Beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (Titel 7, Hoofdstuk II, Boek 8 B.W.)
Inleiding beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen
Titel 7, Hoofdstuk II, Boek 8 B.W. geeft een regeling voor de beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen. De Titel is niet heel omvangrijk en omvat 10 bepalingen (art. 8:750 B.W. tot en met art. 8:759 B.W.). Wat niet wegneemt dat de regeling ingewikkeld is, mede door de vele verwijzingen naar andere bepalingen en de inbedding in internationaal recht.
Het principe van schadebeperking in het zeerecht
Maritieme claims kunnen flink in de papieren lopen. Daarom is door de eeuwen heen gezocht naar methoden om die aansprakelijkheid te beperken en te verdelen. Het principe van de beperking van aansprakelijkheid in het zeerecht heeft een lange geschiedenis. Dit leerstuk is ontstaan in het Romeinse recht.De ratio voor de beperking van aansprakelijkheid voor schades, die kunnen ontstaan bij ongelukken met schepen, is dat deze schades zeer omvangrijk kunnen zijn en de risico’s lastig te beheersen. De gedachte was dat de partijen die belangen hebben in vervoer per zeeschip geen risico zouden moeten lopen tot een groter bedrag dan hun financiële belang. Een principe dat we bij de aandeelhouder in de naamloze en de besloten vennootschap ‘met beperkte aansprakelijkheid’ nog steeds terugzien. Deze rechtspersonen zijn dan ook ontsproten aan het gedachtengoed van de handelsmissies van de VOC.
In de huidige tijd is er wel kritiek op het principe van de aansprakelijkheidsbeperking in het zeerecht. De risico’s zijn veel beter te beheersen dan in vroeger tijden. Niettemin maakt dit nog steeds deel uit van het zeerecht.
Invoeging van Titel 7 in Boek 8 B.W.
Per 1 januari 1997 is Titel 7 van Boek 8 B.W. gewijzigd. De regeling van de beperking van aansprakelijkheid voor het zeerecht en voor het binnenvaartrecht waren bij de invoering van Boek 8 B.W. nog onderdeel van het Wetboek van Koophandel (Titel 11A e, Titel 13, Afd. 10A WvK oud). Deze zijn in Boek 8 B.W. ingevoegd (in Titel 7 en Titel 12) met de wet van 31 oktober 1996 (Stb. 1996, 548).
Zie voor informatie over deze wetswijziging de Parlementaire geschiedenis met betrekking tot wetsvoorstel 24061. Hierbij zijn de wet inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (Wet van 14 juni 1989, Stb. 241) en de wet regeling beperking van aansprakelijkheid van eigenaren van binnenschepen (Wet van 14 juni 1989, Stb. 239) ingevoegd in Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Zie de pagina Beperking van de aansprakelijkheid van eigenaren van binnenschepen.
Bij deze titel is niet een geheel nieuwe memorie van toelichting ontworpen. De wet van 14 juni 1989, Stb. 241 is namelijk, behoudens enkele in de MvT bij Titel 7, Boek 8 B.W. afzonderlijk toe te lichten wijzigingen, ongewijzigd overgenomen, zodat volstaan kan worden met verwijzing naar de bij deze wet behorende Kamerstukken II, 1986/87, 19 768, nr. 3.
Het stellen van een fonds ter beperking van maritieme aansprakelijkheid
Partijen die aansprakelijk gesteld worden voor een schade, die is ontstaan bij een aanvaring met een zeeschip of een binnenvaartschip, kunnen hun aansprakelijkheid beperken door het ‘stellen van een fonds’. Daartoe moet een verzoekschrift worden ingediend bij rechtbank Rotterdam op de voet van art. 642a Rv. (zie de pagina Procedures beperking aansprakelijkheid scheepseigenaren).
Het stellen van een fonds, waarmee de aansprakelijkheid voor een aanvaring tot het bedrag daarvan beperkt kan worden, is voor het zeerecht mogelijk op basis van art. 8:750 lid 1 B.W.. Deze bepaling is gebaseerd op het hiervoor genoemde Londens Limitatieverdrag (door de Hoge Raad afgekort als LLMC) van 1976 en het Protocol van 1996 bij dat verdrag. Zie ook de pagina Londens Limitatieverdrag Maritieme Claims.
De LLMC is herzien bij en vervangen door het Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, 1976 (Trb. 1997, 300; hierna: Protocol). Deze herziening en vervanging zijn op 23 maart 2011 voor Nederland in werking getreden (na goedkeuring van het Protocol bij Wet van 7 oktober 2010, Stb. 2010, 782) en hebben geleid tot aanpassing van art. 8:755 lid 1 BW met ingang van 1 januari 2011.
De wet voorziet – in navolging van het Verdrag en het Procotol – in verschillende soorten fondsen, afhankelijk van het soort schade.
Geen beperking aansprakelijkheid bij opzet of roekeloosheid
Niemand is gerechtigd zijn aansprakelijkheid te beperken, indien bewezen is dat de schade is ontstaan door zijn eigen handeling of nalaten, geschied hetzij met het opzet die schade te veroorzaken hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien (art. 8:754 B.W.).
Besluit tot vaststelling van de limieten van maritieme aansprakelijkheid
Tegelijkertijd is op 29 november 1996 een (nieuw) besluit genomen ter uitvoering van art. 8:755 B.W. waarin de limieten voor schadebeperkingsfondsen voor maritieme aansprakelijkheid zijn vastgesteld (Stb. 1996, 586).
In dit besluit wordt één enkele limiet vastgesteld, namelijk:
“Het bedrag waartoe de aansprakelijkheid uit hoofde van titel 7 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek voor de in het eerste lid van artikel 755, aanhef en onder b, bedoelde vorderingen kan worden beperkt, bedraagt voor schepen, die blijkens hun constructie uitsluitend of in hoofdzaak zijn bestemd tot het vervoer van personen en waarvan de tonnage niet groter is dan 300, 100.000 rekeneenheden.”
Het Besluit is blijkens de wijzigingsgeschiedenis bij Besluit ter uitvoering art. 8:755 lid 2 B.W. nadien niet meer gewijzigd.
Vorderingen uitgesloten van limitering aansprakelijkheid bij aanvaring
De toepasselijkheid van Titel 6, Boek 8 B.W. inzake ongevallen in het zeerecht is in art. 8:753 lid 1 B.W. uitgesloten voor een aantal vorderingen, te weten:
a. vorderingen uit hoofde van hulpverlening, met inbegrip van, indien van toepassing, een vordering ter zake van een bijzondere vergoeding als bedoeld in artikel 14 van het Verdrag van Londen, of uit hoofde van een bijdrage in avarij-grosse;
b. vorderingen voor schade door verontreiniging door olie, zoals deze zijn bedoeld in het op 29 november 1969 tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie of in enige kracht van wet hebbende wijziging van dat Verdrag of Protocol daarbij;
c. vorderingen onderworpen aan enig internationaal verdrag of enige wet, die de beperking van aansprakelijkheid voor kernschade regelt of verbiedt;
d. vorderingen tegen de exploitant van een nucleair schip terzake van kernschade;
e. vorderingen uit hoofde van arbeidsovereenkomst tegen de reder of de hulpverlener ingesteld door zijn ondergeschikten of hun rechtverkrijgenden voor zover deze vorderingen werkzaamheden betreffen in verband met het schip of de hulpverlening, al naar gelang de aansprakelijkheid van de reder of de hulpverlener voor deze vorderingen uit hoofde van de op de arbeidsovereenkomst toepasselijke wet niet of slechts tot een hoger bedrag dan op grond van deze titel het geval ware, kan worden beperkt;
f. vorderingen ter zake van het vlotbrengen, verwijderen, vernietigen of onschadelijk maken van een zee- of binnenschip dat is gezonken, schipbreuk heeft geleden, gestrand of verlaten is, met inbegrip van alles wat aan boord van zulk een schip is of is geweest;
g. vorderingen ter zake van het verwijderen, vernietigen of onschadelijk maken van de lading van het schip.
Deze bepaling is per 1 januari 2011 gewijzigd. Subonderdeel e) is gewijzigd en sub f) en g) zijn daarbij toegevoegd.
Personenfonds, wrakkenfonds en zakenfonds
Zodoende kan worden onderscheiden in een personenfonds (sub a), een zakenfonds (sub d) en een wrakkenfonds (sub f).
Zakenfonds ter limitering van aansprakelijkheid aanvaring
Op grond van art. 8:755 lid 1 B.W. kan de aansprakelijkheid voor vorderingen naar aanleiding van een aanvaring (als bedoeld in Titel 6, Boek 8 B.W., inzake Ongevallen in het zeerecht) – ontstaan bij eenzelfde voorval, en met uitzondering van een vordering wegens dood of letsel van passagiers – worden beperkt tot het bedrag bepaald in artikel 6 lid 1 van het Verdrag van Londen (LLCM), zoals gewijzigd door artikel 3 van het Protocol van 1996.
Dit behoudens wijziging door de bijzondere amenderingsprocedure voorzien in artikel 8 van het Protocol.
Het instellen van een wrakkenfonds was mogelijk op grond van art. 8:755 lid 1, aanhef en onder b, (oud) BW.
Wijzigingen art. 8:755 B.W.
Art. 8:755 B.W. is een aantal keren gewijzigd. Hieronder worden de eerdere versies weergegeven.
Tekst art. 8:755 B.W. tot 2011
Art. 8:755 lid 1 aanhef en onder b (oud) B.W. luidde voor 1 januari 2011:
“Het bedrag waartoe de aansprakelijkheid uit hoofde van deze titel voor niet in Onverminderd het in het tweede lid bepaalde, kan de aansprakelijkheid uit hoofde van deze titel voor andere vorderingen dan die genoemd in artikel 756 genoemde vorderingen, naar aanleiding van éénzelfde voorval ontstaan, kan worden beperkt (het bedrag van het fonds) beloopt: die naar aanleiding van éénzelfde voorval zijn ontstaan worden beperkt tot het bedrag bepaald op grond van artikel 6, eerste lid, van het op 19 november 1976 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (Trb. 1980, 23) zoals gewijzigd door artikel 3 van het Protocol van 1996, behoudens wijziging door de bijzondere amenderingsprocedure voorzien in artikel 8 van het Protocol van 1996.
- a. wanneer het vorderingen betreft ter zake van dood of letsel, die niet zijn vorderingen als bedoeld in artikel 752, eerste lid, onder d of e (personenfonds)
- 1°. 333 000 rekeneenheden voor een schip, waarvan de tonnage niet meer dan 500 bedraagt;
- 2°. voor een schip, waarvan de tonnage groter is dan 500, wordt het onder 1 genoemde bedrag vermeerderd met
- – 500 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 501 tot en met 3 000;
- – 333 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 3 001 tot en met 30 000;
- – 250 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 30 001 tot en met 70 000;
- – 167 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één boven de 70 000.
- b. wanneer het enige andere vordering betreft die niet is een vordering als bedoeld in artikel 752, eerste lid, onder d of e (zakenfonds)
- 1°. 167 000 rekeneenheden voor een schip, waarvan de tonnage niet meer dan 500 bedraagt;
- 2°. voor een schip, waarvan de tonnage groter is dan 500, wordt het onder 1 genoemde bedrag vermeerderd met
- – 167 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 501 tot en met 30 000;
- – 125 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 30 001 tot en met 70 000;
- – 83 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één boven de 70 000.
- c. wanneer het vorderingen betreft als bedoeld in artikel 752, eerste lid, onder d of e (wrakkenfonds)
- 1°. 262 000 rekeneenheden voor een schip, waarvan de tonnage niet meer dan 500 bedraagt;
- 2°. voor een schip, waarvan de tonnage groter is dan 500, wordt het onder 1 genoemde bedrag vermeerderd met
- – 333 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 501 tot en met 6 000;
- – 125 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 6 001 tot en met 70 000;
- – 83 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één boven de 70 000.”
Tekst art. 8:755 B.W. van 2011 tot 2019
Per 1 januari 2011 is de tekst van art. 8:755 B.W. gewijzigd in:
“Onverminderd het in het tweede lid bepaalde, kan de aansprakelijkheid uit hoofde van deze titel voor andere vorderingen dan die genoemd in artikel 756 die naar aanleiding van éénzelfde voorval zijn ontstaan als volgt worden beperkt:
a. voor vorderingen die niet zijn vorderingen als bedoeld in artikel 752, eerste lid, onder d of e, tot het bedrag bepaald op grond van artikel 6, eerste lid, van het op 19 november 1976 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (Trb. 1980, 23) zoals gewijzigd door artikel 3 van het Protocol van 1996, behoudens wijziging door de bijzondere amenderingsprocedure voorzien in artikel 8 van het Protocol van 1996; en
“b. voor vorderingen bedoeld in artikel 752, eerste lid, onder d of e (wrakkenfonds), tot het bedrag bepaald op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het op 19 november 1976 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (Trb. 1980, 23) zoals gewijzigd door artikel 3 van het Protocol van 1996, behoudens wijziging door de bijzondere amenderingsprocedure voorzien in artikel 8 van het Protocol van 1996.”
Per 1 juli 2019 (Stb. 2019, 201) is dit opnieuw gewijzigd en is het wrakkenfonds uit Boek 8 B.W. geschrapt (Stb. 2019, 174, zie MvT bij deze wijziging). Aanleiding was de hoge opruimingskosten voor de voor Rotterdam gezonken ‘Baltic Ace’, waar de Staat het merendeel van de kosten had moeten dragen (67,7 mio van de 83,4 mio).
Uitleg art. 2 LLCM
In het arrest HR 2 februari 2018 (Eitzen Chemical Singapore/eigenaren Margreta c.s.) was de vraag aan de orde, of een claim wegens de kosten wegens hulpverlening na een aanvaring gelimiteerd kon worden onder het door Eitzen gestelde zakenfonds, of dat hiertoe een afzonderlijk wrakkenfonds gesteld had moeten worden.
Lees meer over HR 2 februari 2018 (Eitzen Chemical Singapore/eigenaren Margreta)
Het betrof hier een renvooiprocedure over de aansprakelijkheid voor de schade, die was ontstaan door de aanvaring in het Hollands Diep plaatsvond op 11 januari 2009 tussen het zeeschip van Eitzen (de Sichem Anne) en het binnenvaartschip Margreta.
De Margreta dreigde daarbij te zinken. Dat is voorkomen door het schip eerst aan de grond te zetten en vervolgens leeg te pompen en er een noodreparatie aan uit te voeren. Die werkzaamheden zijn aan te merken als hulpverlening, waarvoor de eigenaar van de Margreta was aangesproken. Die vordering wil zij uit hoofde van regres verhalen op Eitzen.
Op de voet van art. 642a e.v. Rv hebben zowel Eitzen als de eigenaar van de Margreta (en o.a. de verzekeraar van de Margreta) hun aansprakelijkheid beperkt door het stellen van een zakenfonds als bedoeld in art. 8:755 lid 1, aanhef en onder b, (oud) BW. de eigenaar van de Margreta heeft in verband met de kosten die zij hebben voldaan aan derden voor het bergen van de lading en het vlotbrengen van de Margreta een regresvordering ingediend in het zakenfonds van Eitzen.
De rechtbank had voor recht verklaard:
(i) dat de Sichem Anne en de Margreta beide voor de helft schuld hebben aan de aanvaring, zodat Eitzen respectievelijk de eigenaar van de Margreta voor de helft jegens de wederpartij voor de gevolgen daarvan aansprakelijk zijn, en
(ii) dat de vorderingen van de eigenaar van de Margreta ter zake van de kosten die zij hebben gemaakt om de Margreta na de aanvaring weer vlot te brengen en haar lading te bergen, moeten worden aangemerkt als vorderingen zoals bedoeld in art. 8:752 lid 1, onder d, BW, waarvoor Eitzen haar aansprakelijkheid slechts kan beperken door een wrakkenfonds te stellen als bedoeld in art. 8:755 lid 1, aanhef en onder c, (oud) BW.
Het geschil in cassatie had alleen betrekking op de verklaring voor recht onder (ii), die door het Hof was bekrachtigd. Het bestreden arrest was Hof Den Haag 24 mei 2016. Het Hof stelde vast, dat Eitzen en de eigenaar van de Margreta elkaar over en weer aansprakelijk hielden voor de aanvaring en de daardoor ontstane schade. Allebei hebben zij hun aansprakelijkheid beperkt door het vormen van een zakenfonds. Het Hof overwoog (r.o. 2):
“De eigenaar van de Margreta heeft voor de aan haar zijde gevallen kosten regresvorderingen ingediend bij de vereffenaar van het zakenfonds van de Sichem Anne , maar daarbij wel betwist dat Eitzen haar aansprakelijkheid voor specifiek de kosten verbonden aan het vlotbrengen van de Margreta en het bergen van haar lading door middel van dat zakenfonds kan beperken; dat zou naar haar mening alleen kunnen door het vormen van een wrakkenfonds (indien bedoelde kosten de omvang van dat fonds zouden overstijgen).”
Eitzen stelt in hoger beroep, dat de ‘Margreta’ geen wrak was, en het vlotbrengen van dat schip derhalve geen wrakopruiming. Volgens Eitzen was er veeleer sprake van hulpverlening, en volgens haar bestaat tussen hulpverlening en wrakopruiming een groot verschil: beide activiteiten sluiten elkaar uit, in die zin dat wrakopruiming is gericht op het opruimen van een wrak, terwijl hulpverlening beoogt het schip (en de lading) te redden uit een gevaarlijke of benarde situatie, waarna het weer kan gaan varen. Gegeven dit ‘fundamentele’ verschil kan hulpverlening niet in het kader van het regres worden omgezet in wrakopruiming, aldus Eitzen, die daarom meent dat de regresvordering niet in een wrakkenfonds, maar in het door haar gestelde zakenfonds thuishoort.
Eitzen had hierbij belang, omdat de vordering wegens de hulpverlening voor de Margreta – die haar eigenaar op basis van regres instelde – ook uit het zakenfonds betaald moest worden, en Eitzen niet een tweede (wrakken)fonds hoefde te stellen. Hof en Hoge Raad wijzen die zienswijze van de hand.
Personenfonds ter limitering van aansprakelijkheid aanvaring
Op grond van art. 8:756 B.W. kan de reder zijn aansprakelijkheid voor dood of letsel van passagiers van een schip – ontstaan bij eenzelfde voorval – beperken tot het bedrag bepaald in artikel 7 van het Verdrag van Londen (LLCM), zoals gewijzigd door artikel 4 van het Protocol van 1996.
Dit behoudens wijziging door de bijzondere amenderingsprocedure voorzien in artikel 8 van het Protocol van 1996.
Bunkerverdrag en Aansprakelijkheidsverdrag 1992 bij schade door olievervuiling
Een interessante kwestie is HR 24 december 2021 (The International Oil Pollution Compensation Fund 1992/NCC), waarbij het Fonds als derde-belanghebbende verzoekt te worden toegelaten tot cassatie in een zaak tussen NCC en 38 wederpartijen over de aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van olievervuiling door een schip van NCC in de haven van Rotterdam in 2018.
De zaak draaide in de eerste plaats om de vraag, of op het verzoek van NCC ex art. 642a Rv. jo. art. 8:750 e.v. B.W. tot beperking van haar aansprakelijkheid het Bunkerverdrag of het Aansprakelijkheidsverdrag 1992 van toepassing is. Bij toepasselijkheid van het Bunkerverdrag is de aansprakelijkheid van NCC beperkt tot ruim € 17 miljoen. Bij toepasselijkheid van het Aansprakelijkheidsverdrag 1992 is die aansprakelijkheid beperkt tot ongeveer € 22 miljoen en financiert het Fonds aanvullende vergoedingen.
Het Fonds was geen partij in de beide feitelijke instanties. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van NCC in beginsel binnen het toepassingsbereik van het Bunkerverdrag valt, maar dit toch afgewezen, met als motivering dat onduidelijk is of het schip ten tijde van het voorval vrij was van residuen van eerder als lading vervoerde olie als bedoeld in art. I lid 1 Aansprakelijkheidsverdrag 1992, waardoor het ervoor moet worden gehouden dat het schip kwalificeert als schip in de zin van het Aansprakelijkheidsverdrag 1992, met als consequentie dat NCC zich niet op het Bunkerverdrag kan beroepen. NCC heeft hiertegen cassatie ingesteld (zij moet immers 5 mio meer betalen).
Gevolg daarvan is, dat het Fonds de rest van de kosten (in totaal 80 miljoen Euro) moet dragen. Het Fonds is in cassatie tegen dit oordeel opgekomen. De Hoge Raad wijst toe het subsidiaire verzoek van het Fonds om als belanghebbende tot de procedure in cassatie te worden toegelaten.
Auteur & Last edit
[MdV, 14-01-2022; laatste bewerking 26-07-2023]
Beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (Titel 7, Hoofdstuk II, Boek 8 B.W.)
Inleiding beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen
Titel 7, Hoofdstuk II, Boek 8 B.W. geeft een regeling voor de beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen. De Titel is niet heel omvangrijk en omvat 10 bepalingen (art. 8:750 B.W. tot en met art. 8:759 B.W.). Wat niet wegneemt dat de regeling ingewikkeld is, mede door de vele verwijzingen naar andere bepalingen en de inbedding in internationaal recht.
Het principe van schadebeperking in het zeerecht
Maritieme claims kunnen flink in de papieren lopen. Daarom is door de eeuwen heen gezocht naar methoden om die aansprakelijkheid te beperken en te verdelen. Het principe van de beperking van aansprakelijkheid in het zeerecht heeft een lange geschiedenis. Dit leerstuk is ontstaan in het Romeinse recht.De ratio voor de beperking van aansprakelijkheid voor schades, die kunnen ontstaan bij ongelukken met schepen, is dat deze schades zeer omvangrijk kunnen zijn en de risico’s lastig te beheersen. De gedachte was dat de partijen die belangen hebben in vervoer per zeeschip geen risico zouden moeten lopen tot een groter bedrag dan hun financiële belang. Een principe dat we bij de aandeelhouder in de naamloze en de besloten vennootschap ‘met beperkte aansprakelijkheid’ nog steeds terugzien. Deze rechtspersonen zijn dan ook ontsproten aan het gedachtengoed van de handelsmissies van de VOC.
In de huidige tijd is er wel kritiek op het principe van de aansprakelijkheidsbeperking in het zeerecht. De risico’s zijn veel beter te beheersen dan in vroeger tijden. Niettemin maakt dit nog steeds deel uit van het zeerecht.
Invoeging van Titel 7 in Boek 8 B.W.
Per 1 januari 1997 is Titel 7 van Boek 8 B.W. gewijzigd. De regeling van de beperking van aansprakelijkheid voor het zeerecht en voor het binnenvaartrecht waren bij de invoering van Boek 8 B.W. nog onderdeel van het Wetboek van Koophandel (Titel 11A e, Titel 13, Afd. 10A WvK oud). Deze zijn in Boek 8 B.W. ingevoegd (in Titel 7 en Titel 12) met de wet van 31 oktober 1996 (Stb. 1996, 548).
Zie voor informatie over deze wetswijziging de Parlementaire geschiedenis met betrekking tot wetsvoorstel 24061. Hierbij zijn de wet inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (Wet van 14 juni 1989, Stb. 241) en de wet regeling beperking van aansprakelijkheid van eigenaren van binnenschepen (Wet van 14 juni 1989, Stb. 239) ingevoegd in Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Zie de pagina Beperking van de aansprakelijkheid van eigenaren van binnenschepen.
Bij deze titel is niet een geheel nieuwe memorie van toelichting ontworpen. De wet van 14 juni 1989, Stb. 241 is namelijk, behoudens enkele in de MvT bij Titel 7, Boek 8 B.W. afzonderlijk toe te lichten wijzigingen, ongewijzigd overgenomen, zodat volstaan kan worden met verwijzing naar de bij deze wet behorende Kamerstukken II, 1986/87, 19 768, nr. 3.
Het stellen van een fonds ter beperking van maritieme aansprakelijkheid
Partijen die aansprakelijk gesteld worden voor een schade, die is ontstaan bij een aanvaring met een zeeschip of een binnenvaartschip, kunnen hun aansprakelijkheid beperken door het ‘stellen van een fonds’. Daartoe moet een verzoekschrift worden ingediend bij rechtbank Rotterdam op de voet van art. 642a Rv. (zie de pagina Procedures beperking aansprakelijkheid scheepseigenaren).
Het stellen van een fonds, waarmee de aansprakelijkheid voor een aanvaring tot het bedrag daarvan beperkt kan worden, is voor het zeerecht mogelijk op basis van art. 8:750 lid 1 B.W.. Deze bepaling is gebaseerd op het hiervoor genoemde Londens Limitatieverdrag (door de Hoge Raad afgekort als LLMC) van 1976 en het Protocol van 1996 bij dat verdrag. Zie ook de pagina Londens Limitatieverdrag Maritieme Claims.
De LLMC is herzien bij en vervangen door het Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, 1976 (Trb. 1997, 300; hierna: Protocol). Deze herziening en vervanging zijn op 23 maart 2011 voor Nederland in werking getreden (na goedkeuring van het Protocol bij Wet van 7 oktober 2010, Stb. 2010, 782) en hebben geleid tot aanpassing van art. 8:755 lid 1 BW met ingang van 1 januari 2011.
De wet voorziet – in navolging van het Verdrag en het Procotol – in verschillende soorten fondsen, afhankelijk van het soort schade.
Geen beperking aansprakelijkheid bij opzet of roekeloosheid
Niemand is gerechtigd zijn aansprakelijkheid te beperken, indien bewezen is dat de schade is ontstaan door zijn eigen handeling of nalaten, geschied hetzij met het opzet die schade te veroorzaken hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien (art. 8:754 B.W.).
Besluit tot vaststelling van de limieten van maritieme aansprakelijkheid
Tegelijkertijd is op 29 november 1996 een (nieuw) besluit genomen ter uitvoering van art. 8:755 B.W. waarin de limieten voor schadebeperkingsfondsen voor maritieme aansprakelijkheid zijn vastgesteld (Stb. 1996, 586).
In dit besluit wordt één enkele limiet vastgesteld, namelijk:
“Het bedrag waartoe de aansprakelijkheid uit hoofde van titel 7 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek voor de in het eerste lid van artikel 755, aanhef en onder b, bedoelde vorderingen kan worden beperkt, bedraagt voor schepen, die blijkens hun constructie uitsluitend of in hoofdzaak zijn bestemd tot het vervoer van personen en waarvan de tonnage niet groter is dan 300, 100.000 rekeneenheden.”
Het Besluit is blijkens de wijzigingsgeschiedenis bij Besluit ter uitvoering art. 8:755 lid 2 B.W. nadien niet meer gewijzigd.
Vorderingen uitgesloten van limitering aansprakelijkheid bij aanvaring
De toepasselijkheid van Titel 6, Boek 8 B.W. inzake ongevallen in het zeerecht is in art. 8:753 lid 1 B.W. uitgesloten voor een aantal vorderingen, te weten:
a. vorderingen uit hoofde van hulpverlening, met inbegrip van, indien van toepassing, een vordering ter zake van een bijzondere vergoeding als bedoeld in artikel 14 van het Verdrag van Londen, of uit hoofde van een bijdrage in avarij-grosse;
b. vorderingen voor schade door verontreiniging door olie, zoals deze zijn bedoeld in het op 29 november 1969 tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie of in enige kracht van wet hebbende wijziging van dat Verdrag of Protocol daarbij;
c. vorderingen onderworpen aan enig internationaal verdrag of enige wet, die de beperking van aansprakelijkheid voor kernschade regelt of verbiedt;
d. vorderingen tegen de exploitant van een nucleair schip terzake van kernschade;
e. vorderingen uit hoofde van arbeidsovereenkomst tegen de reder of de hulpverlener ingesteld door zijn ondergeschikten of hun rechtverkrijgenden voor zover deze vorderingen werkzaamheden betreffen in verband met het schip of de hulpverlening, al naar gelang de aansprakelijkheid van de reder of de hulpverlener voor deze vorderingen uit hoofde van de op de arbeidsovereenkomst toepasselijke wet niet of slechts tot een hoger bedrag dan op grond van deze titel het geval ware, kan worden beperkt;
f. vorderingen ter zake van het vlotbrengen, verwijderen, vernietigen of onschadelijk maken van een zee- of binnenschip dat is gezonken, schipbreuk heeft geleden, gestrand of verlaten is, met inbegrip van alles wat aan boord van zulk een schip is of is geweest;
g. vorderingen ter zake van het verwijderen, vernietigen of onschadelijk maken van de lading van het schip.
Deze bepaling is per 1 januari 2011 gewijzigd. Subonderdeel e) is gewijzigd en sub f) en g) zijn daarbij toegevoegd.
Personenfonds, wrakkenfonds en zakenfonds
Zodoende kan worden onderscheiden in een personenfonds (sub a), een zakenfonds (sub d) en een wrakkenfonds (sub f).
Zakenfonds ter limitering van aansprakelijkheid aanvaring
Op grond van art. 8:755 lid 1 B.W. kan de aansprakelijkheid voor vorderingen naar aanleiding van een aanvaring (als bedoeld in Titel 6, Boek 8 B.W., inzake Ongevallen in het zeerecht) – ontstaan bij eenzelfde voorval, en met uitzondering van een vordering wegens dood of letsel van passagiers – worden beperkt tot het bedrag bepaald in artikel 6 lid 1 van het Verdrag van Londen (LLCM), zoals gewijzigd door artikel 3 van het Protocol van 1996.
Dit behoudens wijziging door de bijzondere amenderingsprocedure voorzien in artikel 8 van het Protocol.
Het instellen van een wrakkenfonds was mogelijk op grond van art. 8:755 lid 1, aanhef en onder b, (oud) BW.
Wijzigingen art. 8:755 B.W.
Art. 8:755 B.W. is een aantal keren gewijzigd. Hieronder worden de eerdere versies weergegeven.
Tekst art. 8:755 B.W. tot 2011
Art. 8:755 lid 1 aanhef en onder b (oud) B.W. luidde voor 1 januari 2011:
“Het bedrag waartoe de aansprakelijkheid uit hoofde van deze titel voor niet in Onverminderd het in het tweede lid bepaalde, kan de aansprakelijkheid uit hoofde van deze titel voor andere vorderingen dan die genoemd in artikel 756 genoemde vorderingen, naar aanleiding van éénzelfde voorval ontstaan, kan worden beperkt (het bedrag van het fonds) beloopt: die naar aanleiding van éénzelfde voorval zijn ontstaan worden beperkt tot het bedrag bepaald op grond van artikel 6, eerste lid, van het op 19 november 1976 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (Trb. 1980, 23) zoals gewijzigd door artikel 3 van het Protocol van 1996, behoudens wijziging door de bijzondere amenderingsprocedure voorzien in artikel 8 van het Protocol van 1996.
- a. wanneer het vorderingen betreft ter zake van dood of letsel, die niet zijn vorderingen als bedoeld in artikel 752, eerste lid, onder d of e (personenfonds)
- 1°. 333 000 rekeneenheden voor een schip, waarvan de tonnage niet meer dan 500 bedraagt;
- 2°. voor een schip, waarvan de tonnage groter is dan 500, wordt het onder 1 genoemde bedrag vermeerderd met
- – 500 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 501 tot en met 3 000;
- – 333 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 3 001 tot en met 30 000;
- – 250 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 30 001 tot en met 70 000;
- – 167 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één boven de 70 000.
- b. wanneer het enige andere vordering betreft die niet is een vordering als bedoeld in artikel 752, eerste lid, onder d of e (zakenfonds)
- 1°. 167 000 rekeneenheden voor een schip, waarvan de tonnage niet meer dan 500 bedraagt;
- 2°. voor een schip, waarvan de tonnage groter is dan 500, wordt het onder 1 genoemde bedrag vermeerderd met
- – 167 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 501 tot en met 30 000;
- – 125 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 30 001 tot en met 70 000;
- – 83 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één boven de 70 000.
- c. wanneer het vorderingen betreft als bedoeld in artikel 752, eerste lid, onder d of e (wrakkenfonds)
- 1°. 262 000 rekeneenheden voor een schip, waarvan de tonnage niet meer dan 500 bedraagt;
- 2°. voor een schip, waarvan de tonnage groter is dan 500, wordt het onder 1 genoemde bedrag vermeerderd met
- – 333 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 501 tot en met 6 000;
- – 125 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één van 6 001 tot en met 70 000;
- – 83 rekeneenheden voor elke toename van de tonnage met één boven de 70 000.”
Tekst art. 8:755 B.W. van 2011 tot 2019
Per 1 januari 2011 is de tekst van art. 8:755 B.W. gewijzigd in:
“Onverminderd het in het tweede lid bepaalde, kan de aansprakelijkheid uit hoofde van deze titel voor andere vorderingen dan die genoemd in artikel 756 die naar aanleiding van éénzelfde voorval zijn ontstaan als volgt worden beperkt:
a. voor vorderingen die niet zijn vorderingen als bedoeld in artikel 752, eerste lid, onder d of e, tot het bedrag bepaald op grond van artikel 6, eerste lid, van het op 19 november 1976 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (Trb. 1980, 23) zoals gewijzigd door artikel 3 van het Protocol van 1996, behoudens wijziging door de bijzondere amenderingsprocedure voorzien in artikel 8 van het Protocol van 1996; en
“b. voor vorderingen bedoeld in artikel 752, eerste lid, onder d of e (wrakkenfonds), tot het bedrag bepaald op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het op 19 november 1976 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (Trb. 1980, 23) zoals gewijzigd door artikel 3 van het Protocol van 1996, behoudens wijziging door de bijzondere amenderingsprocedure voorzien in artikel 8 van het Protocol van 1996.”
Per 1 juli 2019 (Stb. 2019, 201) is dit opnieuw gewijzigd en is het wrakkenfonds uit Boek 8 B.W. geschrapt (Stb. 2019, 174, zie MvT bij deze wijziging). Aanleiding was de hoge opruimingskosten voor de voor Rotterdam gezonken ‘Baltic Ace’, waar de Staat het merendeel van de kosten had moeten dragen (67,7 mio van de 83,4 mio).
Uitleg art. 2 LLCM
In het arrest HR 2 februari 2018 (Eitzen Chemical Singapore/eigenaren Margreta c.s.) was de vraag aan de orde, of een claim wegens de kosten wegens hulpverlening na een aanvaring gelimiteerd kon worden onder het door Eitzen gestelde zakenfonds, of dat hiertoe een afzonderlijk wrakkenfonds gesteld had moeten worden.
Lees meer over HR 2 februari 2018 (Eitzen Chemical Singapore/eigenaren Margreta)
Het betrof hier een renvooiprocedure over de aansprakelijkheid voor de schade, die was ontstaan door de aanvaring in het Hollands Diep plaatsvond op 11 januari 2009 tussen het zeeschip van Eitzen (de Sichem Anne) en het binnenvaartschip Margreta.
De Margreta dreigde daarbij te zinken. Dat is voorkomen door het schip eerst aan de grond te zetten en vervolgens leeg te pompen en er een noodreparatie aan uit te voeren. Die werkzaamheden zijn aan te merken als hulpverlening, waarvoor de eigenaar van de Margreta was aangesproken. Die vordering wil zij uit hoofde van regres verhalen op Eitzen.
Op de voet van art. 642a e.v. Rv hebben zowel Eitzen als de eigenaar van de Margreta (en o.a. de verzekeraar van de Margreta) hun aansprakelijkheid beperkt door het stellen van een zakenfonds als bedoeld in art. 8:755 lid 1, aanhef en onder b, (oud) BW. de eigenaar van de Margreta heeft in verband met de kosten die zij hebben voldaan aan derden voor het bergen van de lading en het vlotbrengen van de Margreta een regresvordering ingediend in het zakenfonds van Eitzen.
De rechtbank had voor recht verklaard:
(i) dat de Sichem Anne en de Margreta beide voor de helft schuld hebben aan de aanvaring, zodat Eitzen respectievelijk de eigenaar van de Margreta voor de helft jegens de wederpartij voor de gevolgen daarvan aansprakelijk zijn, en
(ii) dat de vorderingen van de eigenaar van de Margreta ter zake van de kosten die zij hebben gemaakt om de Margreta na de aanvaring weer vlot te brengen en haar lading te bergen, moeten worden aangemerkt als vorderingen zoals bedoeld in art. 8:752 lid 1, onder d, BW, waarvoor Eitzen haar aansprakelijkheid slechts kan beperken door een wrakkenfonds te stellen als bedoeld in art. 8:755 lid 1, aanhef en onder c, (oud) BW.
Het geschil in cassatie had alleen betrekking op de verklaring voor recht onder (ii), die door het Hof was bekrachtigd. Het bestreden arrest was Hof Den Haag 24 mei 2016. Het Hof stelde vast, dat Eitzen en de eigenaar van de Margreta elkaar over en weer aansprakelijk hielden voor de aanvaring en de daardoor ontstane schade. Allebei hebben zij hun aansprakelijkheid beperkt door het vormen van een zakenfonds. Het Hof overwoog (r.o. 2):
“De eigenaar van de Margreta heeft voor de aan haar zijde gevallen kosten regresvorderingen ingediend bij de vereffenaar van het zakenfonds van de Sichem Anne , maar daarbij wel betwist dat Eitzen haar aansprakelijkheid voor specifiek de kosten verbonden aan het vlotbrengen van de Margreta en het bergen van haar lading door middel van dat zakenfonds kan beperken; dat zou naar haar mening alleen kunnen door het vormen van een wrakkenfonds (indien bedoelde kosten de omvang van dat fonds zouden overstijgen).”
Eitzen stelt in hoger beroep, dat de ‘Margreta’ geen wrak was, en het vlotbrengen van dat schip derhalve geen wrakopruiming. Volgens Eitzen was er veeleer sprake van hulpverlening, en volgens haar bestaat tussen hulpverlening en wrakopruiming een groot verschil: beide activiteiten sluiten elkaar uit, in die zin dat wrakopruiming is gericht op het opruimen van een wrak, terwijl hulpverlening beoogt het schip (en de lading) te redden uit een gevaarlijke of benarde situatie, waarna het weer kan gaan varen. Gegeven dit ‘fundamentele’ verschil kan hulpverlening niet in het kader van het regres worden omgezet in wrakopruiming, aldus Eitzen, die daarom meent dat de regresvordering niet in een wrakkenfonds, maar in het door haar gestelde zakenfonds thuishoort.
Eitzen had hierbij belang, omdat de vordering wegens de hulpverlening voor de Margreta – die haar eigenaar op basis van regres instelde – ook uit het zakenfonds betaald moest worden, en Eitzen niet een tweede (wrakken)fonds hoefde te stellen. Hof en Hoge Raad wijzen die zienswijze van de hand.
Personenfonds ter limitering van aansprakelijkheid aanvaring
Op grond van art. 8:756 B.W. kan de reder zijn aansprakelijkheid voor dood of letsel van passagiers van een schip – ontstaan bij eenzelfde voorval – beperken tot het bedrag bepaald in artikel 7 van het Verdrag van Londen (LLCM), zoals gewijzigd door artikel 4 van het Protocol van 1996.
Dit behoudens wijziging door de bijzondere amenderingsprocedure voorzien in artikel 8 van het Protocol van 1996.
Bunkerverdrag en Aansprakelijkheidsverdrag 1992 bij schade door olievervuiling
Een interessante kwestie is HR 24 december 2021 (The International Oil Pollution Compensation Fund 1992/NCC), waarbij het Fonds als derde-belanghebbende verzoekt te worden toegelaten tot cassatie in een zaak tussen NCC en 38 wederpartijen over de aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van olievervuiling door een schip van NCC in de haven van Rotterdam in 2018.
De zaak draaide in de eerste plaats om de vraag, of op het verzoek van NCC ex art. 642a Rv. jo. art. 8:750 e.v. B.W. tot beperking van haar aansprakelijkheid het Bunkerverdrag of het Aansprakelijkheidsverdrag 1992 van toepassing is. Bij toepasselijkheid van het Bunkerverdrag is de aansprakelijkheid van NCC beperkt tot ruim € 17 miljoen. Bij toepasselijkheid van het Aansprakelijkheidsverdrag 1992 is die aansprakelijkheid beperkt tot ongeveer € 22 miljoen en financiert het Fonds aanvullende vergoedingen.
Het Fonds was geen partij in de beide feitelijke instanties. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van NCC in beginsel binnen het toepassingsbereik van het Bunkerverdrag valt, maar dit toch afgewezen, met als motivering dat onduidelijk is of het schip ten tijde van het voorval vrij was van residuen van eerder als lading vervoerde olie als bedoeld in art. I lid 1 Aansprakelijkheidsverdrag 1992, waardoor het ervoor moet worden gehouden dat het schip kwalificeert als schip in de zin van het Aansprakelijkheidsverdrag 1992, met als consequentie dat NCC zich niet op het Bunkerverdrag kan beroepen. NCC heeft hiertegen cassatie ingesteld (zij moet immers 5 mio meer betalen).
Gevolg daarvan is, dat het Fonds de rest van de kosten (in totaal 80 miljoen Euro) moet dragen. Het Fonds is in cassatie tegen dit oordeel opgekomen. De Hoge Raad wijst toe het subsidiaire verzoek van het Fonds om als belanghebbende tot de procedure in cassatie te worden toegelaten.
Auteur & Last edit
[MdV, 14-01-2022; laatste bewerking 26-07-2023]
Beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (Titel 7, Hoofdstuk II, Boek 8 B.W.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!