal
Voor de bepaling van het begrip “woonplaats” (domicilie) zijn ook de bepalingen van Titel 3, Boek 1 B.W., en met name art. 1:10 B.W. en art. 1:14 B.W. van belang. Zie ook de pagina Woonplaats.
Art. 1:10 B.W. bepaalt:
“De woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf”.
Oftewel zijn officieel adres volgens het bevolkingsregister, of als dat niet bekend is, zijn werkelijke verblijfplaats.
“Een rechtspersoon heeft zijn woonplaats ter plaatse waar hij volgens wettelijk voorschrift of volgens zijn statuten of reglementen zijn zetel heeft”.
Art. 1:14 B.W. bepaalt voor bedrijven voorts:
“Een persoon die een kantoor of een filiaal houdt, heeft ten aanzien van aangelegenheden die dit kantoor of dit filiaal betreffen mede aldaar woonplaats”.
Zie ook de speciale bepaling voor domiciliekeuze ten behoeve van de zgn. “kantoorbetekening” hierna.
De inhoud van exploten; de deurwaarder
Art. 45 lid 1 Rv. bepaalt, dat exploten worden uitgereikt door een daartoe bevoegde deurwaarder.
Gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar, die zijn bevoegdheid ontleent aan de Gerechtsdeurwaarderswet.
Art. 2 Gerechtsdeurwaarderswet formuleert dit aldus:
“De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar, belast met de taken die bij of krachtens de wet, al dan niet bij uitsluiting van ieder ander, aan deurwaarders onderscheidenlijk gerechtsdeurwaarders zijn opgedragen of voorbehouden”.
Art. 45 lid 3 Rv. bepaalt, dat exploten tenminste moeten bevatten:
a. de datum van de betekening;
b. de naam, en in het geval van een natuurlijke persoon tevens de voornamen, en de woonplaats van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt;
c. de voornamen, de naam en het kantooradres van de deurwaarder;
d. de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd (hierbij hoeven dus niet de voornamen vermeld te worden);
e. degene aan wie afschrift van het exploot is gelaten, onder vermelding van diens hoedanigheid of, indien het exploot elektronisch is gedaan als bedoeld in het tweede lid, het elektronisch adres waaraan afschrift van het exploot is gelaten.
De deurwaarder moet het exploot ondertekenen (lid 4). Het kan ook digitaal (“electronisch”) worden betekend (lid 2). Exploten worden uitgebracht tussen 7 uur ‘s ochtends en 8 uur ‘s avonds (art. 64 Rv.). En niet op zondagen of erkende feestdagen.
Wijze van betekenen
Betekening in persoon
De deurwaarder geeft een exemplaar van het exploot aan de geadresseerde of diens huisgenoot (art. 46 lid 1 Rv.). Bij afgifte aan de geadresseerde geldt dit als betekening in persoon (lid 2). Als deze weigert dit in ontvangst te nemen, dan tekent hij dit aan op het exploot. Ook dan wordt de geadresseerde het exploot in persoon te hebben ontvangen (lid 3).
Betekening in gesloten envelop
Als er niemand wordt aangetroffen aan wie het exploot kan worden gelaten, dan wordt het in een gesloten envelop achtergelaten (art. 47 lid 1 Rv.). Als er kennelijk niemand op het adres woont, zal de deurwaarder kunnen weigeren te betekenen. De bedoeling van de wet is immers dat men er redelijkerwijs van uit kan gaan dat het exploot de geadresseerde zal bereiken. Is het feitelijk onmogelijk een afschrift in gesloten envelop achter te laten, dan kan de deurwaarder het exploot per post toezenden. De toedracht van de verhindering wordt in het exploot vermeld.
Wanneer iemand in het bevolkingsregister (BRP, voorheen GBA) op het adres in ingeschreven, waar wordt betekend, dan is dit niet altijd een garantie dat de betekening deugdelijk is. Wanneer de deurwaarder weet of moet vermoeden, dat de geadresseerde niet daadwerkelijk op dat adres woont, dan kan de rechter de dagvaarding alsnog nietig verklaren als blijkt dat de deurwaarder dit had moeten weten. Zie bij voorbeeld Rb. Rotterdam 18 september 2019 (verzetprocedure geldverstrekker/geldnemer). In die casus had de eiser het wel erg bont gemaakt en laten betekenen aan een adres, waarvan hij wist dat de gedaagde er niet meer woonde; sterker: hij woonde er inmiddels zelf.
Wordt het exploot per post verzonden, dan wordt op de envelop vermeld dat dit van de deurwaarder komt en de inhoud onmiddellijke aandacht behoeft (lid 2).
Betekening aan briefadres
De Hoge Raad heeft in het arrest HR 28 juni 2019 (DWS Zorgverzekeraar/verzekerde) prejudiciële vragen beantwoord over de betekening aan het zgn. “briefadres”. Wanneer iemand geen woonplaats heeft, verplicht de Wet Basisregistratie Personen (BRP) iedere ingezetene om zich op een briefadres in te schrijven. Dat is dus een adres van iemand anders, waar degene die zich daar bij inschrijft ook stukken kan ontvangen. Dat is uitdrukkelijk niet een postbus.
Aan dat adres kunnen blijkens de beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen ook exploten worden betekend. Iemand met een briefadres is als gevolg daarvan dus niet aan te merken als iemand zonder bekende woonplaats of verblijfplaats. De wijze van betekening conform art. 54 Rv. geldt dan niet, omdat de kans dat de geadresseerde van het exploot bekend raakt met de inhoud daarvan in geval van betekening aan het briefadres groter is dan bij openbare betekening op de voet van art. 54 Rv.. De Hoge Raad geeft als overgangsregel, dat openbare betekening bij personen met een briefadres gedaan voor 1 augustus 2019 niet door deze beslissing worden getroffen en dus geldig zijn.
Lees meer over HR 28 juni 2019 (DSW Zorgverzekeraar/verzekerde)
Allereerst schetst de Hoge Raad de kaders van betekening en domicilie:
“3.1 Art. 45 lid 3, aanhef en onder d, Rv bepaalt, voor zover in deze prejudiciële zaak van belang, dat een exploot de naam en de woonplaats vermeldt van degene voor wie het is bestemd. Ingevolge de art. 46 en 47 Rv wordt een exploot uitgebracht aan de woonplaats van degene voor wie het is bestemd. Volgens art. 1:10 lid 1 BW bevindt de woonplaats van een natuurlijke persoon zich te zijner woonstede, dat wil zeggen daar waar hij daadwerkelijk woont, en bij gebreke van een woonstede, ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
3.2 Art. 1:15 BW maakt het in bepaalde gevallen mogelijk een andere woonplaats dan de werkelijke te kiezen, te weten:
(i) wanneer de wet daartoe verplicht, of
(ii) wanneer de woonplaatskeuze: bij schriftelijk of elektronisch aangegane overeenkomst voor een of meer bepaalde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen geschiedt, en voor de gekozen woonplaats een redelijk belang aanwezig is.
Voor de toepassing van art. 46 lid 1 Rv geldt de op de voet van art. 1:15 BW gekozen woonplaats als de woonplaats. De rechter van de gekozen woonplaats is in dat geval de bevoegde rechter als bedoeld in art. 99 lid 1 Rv.”
De Hoge Raad zet de wettelijke regels van de Wet Basisregistratie Personen (BRP) aldus uiteen:
“3.4 De Wet Basisregistratie Personen (hierna: Wet BRP) verplicht iedere ingezetene die niet reeds op zijn woonadres in de BRP is ingeschreven, zich te laten inschrijven op zijn woonadres of, bij ontbreken daarvan, op een briefadres (art. 2.4, 2.38 lid 1 en art. 2.39 lid 3 Wet BRP). Het briefadres wordt omschreven als het adres waar geschriften die bestemd zijn voor de betrokkene (de briefadreshouder) in ontvangst worden genomen (art. 1.1, onder p, Wet BRP). In de circulaire ‘BRP en briefadres’ van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit 2016 is het begrip “briefadres” als volgt omschreven:
“Een briefadres is een adres waar door de overheid verzonden stukken voor een persoon in ontvangst word[en] genomen. Het moet een bestaand adres zijn van een natuurlijk persoon of een instelling, de zogeheten briefadresgever. De briefadresgever moet ervoor zorgen dat post van de overheid (brieven of andere stukken, zoals een belastingformulier, stempas of dagvaarding) de persoon in kwestie bereiken. Op dit adres moet hij of zij namelijk altijd bereikbaar zijn voor de overheid en bovendien fysiek traceerbaar zijn. Daarom kan een briefadres nooit een postbus zijn.”
3.5 Een ingezetene kan in beginsel alleen een briefadres in de BRP laten opnemen indien hij geen woonadres heeft (art. 2.23 Wet BRP). In dat geval is hij daartoe ook verplicht (art. 2.38 lid 1 en art. 2.39 lid 3 Wet BRP). Een gemeente is bevoegd ambtshalve een briefadres op te nemen indien een woonadres ontbreekt en de betrokkene geen aangifte doet van een briefadres. Daarvoor is de instemming van de briefadresgever vereist (art. 2.23 lid 2 Wet BRP). In enkele uitzonderingsgevallen kan een ingezetene die wel over een woonadres beschikt, ervoor kiezen om in plaats daarvan een briefadres te laten registreren (art. 2.40 en art. 2.41 Wet BRP). Dit betreft personen die hun woonadres hebben in een instelling die is aangewezen op grond van art. 2.40 lid 3 of lid 4 Wet BRP, zoals een gevangenis of een psychiatrische inrichting, alsmede personen ten aanzien van wie het om veiligheidsredenen onwenselijk is dat hun woonadres wordt opgenomen in de BRP, zoals bedreigde personen. Daarnaast kunnen zeevarenden een briefadres hebben (art. 2.43 Wet BRP in verbinding met art. 29 lid 2 Besluit BRP.
3.6 Art. 2.42 Wet BRP bepaalt dat als briefadresgever slechts kan worden gekozen een natuurlijke persoon die als ingezetene is ingeschreven of een door het college van burgemeester en wethouders voor zijn gemeente als zodanig aangewezen rechtspersoon met zetel in Nederland. De hiervoor in 3.4 genoemde circulaire ‘BRP en briefadres’ geeft aanbevelingen voor werkafspraken die de gemeenten met als briefadresgever aangewezen instellingen kunnen maken, die kennelijk mede beogen zoveel mogelijk te bevorderen dat stukken de briefadreshouder daadwerkelijk bereiken via het geregistreerde briefadres. Verder bepaalt art. 2.45 lid 2 Wet BRP dat bij de aangifte van een briefadres een schriftelijke verklaring van instemming van de briefadresgever moet worden gevoegd. Art. 2.45 Wet BRP verplicht de briefadresgever ervoor zorg te dragen dat voor de houder van het briefadres bestemde geschriften of inlichtingen daarover aan laatstgenoemde worden doorgegeven of meegedeeld (lid 3), en om op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, ter zake van het briefadres de inlichtingen te verstrekken en de geschriften over te leggen die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie (lid 4). Bij overtreding van deze verplichtingen kan het college van burgemeester en wethouders aan de briefadresgever een bestuurlijke boete opleggen (art. 4.17, aanhef en onder a, Wet BRP)
De gerechtsdeurwaarder – tot wiens wettelijke taak behoort het uitbrengen van exploten van dagvaarding (art. 2 lid 1, aanhef en onder a, Gerechtsdeurwaarderswet) – is openbaar ambtenaar en bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 Awb. Als zodanig is de gerechtsdeurwaarder aan te merken als overheidsorgaan in de zin van art. 1.1, aanhef en onder t, 2° Wet BRP en heeft hij toegang tot de gegevens uit de BRP (art. 3.2 en art. 3.5 Wet BRP).“
De Hoge Raad zet uiteen, dat het wenselijk is op deze manier te betekenen dan via openbare betekening, omdat de kans dat de geadresseerde dan kennis neemt van de inhoud van het exploot groter is dan bij openbare betekening. Voordeel is voor de eiser die een dagvaarding uitbrengt, dat de normale termijn van oproeping geldt:
“3.9 (laatste alinea) De dagvaardingstermijn van ten minste een week, genoemd in art. 114 Rv, is ook bij betekening aan een briefadres van toepassing. Er is onvoldoende grond om af te wijken van de in de wet voorgeschreven termijn. Gelet op hetgeen is overwogen hiervoor in 3.2 (slot), is de rechter van de plaats van het briefadres als rechter van de gekozen woonplaats de bevoegde rechter als bedoeld in art. 99 lid 1 Rv..”
Betekening aan anderen dan natuurlijk personen
Betekening aan de Koning of aan de Staat
Betekening aan:
– de Koning, de vermoedelijke opvolger van de Koning, hun echtgenoten en de Regent, en
– aan de Staat,
vindt plaats aan het Parket van de P-G bij de Hoge Raad (art. 48 Rv.).
Ontvanger Belastingdienst als procespartij
De Ontvanger van Belastingen kan voor wat betreft de uitoefening van de hem opgedragen taak zelfstandig in rechte optreden en ook in rechte worden betrokken.
Art. 3 lid 1 Invorderingswet 1990 bepaalt dat de Ontvanger is belast met de invordering van de rijksbelastingen. Lid 2 bepaalt:
“in alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening van zijn taak treedt de Ontvanger als zodanig in rechte op.”
Deze opdracht is exclusief: alleen de Ontvanger kan worden gedagvaard in kwesties betreffende die taak, en de Staat niet. Wanneer je dus te maken hebt met een vordering tegen de Belastingdienst moet je goed opletten of je te maken hebt met de Ontvanger in diens hoedanigheid. Aldus ook HR 31 januari 2003 (Staat/verweerder), waarbij de Hoge Raad overwoog:
“3.3 Het middel klaagt dat de Rechtbank met deze overweging miskent dat vorderingen als de onderhavige die voortvloeien uit, althans betrekking hebben op de uitoefening door de ontvanger van zijn taak, uitsluitend tegen de ontvanger kunnen worden ingesteld.”
Artikel 3 lid 3 IW 1990 is als volgt toegelicht:
“Het derde lid geeft een algemene voorziening en is bedoeld om ondubbelzinnig te laten uitkomen dat de ontvanger in de uitoefening van zijn taak in rechte kan optreden en kan worden gedagvaard. In geschillen waarbij de ontvanger is betrokken zouden, bij gebreke aan zulk een bepaling, problemen kunnen rijzen omtrent de vraag wie moet worden gedagvaard: de Staat of de ontvanger.” (Kamerstukken II 1987/88, 20 588, nr. 3, blz. 31).
Gelet op de tekst van en de toelichting bij art. 3 lid 3 IW 1990 moet worden aangenomen dat in alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening door de ontvanger van zijn taak, uitsluitend de ontvanger kan worden gedagvaard. De klacht slaagt derhalve.”
Wanneer de Belastingdienst een onrechtmatige daad pleegt doordat deze handelt in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dan moet echter niet de Ontvanger gedagvaard worden, maar de Staat. Het is dus opletten geblazen met de Belastingdienst wie je moet dagvaarden.
De Ontvanger kan anderzijds op basis van het open systeem van invordering ook civielrechtelijke invorderingsmaatregelen treffen, mits in het verlengde van zijn invorderingstaak (en met aanslagen als – bij een vordering uit onrechtmatige daad evt. slechts feitelijke – grondslag) HR 21 februari 2014 (fraudeur/Ontvanger Den Haag en Ontvanger Amsterdam).
Betekening aan de Ontvanger
Art. 2 lid 1 sub i IW 1990 bepaalt, dat onder “Ontvanger” wordt verstaan: de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen. De Ontvanger is dus een zelfstandig bestuursorgaan dat, ook als is hij geen rechtspersoon, toch zowel eisend als verwerend zelfstandig in rechte kan optreden waar het gaat om geschillen die voortvloeien uit de uitoefening van zijn taak.
Wie als Ontvanger zijn aangewezen is vastgelegd in een ministeriële regeling (zie art. 5 lid 1 Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003).
De Ontvanger moet dus worden onderscheiden van de Staat. De Ontvanger is ook geen (andere) publiekrechtelijke rechtspersoon in de zin van art. 2:1 BW. De Ontvanger is ook geen (andere) rechtspersoon als bedoeld in art. 50 Rv. De artikelen 48, 49 en 50 Rv zijn op de Ontvanger dan ook niet van toepassing.
Zoals de Hoge Raad het omschrijft is de Ontvanger een “in functionele hoedanigheid aangewezen natuurlijke persoon”. Betekening aan de Ontvanger “in persoon” op de wijze van art. 49 Rv. is dus niet mogelijk. Ook het laten van een afschrift aan “een ten parkette <mutatis mutandis te lezen als: op het Belastingkantoor> aanwezig persoon” zoals in art. 48 Rv. mogelijk is voor betekening aan de Staat is niet mogelijk.
In zijn arrest HR 12 augustus 2016 (Continental Automaten B.V./Ontvanger) (zie ook de aangrenzende ECLI nrs. 2016:1927 en 2016:1929) heeft de Hoge Raad over “betekening in persoon” (in casu van een exploit inzake een verzetdagvaarding) aan de Ontvanger overwogen:
“Ten aanzien van de ontvanger kan slechts sprake zijn van betekening ‘in persoon’, als bedoeld in art. 143 lid 2 Rv, indien de deurwaarder afschrift van zijn exploot laat aan de daartoe aangewezen functionaris persoonlijk (of, in voorkomend geval, aan de waarnemend ontvanger persoonlijk). De strekking van art. 143 lid 2 Rv (zie hiervoor in 3.4.2) verzet zich ertegen om aan te nemen dat sprake is van betekening van het exploot aan de ontvanger ‘in persoon’ indien de deurwaarder ermee heeft volstaan afschrift van het stuk te laten aan een medewerker als een receptionist, ook indien de ontvanger de desbetreffende persoon heeft gemachtigd om stukken in ontvangst te nemen.”
Betekening aan publieke rechtspersonen
Aan de publieke rechtspersonen (m.u.v. de Staat dus, zie hierboven) bedoeld in art. 2:1 B.W. wordt betekend “ter plaatse waar het bestuur zitting heeft” (art. 49 Rv.).
Betekening aan private rechtspersonen
Betekening aan niet-publieke rechtspersonen vindt plaats aan hun vestigingsadres, dan wel aan de persoon of de woonplaats van een bestuurder. Na ontbinding aan (de woonplaats van) de vereffenaar. (art. 50 Rv.).
Betekening aan vennootschappen onder firma en maatschappen
Betekening aan een VOF of C.V. vindt eveneens plaats aan hun kantoor of aan een (beherend) vennoot of diens woonplaats (art. 51 Rv.). Bij maatschappen alleen, als deze openbaar zijn (aan het rechtsverkeer deelnemen onder een gemeenschappelijke naam) (lid 2).
Betekening aan curatoren en aan erfgenamen
De art. 52 en 53 Rv. geven een regeling voor betekening in geval van insolventieprocedures of aan erfgenamen.
Openbare betekening
Art. 54 Rv. geeft een regeling voor de situatie, dat de geadresseerde van het exploot geen bekende woonplaats heeft. De bepaling geldt voor exploten ter inleiding van een procedure, en voor oproepingen van aandeelhouders of andere effecten niet op naam.
In dat geval wordt eerst gekeken of er een werkelijk verblijf is (lid 1). Ontbreekt ook dat, dan wordt volgens lid 2 betekend aan het Parket van het Openbaar Ministerie bij het gerecht, waar de procedure gevoerd zal worden, of waar die reeds dient.Dus bij de rechtbank het Parket van het OM bij de rechtbank, voor hoger beroep moet worden betekend aan het parket van het OM bij het betreffende Hof. Betreft het een zaak voor de Hoge Raad, dan aan het parket van de P-G bij de Hoge Raad.
Tegelijkertijd wordt de oproep in de Staatscourant geplaatst. Hetzelfde gebeurt, wanneer het aandeelhouders betreft van aandelen niet op naam.
Het gerecht waar de procedure gevoerd zal worden is af te leiden uit de regels van relatieve bevoegdheid. Zie de pagina Relatieve bevoegdheid. Art. 99 Rv. bepaalt dat dit in beginsel is de woonplaats of verblijfplaats van de gedaagde. Wanneer zoals hier geen woonplaats of verblijfplaats bekend zijn, geldt art. 109 Rv.: dan is de rechtbank van de woonplaats van eiser bevoegd. Afhankelijk van het soort procedure kan in een aantal gevallen ook een alternatief forum worden gekozen (zie art. 100 Rv. t/m art. 108 Rv.).
Bij ontbonden rechtspersonen zonder bekende bestuurders of vereffenaars (of wanneer hun adres onbekend is) wordt eveneens openbaar betekend (lid 3).
Gaat het niet om een procedure, dan wordt er openbaar betekend aan het parket van het OM van het gerecht waar de rekwirant woont (lid 4). Ook hierbij moet het exploot weer in de Staatscourant gepubliceerd worden.
Betreft het een exploot dat wordt uitgebracht namens de ene echtgenoot (of geregistreerde partner) aan de andere, dan vermeldt het exploot ook de naam van de raadsman van de oproepende partij, indien die bekend is (lid 5).
Betekening aan iemand die in het buitenland woont
Een andere situatie treedt op, wanneer de gedaagde niet in Nederland woont. Daarvoor geven art. 55 Rv. en art. 56 Rv. een regeling.
Voor deze bepalingen is een aantal internationale verdragen van belang. Welk verdrag hangt af van het land waar de geadresseerde woont.
Gedaagde met bekende woonplaats in buitenland (buiten de EU)
De betekening aan gedaagden die geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland hebben, maar wel een bekende woon- of verblijfplaats buiten Nederland, moet het exploot de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie, aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waar de zaak moet dienen of dient (als vermeld in art. 54 lid 2 Rv., zie boven) (art. 55 lid 1 Rv.).
Betreft het niet een te voeren procedure dan geldt het parket van de verzoeker tot het doen van exploot, conform art. 54 lid 4 Rv.. Eén afschrift wordt door het parket doorgestuurd. Een tweede afschrift wordt onverwijld door de deurwaarder per aangetekende brief toegezonden aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de betrokkene.
Exploot aan woonplaats in buitenland niet zijnde de EU of de Nederlandse Antillen
Waar het eerste exemplaar door het parket heen wordt gestuurd, hangt af van in welk land de geadresseerde woont. In principe wordt dit toegestuurd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het exploot wordt – waar nodig vergezeld van de benodigde vertalingen en begeleidende formulieren voor de overheid ter plaatse – dan d0orgeleid aan de geadresseerde via de lokaal voor betekening gebruikelijke kanalen.
Nederlandse Antillen
Woont (of verblijft) de betrokkene in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, dan wordt het eerste afschrift toegezonden aan het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van Aruba, Curaçao respectievelijk Sint Maarten in Nederland, die zorgt voor de verdere betekening. Woont (of verblijft) de betrokkene in een van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt, dan gaat het eerste exemplaar naar het Ministerie van Justitie, die voor verdere betekening ter plaatse zorg draagt.
Verdrag van Den Haag
Wordt het exploot langs de weg van art. 55 lid 1 Rv. betekend aan de geadresseerde die woont in een bij het Verdrag van Den Haag aangesloten land, en vindt de betekening plaats op een wijze die ter plaatse als betekening in persoon geldt, dan geldt de betekening hier ook als in persoon gedaan (art. 55 lid 2 Rv.).
Het verdrag van Den Haag (Trb. 1966, 91) is niet online beschikbaar maar kan hier worden gedownload.
Gedaagde met bekende woonplaats in buitenland (in de EU)
Woont de gedaagde niet in Nederland, maar binnen de EU, dan geldt art. 56 Rv.. De betekening aan gedaagden die geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland hebben, maar wel een bekende woon- of verblijfplaats binnen de EU vindt plaats aan de hand van de Betekeningsverordening (EG) Nr. 1393/2007 van 13 november 2007. Zie nader de pagina Betekeningsverordening, waar ook een link te vinden is naar de Uitvoeringswet voor betekening vanuit een andere Lidstaat in Nederland.
De gang van zaken bij betekening aan een geadresseerde in een andere EU-Lidstaat (excl. Denemarken) wordt weergegeven in art. 56 lid 2 tot en met 5 Rv..
De Betekeningsverordening kent een zgn. “verzendende instantie” (art. 2 lid 1 Betekeningsverordening) en een “ontvangende instantie” (art. 2 lid 2 Betekeningsverordening). De verzendende instantie is in Nederland de deurwaarder.
De deurwaarder verzendt een afschrift van het exploot aan de ontvangende instantie. Hij kan in plaats daarvan ook een vertaling van het exploot in de taal, bedoeld in art. 8 Betekeningsverordening aan de ontvangende instantie toesturen. Dit is (a) een taal die de ontvanger begrijpt, of (b) de officiële taal van de Lidstaat. Zijn er meerdere officiële talen binnen de Lidstaat, dan geldt de officiële taal van de plaats waar betekend moet worden.
Gelet op het feit, dat de kans bestaat dat het stuk op grond van art. 8 Betekeningsverordening wordt geweigerd als er geen vertaling bij zit, is wellicht aan te raden de vertaling er meteen bij te doen.
De gerechtsdeurwaarder maakt in het stuk melding van de verzending en van de gegevens genoemd in a t/m f van art. 56 lid 2 Rv..
Verzending per post
In plaats van toezending aan de ontvangende instantie kan de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan in een andere lidstaat verblijvende personen ook rechtstreeks via de post, mits bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging. Dit overeenkomstig artikel 14 van de Betekeningsverordening.
De gerechtsdeurwaarder maakt in het stuk melding van de verzending en van de gegevens genoemd in a t/m d van art. 56 lid 3 Rv..
Verzenddatum is datum van betekening
Wanneer de betekening binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt ten aanzien van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt, de datum van verzending overeenkomstig het tweede of derde lid in aanmerking genomen als de datum van betekening (lid 4). Zie ook artikel 8 lid 3 Betekeningsverordening over de datum van betekening na terugsturen wegens ontbreken van een vertaling.
Betekening in persoon
Voor de vraag of het stuk wordt aangemerkt als betekening in persoon, hangt af van de daarvoor geldende criteria in de Lidstaat waar de ontvanger woont of verblijft (en waar het stuk dus wordt betekend). Wordt daaraan voldaan, dan geldt de betekening als in persoon gedaan (lid 5).
Stappenplan en landenlijst KBVG
De gerechtsdeurwaarders mr. Maritza Bernardt (nu werkzaam bij de Belastingdienst) en Jeroen Nijenhuis (gerechtsdeurwaarder in Amersfoort en docent) hebben in het tijdschrift Gerechtsdeurwaarder 2016, nr. 1 een artikel gepubliceerd met een stappenplan en een landenlijst voor buitenlandse betekening (met een voorbehoud of dit artikel nog geheel up to date is: zie de link naar dit artikel in PDF). NB de link naar de EU website in het artikel is verouderd.
Kantoorbetekening
Art. 63 Rv. geeft nog een extra mogelijkheid voor betekening van exploten inzake een rechtsmiddel in een procedure, wanneer de geadresseerde reeds eerder in die kwestie in een procedure betrokken was. In dat geval kan ook aan de deurwaarder of advocaat, die deze partij in de procedure vertegenwoordigde, worden betekend.
De wet formuleert dit aldus: “aan het kantoor van de advocaat of deurwaarder bij wie degene voor wie het exploot is bestemd, laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen”.
Art. 79 lid 2, 2e volzin Rv. (i.g.v. verplichte procesvertegenwoordiging) en art. 80 lid 4 Rv. (voor Kantonzaken) bepalen, dat een partij tot aan het eindvonnis “geacht wordt” domicilie gekozen te hebben bij de advocaat of gemachtigde, die namens hem in een procedure optreedt (zich voor deze partij “gesteld” heeft). Tenzij deze expliciet een ander domicilie gekozen heeft.
Dat geldt dus niet alleen voor de eisende partij, die een domiciliekeuze bij diens advocaat (of gemachtigde) in de dagvaarding heeft laten vermelden, maar ook voor de gedaagde, hoewel in de conclusie van antwoord en verdere conclusies normaliter geen domiciliekeuze wordt opgenomen.
Lid 2 bepaalt verder met betrekking tot executiemaatregelen: “Aan een in verband met executie volgens wettelijk voorschrift gekozen woonplaats kunnen alle exploten worden gedaan, zelfs van verzet, hoger beroep en cassatie”.
Zie verder de onderstaande arresten inzake kantoorbetekening.
Betekening aan huisgenoten: in persoon
Betekening namens iemand aan diens huisgenoot moet in persoon worden gedaan (art. 57 Rv.).
Betekening in enkele andere bijzondere gevallen
Voor de eigenaar of rederij van een schip, of de opvarenden daarvan, voor de eigenaar van een vliegtuig en geven art. 59 Rv. en 60 Rv. bijzondere regels.
Betekening t.b.v. ontruiming aan (onbekende) krakers
Art. 61 Rv. geeft een speciale regeling voor een ontruimingsexploot aan krakers.
Nietigheid door een gebrek in het exploot
Art. 66 lid 1 Rv. bepaalt, dat niet-naleving van de bepalingen in deze afdeling slechts nietigheid meebrengt, als aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld (lid 1). In het arrest HR 4 oktober 2013 (Carrier Tanker/Ice Shipping Eight) besliste de Hoge Raad dat deze regels ook gelden voor beslagexploten.
Lees de overwegingen van HR 4 oktober 2013 (Carrier Tanker/Ice Shipping Eigt)
De situatie was als volgt. Ice Shipping vorderde in deze procedure Carrier Tanker te veroordelen tot vergoeding van de door de aanvaring ontstane schade. Volgens Ice Shipping is Carrier Tanker jegens haar aansprakelijk voor die schade. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter baseerde zij op het door haar gelegde conservatoire vreemdelingenbeslag (art. 767 Rv). Zie ook de pagina Conservatoir vreemdelingenbeslag.
Carrier Tanker heeft incidenteel gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. Aan deze vordering legt zij ten grondslag, eveneens voor zover in cassatie van belang, dat het exploot waarbij het conservatoire vreemdelingenbeslag is gelegd, in strijd met art. 440 lid 1, aanhef en onder a, Rv in verbinding met art. 702 lid 1 Rv, niet de werkelijke vestigingsplaats van Ice Shipping vermeldt, het beslag daarom ingevolge deze bepalingen nietig is en art. 767 Rv slechts rechtsmacht van de Nederlandse rechter schept indien het beslag geldig is gelegd.
Het hof heeft deze grondslag verworpen en de afwijzing door de rechtbank van de incidentele vordering van Carrier Tanker bekrachtigd. Daartoe heeft het overwogen dat Ice Shipping weliswaar in het beslagexploot ten onrechte de plaats van vestiging van haar vertegenwoordiger heeft vermeld (Singapore), in plaats van haar eigen (werkelijke) vestigingsplaats (de Marshall Islands), maar dat dit gebrek op grond van art. 66 lid 2 Rv kan worden hersteld door het doen uitbrengen van een herstelexploot. Omdat het beslag daags na het leggen ervan is vervangen door een garantie van de verzekeraar van Carrier Tanker en Carrier Tanker de nietigheid van het beslag eerst heeft ingeroepen in het hoger beroep van deze procedure, kan niet van Ice Shipping worden gevergd nog een herstelexploot uit te brengen en komt Carrier Tanker geen beroep toe op de nietigheid van het exploot
Met betrekking tot het tevens door Carrier Tanker gedane beroep op nietigheid van de inleidende dagvaarding omdat ook daarin de vestigingsplaats van Ice Shipping onjuist is vermeld, heeft het hof overwogen dat Carrier Tanker daardoor niet in haar belangen is geschaad, nu tussen partijen vaststaat wat de vestigingsplaats van Ice Shipping is.
De Hoge Raad lichtte in dit arrest toe, dat art. 66 Rv. ook voor beslagen geldt (met verwijzing naar een eerder arrest uit 2007). De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.5.1 tot en met 3.5.3):
“3.5.1 Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat het terecht tot uitgangspunt neemt dat de regeling van afdeling 1.6 van het Eerste boek Rv (‘Exploten’) in beginsel ook van toepassing is op beslagexploten (vgl. Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 197). Anders dan het middel betoogt, geldt dit ook voor art. 66 lid 1 Rv (dat onderdeel uitmaakt van deze regeling), zulks om de navolgende reden.
3.5.2 Art. 66 lid 1 Rv bepaalt dat de niet-naleving van hetgeen in afdeling 1.6 is voorgeschreven, slechts nietigheid meebrengt voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld. Hoewel deze bepaling naar haar bewoordingen slechts geldt met betrekking tot hetgeen in afdeling 1.6 Rv is voorgeschreven (art. 45-66 Rv), valt zij ook toe te passen op andere vormvoorschriften die gelden voor exploten en ten doel hebben de belangen te beschermen van degene voor wie het exploot is bestemd. Het gaat bij deze bepaling immers om een algemeen beginsel. Zie aldus de toelichting op het artikel (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 216-217) en vergelijk die op art. 438 Rv (Parl. Gesch. Wijziging Rv (Inv. 3, 5 en 6), p. 96, onder 3), waarin als afzonderlijk door de rechter te beslissen punt is genoemd of het verzuim van de betrokken beslagformaliteit tot nietigheid moet leiden.
Op zulke vormvoorschriften met betrekking tot beslagexploten is art. 66 lid 1 Rv daarom van overeenkomstige toepassing. Ook de niet-naleving van die voorschriften leidt derhalve slechts tot nietigheid ingeval degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld in een belang dat door de geschonden norm wordt beschermd (HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2593, NJ 2007/118).
3.5.3 Art. 440 lid 1, aanhef en onder a, Rv bepaalt weliswaar (ten aanzien van conservatoir beslag in verbinding met art. 702 lid 1 Rv) dat het beslagexploot op straffe van nietigheid de woon- of vestigingsplaats van de beslaglegger moet vermelden, maar de niet-inachtneming van dit voorschrift leidt, zoals volgt uit het hiervoor in 3.5.2 overwogene, alleen tot nietigheid indien de beslagene of eventuele andere belanghebbenden hierdoor onredelijk zijn benadeeld. Het voorschrift dat het beslagexploot de naam en de woon- of vestigingsplaats vermeldt van de beslaglegger, strekt ertoe dat duidelijk is wat de identiteit en woon- of vestigingsplaats van de beslaglegger zijn. De hiervoor in 3.3 vermelde overwegingen van het hof in rov. 3.4 en 3.6 van zijn arrest komen erop neer dat hierover in dit geval tijdig voldoende duidelijkheid bestond, en dat voor zover dat niet het geval is geweest, niet blijkt dat Carrier Tanker daardoor is benadeeld in het belang dat genoemd voorschrift beoogt te beschermen.”
Het cassatiemiddel trof dus geen doel, zo concludeerde de Hoge Raad.
Herstelexploot
Een gebrek in een exploot dat nietigheid meebrengt, kan, tenzij uit de wet anders voortvloeit, bij exploot worden hersteld (art. 66 lid 2 Rv.). Zie voor herstelexploten voor een gebrek in een dagvaarding ook de pagina dagvaarding.
Een voorbeeld waarin de Wet van Murphy flink had toegeslagen is het arrest in de zaak die leidde tot Hof Den Bosch 28 juni 2016. Hierbij speelde ook het verzuim om in het petitum tegen het eindvonnis op te komen. Zie ook de pagina Hoger beroep.
Rechtspraak
betekening aan briefadres
HR 28 juni 2019 (DWS Zorgverzekeraar/verzekerde) – de Hoge Raad beantwoordt in dit arrest prejudiciële vragen beantwoord over de betekening aan het zgn. “briefadres”. Wanneer iemand geen woonplaats heeft, verplicht de Wet BRP iedere ingezetene om zich op een briefadres in te schrijven. Dat is dus een adres van iemand anders, waar degene die zich daar bij inschrijft ook stukken kan ontvangen. Dat is uitdrukkelijk niet een postbus. Aan dat adres moet dan ook worden betekend. De geadresseerde is dan niet iemand zonder woon- of verblijfplaats in de zin van art. 54 Rv..
betekening aan de Ontvanger van de Belastingdienst
HR 12 augustus 2016 (Continental Automaten B.V./Ontvanger) – de Ontvanger is een zelfstandig bevoegd in rechte op te treden; exploten aan de Ontvanger in persoon moeten daadwerkelijk aan hem in persoon worden betekend;
kantoorbetekening
HR d.d. 16 maart 2018 (NN te Curaçao/Carigna) betekening in Nederland aan wederpartij die in Curacao woont o.g.v. art. 63 Rv. aan kantooradres advocaat vorige instantie is rechtsgeldig (zie ook HR 7 juli 2017 hieronder);
HR 7 juli 2017 (HRC N.V./NN te België) art. 63 Rv. (kantoorbetekening) is eveneens van toepassing in KEI-zaken;
HR 13 februari 2015 (Oracle NL/Westinvest GmbH te Duitsland) kantoorbetekening is ook geldig binnen BetVo II, nu de Verordening deze vorm van betekenen niet uitsluit;
HR 18 december 2009 (Demarara/NN te Duitsland) kantoorbetekening is ook mogelijk binnen de EU, omdat BetVo II dit niet uitsluit;
herstelexploot
Hof Den Bosch 28 juni 2016 – herstelexploot verkeerde roldatum, verkeerd Hof, verkeerde wijze van betekenen aan Duitse gedaagde en verzuim deel van het petitum (namelijk vernietiging van het eindvonnis) in appèldagvaarding op te nemen.
Auteur & Last edit
[MdV, 17-03-2018; laatste bewerking 16-08-2021]
Exploten (Afd. 6, Titel 1, Boek 1 Rv.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!