HR 8 februari 2019 (Credivance/ex-echtelieden)
Er deed zich in de zaak die leidde tot het arrest HR 8 februari 2019 (Credivance/ex-echtelieden) processuele verwarring voor over de vraag of de man nu wel of niet in de procedure verschenen was, die de bij verstek veroordeelde vrouw op het verkeerde been zette. Als de man immers verschenen was, zou gelden dat het een vonnis op tegenspraak was, waartegen zij in hoger beroep moest. Was hij niet verschenen, dan diende zij verzet in te stellen.
Feiten Credivance/ex-echtelieden
Zes jaar na zijn echtscheiding sluit een man een lening. Onder het contract staat ook de naam en handtekening van zijn ex-vrouw. Nadat de (ex) man en vrouw als hoofdelijk schuldenaren zijn gedagvaard tot betaling van de lening schrijft de man voor de 1e zittingsdatum een brief aan de Kantonrechter, waarin hij bekent dat hij de leningsakte heeft vervalst en dat zijn ex-vrouw van niets weet. Hij meldt verder dat al het geld aan gokken is opgegaan en dat hij geen geld meer heeft en in Turkije woont en niet naar Nederland komt, en dat hij de lening zal terugbetalen als zijn leven weer op orde is.
De Kantonrechter oordeelt eerst, dat de man zich in persoon in de procedure gesteld heeft, verleent tegen de vrouw verstek en wijst de vordering toe. Het vonnis wordt niet in persoon aan de vrouw betekend.
Gedaagde wel verschenen of niet verschenen?
Na 14 maanden komt zij tegen het vonnis in verzet. De Kantonrechter oordeelt dan in de verzetprocedure, dat de man achteraf bezien toch niet was verschenen en het vonnis dus volledig een verstekvonnis was, en honoreert het verzet van de vrouw.
Man wel verschenen, vrouw had beroep in moeten stellen
Het Hof vernietigt deze beslissing in hoger beroep, oordelend dat de man wel was verschenen en dat de vrouw dus op grond van art. 140 lid 3 Rv. het verkeerde rechtsmiddel had ingesteld. Ze had in hoger beroep moeten gaan en niet in verzet. Het Hof wijst de vordering van Credivance alsnog toe.
Hoge Raad: vrouw op verkeerde been gezet door Kantonrechter
De Hoge Raad casseert deze beslissing van het Hof. In beginsel klopte de redenering van het Hof wel, aldus de Hoge Raad, maar het Hof was niet ingegaan op de stellingen van de vrouw, dat het vonnis van de Kantonrechter haar voorkwam als een verstekvonnis en zij daaruit niet af had kunnen leiden dat de man wel in de procedure was verschenen. Door dit verweer onvoldoende te onderzoeken werd haar recht op toegang tot de rechter in de kern aangetast, aldus de Hoge Raad. Daarmee voldoet de uitspraak van het Hof niet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM.
Alternatieve oplossing: art. 340 Rv.
Mr. C.J.M. Claassen schrijft in haar noot in de NJ, dat deze oplossing wat gewrongen voorkomt, en een oplossing langs de lijnen van art. 340 Rv. eleganter geweest zou zijn. In die bepaling wordt alsnog een termijn gegund voor hoger beroep, als een procespartij cassatie tegen een vonnis heeft ingesteld, maar komt vast te staan dat cassatie niet het juiste rechtsmiddel was, maar hoger beroep. De dwalende procespartij krijgt dan vanaf de beslissing dat het vonnis niet open staat voor cassatie alsnog de normale termijn van drie maanden voor het instellen van hoger beroep.
Deze uitspraak wordt besproken op de pagina Verzet.
[MdV, 17-05-2023]
HR 8 februari 2019 (Credivance/ex-echtelieden)
Er deed zich in de zaak die leidde tot het arrest HR 8 februari 2019 (Credivance/ex-echtelieden) processuele verwarring voor over de vraag of de man nu wel of niet in de procedure verschenen was, die de bij verstek veroordeelde vrouw op het verkeerde been zette. Als de man immers verschenen was, zou gelden dat het een vonnis op tegenspraak was, waartegen zij in hoger beroep moest. Was hij niet verschenen, dan diende zij verzet in te stellen.
Feiten Credivance/ex-echtelieden
Zes jaar na zijn echtscheiding sluit een man een lening. Onder het contract staat ook de naam en handtekening van zijn ex-vrouw. Nadat de (ex) man en vrouw als hoofdelijk schuldenaren zijn gedagvaard tot betaling van de lening schrijft de man voor de 1e zittingsdatum een brief aan de Kantonrechter, waarin hij bekent dat hij de leningsakte heeft vervalst en dat zijn ex-vrouw van niets weet. Hij meldt verder dat al het geld aan gokken is opgegaan en dat hij geen geld meer heeft en in Turkije woont en niet naar Nederland komt, en dat hij de lening zal terugbetalen als zijn leven weer op orde is.
De Kantonrechter oordeelt eerst, dat de man zich in persoon in de procedure gesteld heeft, verleent tegen de vrouw verstek en wijst de vordering toe. Het vonnis wordt niet in persoon aan de vrouw betekend.
Gedaagde wel verschenen of niet verschenen?
Na 14 maanden komt zij tegen het vonnis in verzet. De Kantonrechter oordeelt dan in de verzetprocedure, dat de man achteraf bezien toch niet was verschenen en het vonnis dus volledig een verstekvonnis was, en honoreert het verzet van de vrouw.
Man wel verschenen, vrouw had beroep in moeten stellen
Het Hof vernietigt deze beslissing in hoger beroep, oordelend dat de man wel was verschenen en dat de vrouw dus op grond van art. 140 lid 3 Rv. het verkeerde rechtsmiddel had ingesteld. Ze had in hoger beroep moeten gaan en niet in verzet. Het Hof wijst de vordering van Credivance alsnog toe.
Hoge Raad: vrouw op verkeerde been gezet door Kantonrechter
De Hoge Raad casseert deze beslissing van het Hof. In beginsel klopte de redenering van het Hof wel, aldus de Hoge Raad, maar het Hof was niet ingegaan op de stellingen van de vrouw, dat het vonnis van de Kantonrechter haar voorkwam als een verstekvonnis en zij daaruit niet af had kunnen leiden dat de man wel in de procedure was verschenen. Door dit verweer onvoldoende te onderzoeken werd haar recht op toegang tot de rechter in de kern aangetast, aldus de Hoge Raad. Daarmee voldoet de uitspraak van het Hof niet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM.
Alternatieve oplossing: art. 340 Rv.
Mr. C.J.M. Claassen schrijft in haar noot in de NJ, dat deze oplossing wat gewrongen voorkomt, en een oplossing langs de lijnen van art. 340 Rv. eleganter geweest zou zijn. In die bepaling wordt alsnog een termijn gegund voor hoger beroep, als een procespartij cassatie tegen een vonnis heeft ingesteld, maar komt vast te staan dat cassatie niet het juiste rechtsmiddel was, maar hoger beroep. De dwalende procespartij krijgt dan vanaf de beslissing dat het vonnis niet open staat voor cassatie alsnog de normale termijn van drie maanden voor het instellen van hoger beroep.
Deze uitspraak wordt besproken op de pagina Verzet.
[MdV, 17-05-2023]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!