Pagina inhoud

    Vzr. Rb. Amsterdam 27 augustus 2002 (Goldtron/Media Most)

    Feiten Goldtron/Media Most

    Goldtron had een verzoekschrift ingediend bij de Voorzieningenrechter voor het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een Russisch arbitraal vonnis op de voet van art. 1075 Rv.. Media Most had aandelen gekocht van Goldtron, en in de overeenkomst was bedongen dat geschillen zouden worden voorgelegd aan de International Commercial Arbitration Court of the Chamber of Commerce and Industry (ICAC) in Moskou.

    Media Most had een verzoek bij het ICAC ingediend tot bijstelling van de koopsom tot slechts de 1e termijn van 5 mio USD. Goldtron vorderde in reconventie de resterende twee betalingen.

    Het ICAC had Media Most veroordeeld ook het restant van de koopsom van 8,5 mio USD plus een boete van 10% en bijkomende kosten te betalen, en Goldtron wilde die beslissing in Nederland executeren.

    Verweer Media Most tegen executie in Nederland wegens partijdigheid arbiter

    Media Most verweerde zich tegen het verzoek om een exequatur, stellende dat de arbiters partijdig waren en de beslissing dus niet zuiver tot stand was gekomen. De voorzitter van het scheidsgerecht had – na de indiening van het verzoek door Media Most – telefonisch contact opgenomen met Media Most (veronderstellende dat dit Goldtron was) en gaf allerlei tips. Hij wees hen er op dat ze een tegenvordering moesten indienen.

    Een wrakingsverzoek gericht tegen deze Voorzitter werd echter afgewezen. Het wrakingsverzoek zou te laat zijn ingediend. Media Most heeft vervolgens bij de overheidsrechter de vernietiging van het arbitraal vonnis gevorderd. In eerste instantie was dit afgewezen, maar in beroep werd die afwijzing vernietigd. Die zaak liep ten tijde van het exequaturverzoek nog.

    Beoordeling door Vrz. Rb. Amsterdam

    De rechtbank wijst – na zorgvuldige weging – het exequatur verzoek af. De Voorzieningenrechter overweegt:

    “4.1. De Russische Federatie en het Koninkrijk der Nederlanden zijn beide partij bij de Convention on the recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Award 1958, (hierna: het verdrag). Volgens het Verdrag staan erkenning en tenuitvoerlegging voorop. Weigering daarvan mag slechts bij wijze van uitzondering geschieden, onder andere als de benoeming van arbiters of de arbitrale procedure in strijd is met het door partijen overeengekomene of als erkenning of tenuitvoerlegging in strijd zou zijn met de openbare orde.

    4.2. Het afwijzen van het onder 1.g bedoelde wrakingsverzoek kan een grond zijn voor afwijzing van de gevraagde erkenning en tenuitvoerlegging als deze afwijzing is geschied in strijd met het op de overeengekomen arbitrage toepasselijke reglement (de arbitrale procedure is dan immers gevoerd in strijd is met het door partijen overeengekomene) dan wel als hierdoor wordt gehandeld in strijd met de in Nederland aanvaarde beginselen van behoorlijke rechtspleging.

    4.3. De rechtbank is van oordeel dat, nu een inhoudelijk onderzoek van het wrakingsverzoek achterwege is gebleven, zal moeten onderzocht of dit door het Presidium van het ICAC op de juiste formele gronden is afgewezen. Daarbij kan in het midden blijven of de door Mediamost gestelde toedracht op waarheid berust.”

    Na te hebben vastgesteld dat de afwijzing van het wrakingsverzoek – naar het oordeel van de rechtbank – in strijd was met het arbitragereglement dat op de arbitrageprocedure van toepassing was, overweegt de rechtbank vervolgens:

    “4.7. De rechtbank komt dus tot het oordeel dat het presidium van het ICAC het wrakingsverzoek van Mediamost ten onrechte heeft afgewezen op grond van een overschrijding van de termijn bedoeld in § 24 lid 1. Dit betekent dat het wrakingsverzoek ten onrechte niet inhoudelijk is behandeld, zodat Mediamost zich niet heeft kunnen verweren tegen een in haar ogen partijdige arbiter.

    Daarom moet worden aangenomen dat de onder 1.d bedoelde arbitrale procedure is gevoerd in strijd is met het door partijen overeengekomen arbitragereglement. Tevens moet worden gezegd dat de rechtsgang bij deze arbitrage in strijd is geweest met de in Nederland aanvaarde beginselen van behoorlijke rechtspleging, zodat op grond van artikel V lid 2 van het onder 4.1 genoemde verdrag de gevraagde tenuitvoerlegging moet worden geweigerd.”

    De rechtbank voegt daaraan toe, dat ook wanneer het verzoek niet binnen de termijn was gedaan, de afwijzing daarvan op zijn minst deugdelijk gemotiveerd had moeten worden gelet op de ernst van de bezwaren tegen de voorzitter van het scheidsgerecht:

    “4.8. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het presidium van het ICAC, ook indien zij ervan uitging dat het wrakingsverzoek was ingediend meer dan vijftien dagen nadat omstandigheden waren gebleken die grond zouden kunnen zijn voor wraking, gezien de laatste zin van § 24 lid 1 van het arbitragereglement – mede gelet op de ernst van de aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde omstandigheden – had moeten motiveren waarom dit uitstel niet gerechtvaardigd was. Door dit na te laten is eveneens gehandeld in strijd met de in Nederland aanvaarde beginselen van behoorlijke rechtspleging.”

    De procedure bij de Russische overheidsrechter deed – zo overwoog de Voorzieningenrechter in r.o. 4.9 – niet ter zake omdat de grondslag voor de vordering tot vernietiging in die procedure een andere was dan de wrakingskwestie in de arbitrale procedure.

    Deze uitspraak komt ter sprake op de pagina Arbitrage buiten Nederland.

    [MdV, 24-09-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:RBAMS:2002:AE7019

    Rechtbank Amsterdam

    27 augustus 2002

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Vzr. Rb. Amsterdam 27 augustus 2002 (Goldtron/Media Most)

      Feiten Goldtron/Media Most

      Goldtron had een verzoekschrift ingediend bij de Voorzieningenrechter voor het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een Russisch arbitraal vonnis op de voet van art. 1075 Rv.. Media Most had aandelen gekocht van Goldtron, en in de overeenkomst was bedongen dat geschillen zouden worden voorgelegd aan de International Commercial Arbitration Court of the Chamber of Commerce and Industry (ICAC) in Moskou.

      Media Most had een verzoek bij het ICAC ingediend tot bijstelling van de koopsom tot slechts de 1e termijn van 5 mio USD. Goldtron vorderde in reconventie de resterende twee betalingen.

      Het ICAC had Media Most veroordeeld ook het restant van de koopsom van 8,5 mio USD plus een boete van 10% en bijkomende kosten te betalen, en Goldtron wilde die beslissing in Nederland executeren.

      Verweer Media Most tegen executie in Nederland wegens partijdigheid arbiter

      Media Most verweerde zich tegen het verzoek om een exequatur, stellende dat de arbiters partijdig waren en de beslissing dus niet zuiver tot stand was gekomen. De voorzitter van het scheidsgerecht had – na de indiening van het verzoek door Media Most – telefonisch contact opgenomen met Media Most (veronderstellende dat dit Goldtron was) en gaf allerlei tips. Hij wees hen er op dat ze een tegenvordering moesten indienen.

      Een wrakingsverzoek gericht tegen deze Voorzitter werd echter afgewezen. Het wrakingsverzoek zou te laat zijn ingediend. Media Most heeft vervolgens bij de overheidsrechter de vernietiging van het arbitraal vonnis gevorderd. In eerste instantie was dit afgewezen, maar in beroep werd die afwijzing vernietigd. Die zaak liep ten tijde van het exequaturverzoek nog.

      Beoordeling door Vrz. Rb. Amsterdam

      De rechtbank wijst – na zorgvuldige weging – het exequatur verzoek af. De Voorzieningenrechter overweegt:

      “4.1. De Russische Federatie en het Koninkrijk der Nederlanden zijn beide partij bij de Convention on the recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Award 1958, (hierna: het verdrag). Volgens het Verdrag staan erkenning en tenuitvoerlegging voorop. Weigering daarvan mag slechts bij wijze van uitzondering geschieden, onder andere als de benoeming van arbiters of de arbitrale procedure in strijd is met het door partijen overeengekomene of als erkenning of tenuitvoerlegging in strijd zou zijn met de openbare orde.

      4.2. Het afwijzen van het onder 1.g bedoelde wrakingsverzoek kan een grond zijn voor afwijzing van de gevraagde erkenning en tenuitvoerlegging als deze afwijzing is geschied in strijd met het op de overeengekomen arbitrage toepasselijke reglement (de arbitrale procedure is dan immers gevoerd in strijd is met het door partijen overeengekomene) dan wel als hierdoor wordt gehandeld in strijd met de in Nederland aanvaarde beginselen van behoorlijke rechtspleging.

      4.3. De rechtbank is van oordeel dat, nu een inhoudelijk onderzoek van het wrakingsverzoek achterwege is gebleven, zal moeten onderzocht of dit door het Presidium van het ICAC op de juiste formele gronden is afgewezen. Daarbij kan in het midden blijven of de door Mediamost gestelde toedracht op waarheid berust.”

      Na te hebben vastgesteld dat de afwijzing van het wrakingsverzoek – naar het oordeel van de rechtbank – in strijd was met het arbitragereglement dat op de arbitrageprocedure van toepassing was, overweegt de rechtbank vervolgens:

      “4.7. De rechtbank komt dus tot het oordeel dat het presidium van het ICAC het wrakingsverzoek van Mediamost ten onrechte heeft afgewezen op grond van een overschrijding van de termijn bedoeld in § 24 lid 1. Dit betekent dat het wrakingsverzoek ten onrechte niet inhoudelijk is behandeld, zodat Mediamost zich niet heeft kunnen verweren tegen een in haar ogen partijdige arbiter.

      Daarom moet worden aangenomen dat de onder 1.d bedoelde arbitrale procedure is gevoerd in strijd is met het door partijen overeengekomen arbitragereglement. Tevens moet worden gezegd dat de rechtsgang bij deze arbitrage in strijd is geweest met de in Nederland aanvaarde beginselen van behoorlijke rechtspleging, zodat op grond van artikel V lid 2 van het onder 4.1 genoemde verdrag de gevraagde tenuitvoerlegging moet worden geweigerd.”

      De rechtbank voegt daaraan toe, dat ook wanneer het verzoek niet binnen de termijn was gedaan, de afwijzing daarvan op zijn minst deugdelijk gemotiveerd had moeten worden gelet op de ernst van de bezwaren tegen de voorzitter van het scheidsgerecht:

      “4.8. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het presidium van het ICAC, ook indien zij ervan uitging dat het wrakingsverzoek was ingediend meer dan vijftien dagen nadat omstandigheden waren gebleken die grond zouden kunnen zijn voor wraking, gezien de laatste zin van § 24 lid 1 van het arbitragereglement – mede gelet op de ernst van de aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde omstandigheden – had moeten motiveren waarom dit uitstel niet gerechtvaardigd was. Door dit na te laten is eveneens gehandeld in strijd met de in Nederland aanvaarde beginselen van behoorlijke rechtspleging.”

      De procedure bij de Russische overheidsrechter deed – zo overwoog de Voorzieningenrechter in r.o. 4.9 – niet ter zake omdat de grondslag voor de vordering tot vernietiging in die procedure een andere was dan de wrakingskwestie in de arbitrale procedure.

      Deze uitspraak komt ter sprake op de pagina Arbitrage buiten Nederland.

      [MdV, 24-09-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:RBAMS:2002:AE7019

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!