Pagina inhoud

    Loon werknemer (Afd. 2, Titel 10, Boek 7 B.W.)

    Inleiding loon werknemer

    Natuurlijk is een essentieel element van de arbeidsrelatie het loon dat de werknemer voor zijn werk krijgt. Het belang van een maatschappelijke taak en het gevoel van vervulling en erkenning moeten niet worden uitgevlakt, maar juridisch bezien is het loon een kernvereiste van de arbeidsovereenkomst.

    In Afd. 2 van Titel 10 Boek 7 treffen we de bepalingen over het loon van de werknemer aan, en de aanspraken die daarmee verbonden zijn. De afdeling omvat 27 artikelen (art. 7:616 B.W. t/m art. 7:633 B.W.).

    Naast de bepalingen in Titel 10 van Boek 7 Burgerlijk Wetboek is voor het loon en de vakantiebijslag ook de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) van belang. Zie de pagina Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

    De werkgever moet het loon op tijd betalen

    De afdeling begint met een open deur: de werkgever is verplicht het loon waar de werknemer recht op heeft op de (daarvoor) bepaalde tijd te voldoen (art. 7:616 B.W.).

    Hoofdelijke aansprakelijkheid voor loon

    In art. 7:616a B.W. tot en met art. 7:616f B.W. is een regeling opgenomen, op grond waarvan anderen naast de werkgever hoofdelijk (mede) aansprakelijk zijn voor de betaling van het loon van de werknemer. Dit geldt onder meer wanneer de werkgever werkzaamheden uitvoert op basis van een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst van aanneming van werk. Dit geldt ook bij goederenvervoer over de weg en de bemiddeling daarbij.

    De zaak Ktr. Midden Nederland 21 juli 2021 (chauffeur/inlener) is een voorbeeld van de toepassing van art. 7:616a B.W.. Een via achtereenvolgens drie verschillende uitzendbureaus ingeleende chauffeur stelde de inlener aansprakelijk voor volgens hem te weinig uitbetaald loon. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de inlener werd in principe wel aangenomen, maar de vordering wegens niet uitbetaalde ATV dagen strandde op het wettelijk loonbegrip (r.o. 4.6 en 4.7). De loonvordering strandde ook omdat het uitbetaalde loon voldeed aan de toepasselijke regels.

    Die regeling is van dwingend recht (art. 7:616f B.W.). Deze bepalingen zijn per 1 juli 2015 in werking getreden bij de invoering van de Wet aanpak schijnconstructies (WAS). Daarbij zijn ook de bepalingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) gewijzigd. Zie ook de pagina Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

    Soort loon

    In art. art. 7:617 B.W. tot en met art. 7:619 B.W. bevatten bepalingen over de wijze van beloning. de meest gebruikelijke vorm is uiteraard beloning in geld, te betalen per maand. Maar ook stukloon is mogelijk of loon met een winstaandeel.

    Tijdstip en wijze van betalen

    Art. 7:620 B.W. tot en met art. 7:625 B.W. geven een aantal regels voor de wijze van betalen en het moment van betalen. De laatste bepaling geeft de werknemer naast aanspraak op wettelijke rente ook recht op een wettelijke boete.

    Art. 7:623 lid 1 B.W. bepaalt, dat de werkgever verplicht is het in geld naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen telkens na afloop van het tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend, met dien verstande dat het tijdvak voor voldoening niet korter is dan één week en niet langer is dan één maand.

    Wettelijke boete te laat betaald loon

    In geval van te late betaling moet de werkgever volgens art. 7:625 B.W. een wettelijke boete tot maximaal de helft van het achterstallig loon betalen. De werknemer heeft – als het loon niet wordt voldaan uiterlijk de derde werkdag na die waarop ingevolge de art. 7:623 B.W. en art. 7:624 lid 1 B.W. de voldoening had moeten geschieden – aanspraak op een wettelijke verhoging wegens vertraging.

    Deze verhoging bedraagt voor de vierde tot en met de achtste werkdag vijf procent per dag en voor elke volgende werkdag een procent, met dien verstande dat de verhoging in geen geval de helft van het verschuldigde te boven zal gaan. Niettemin kan de rechter de verhoging beperken tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden billijk zal voorkomen (art. 7:625 B.W.). Tenzij de vertraging niet aan de werkgever is toe te rekenen.

    De wettelijke boete kan niet contractueel worden uitgesloten (dwingend recht) (lid 2).

    De wettelijke boete is niet verschuldigd over de transitievergoeding bij uit dienst treden. De transitievergoeding is namelijk geen loonbestanddeel. Zie ook de pagina Transitievergoeding.

    Loonstrook

    De werkgever moet art. 7:626 B.W. een loonstrook geven. Dat mag hetzij schriftelijk of digitaal.

    Verplichting doorbetaling loon

    Het per 1 januari 2020 vervallen art. 7:627 B.W. bepaalde, dat geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. De huidige regeling voor de aanspraak op loon vinden we in art. 7:628 lid 1 B.W..

    De werkgever is verplicht het naar tijdruimte vastgestelde loon ook dan te voldoen, indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen (art. 7:628 lid 1 B.W.).

    Deze bepaling is recentelijk gewijzigd (de bewijslast is omgedraaid ten gunste van de werknemer). De oude tekst luidde:

    “De werknemer behoudt het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen”. In art. 7:627 B.W. (afgeschaft per 1 januari 2020) stond: “Geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht.”

    Door deze omkering is het nu aan de werkgever om te bewijzen, dat het niet verrichten van de arbeid voor rekening van de werknemer dient te komen. Schorsing of op non-actiefstelling komt in beginsel voor rekening van de werkgever, terwijl onwettig verzuim, gevangenisstraf of te laat op het werk komen voor rekening zijn van de werknemer. De werknemer moet ook bereid geweest zijn het werk te verrichten.

    De wetswijziging beoogde niet de risicoverdeling te wijzigen. Ook eerdere de rechtspraak op dit punt blijft van kracht. In het arrest HR 3 juni 2022 (UWV/Herstel q.q.) heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de aanspraak op loon van werknemers, die in het kader van een doorstart in dienst waren getreden van een ander bedrijf. De werknemers worden dan geacht niet langer beschikbaar te zijn voor de bedongen arbeid voor de gefailleerde werkgever (de boedel). Het UWV kon dus geen boedelvordering bij de curator voor door haar overgenomen loonverplichtingen, die zij krachtens de loongarantieregeling had uitbetaald. De werknemers konden vanaf de doorstart niet langer aanspraak maken op loon. Zie nader over deze uitspraak de pagina Lopende overeenkomsten en faillissement.

    In het kader van de coronamaatregelen is deze bepaling extra actueel geworden, omdat er onduidelijkheid ontstond over de vraag, voor wiens rekening het komt dat de werknemer volgens de regels van het RIVM thuis moet blijven. Of wanneer de onderneming genoodzaakt was te sluiten (bvb. horeca).

    Als de werknemer een geldelijke uitkering toekomt krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering, dan wordt het loon verminderd met het bedrag van die uitkering (art. 7:628 lid 2 B.W.). Dit geldt ook uitkeringen aan de werknemer voor of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is overeengekomen bij, of welke voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst.

    Indien het loon in geld op andere wijze dan naar tijdruimte is vastgesteld, zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing, met dien verstande dat als loon wordt beschouwd het gemiddelde loon dat de werknemer, wanneer hij niet verhinderd was geweest, gedurende die tijd had kunnen verdienen (art. 7:628 lid 3 B.W.).

    Het loon wordt echter verminderd met het bedrag van de onkosten die de werknemer zich door het niet verrichten van de arbeid heeft bespaard (art. 7:628 lid 4 B.W.). Denk bvb. aan een reiskostenvergoeding.

    Van lid 1 kan voor de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst bij schriftelijke overeenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan ten nadele van de werknemer worden afgeweken (art. 7:628 lid 5 B.W.).

    In geval van elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten als bedoeld in art. 7:668a B.W. kan een afwijking als bedoeld in lid 5 voor ten hoogste in totaal zes maanden worden overeengekomen (art. 7:628 lid 6 B.W.).

    Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan de periode, bedoeld in lid 5, voor bij die overeenkomst of regeling te bepalen functies worden verlengd, mits de aan die functies verbonden werkzaamheden incidenteel van aard zijn en geen vaste omvang hebben (art. 7:628 lid 7 B.W.).

    Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan op verzoek van de Stichting van de Arbeid worden bepaald dat op bepaalde bedrijfstakken, of onderdelen daarvan, lid 5, 6 of 7 niet van toepassing is (art. 7:628 lid 8 B.W.).

    Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan worden bepaald dat de in lid 1 genoemde verplichting geheel of gedeeltelijk niet geldt indien het niet verrichten van de overeengekomen arbeid het gevolg is van bij die regeling te bepalen buitengewone omstandigheden en aan bij die regeling te bepalen voorwaarden wordt voldaan (art. 7:628 lid 9 B.W.).

    De regeling van art. 7:628 B.W. vormt dwingend recht (er kan niet ten nadele van de werknemer van worden afgeweken) (art. 7:628 lid 10 B.W.).

    Aanspraak op loon oproepcontract

    Bij een arbeidsomvang van minder dan 15 uur per week, waarbij en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, heeft de werknemer voor iedere periode van minder dan drie uur waarin hij arbeid heeft verricht, recht op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij drie uur arbeid zou hebben verricht. Dit geldt ook voor een oproepovereenkomst (art. 7:628a lid 1 B.W.).

    Art. 7:628a B.W. ter bescherming van de positie van oproepkrachten is dwingend recht

    Van art. 7:628a B.W. kan – behoudens bij CAO zie lid 11 – niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken (art. 7:628a lid 12 B.W.).

    Tijdig van tevoren meedelen werktijden oproepcontract

    Als er sprake is van een oproepovereenkomst, kan de werknemer door de werkgever niet verplicht worden aan de oproep om arbeid te verrichten gehoor te geven, indien de werkgever de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet ten minste vier dagen van tevoren schriftelijk of elektronisch aan de werknemer bekendmaakt (art. 7:628a lid 2 B.W.).

    Wijziging werktijd door werkgever bij oproepkracht

    Als de werkgever bij een oproepovereenkomst binnen vier dagen voor de aanvang van het tijdstip van de arbeid de oproep om arbeid te verrichten ten dele dan wel volledig intrekt of de tijdstippen wijzigt, heeft de werknemer recht op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij de arbeid overeenkomstig de oproep zou hebben verricht. De oproep om arbeid te verrichten wordt schriftelijk of elektronisch ingetrokken of gewijzigd (art. 7:628a lid 3 B.W.).

    Verkorting in de CAO van de termijn voor tijdige mededeling bij oproepcontract

    De termijn van vier dagen, bedoeld in de leden 2 en 3, kan bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan worden verkort, mits de termijn niet korter is dan 24 uur (art. 7:628a lid 4 B.W.).

    Aanbod vast contract aan oproepkracht na 12 maanden voor gemiddelde werktijd

    Als er sprake is van een oproepovereenkomst, doet de werkgever steeds als de arbeidsovereenkomst 12 maanden heeft geduurd binnen een maand schriftelijk of elektronisch een aanbod voor een vaste arbeidsomvang, die ten minste gelijk is aan de gemiddelde omvang van de arbeid in die voorafgaande periode van 12 maanden, waarbij niet op grond van art. 7:628, lid 5 of lid 7 B.W., of art. 7:691 lid 7 B.W. ten nadele van de werknemer wordt afgeweken van art. 7:628 lid 1 B.W..

    Het aanbod betreft een vaste arbeidsomvang die uiterlijk ingaat op de eerste dag nadat twee maanden zijn verstreken steeds nadat de arbeidsovereenkomst 12 maanden heeft geduurd. De termijn voor aanvaarding van het aanbod bedraagt een maand.

    Voor de berekening van de periodes, bedoeld in de eerste en tweede zin, worden arbeidsovereenkomsten, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, samengeteld (art. 7:628a lid 5 B.W.).

    Het eerdere aanbod, dat de werkgever aan de werknemer heeft gedaan, op grond van lid 5, geldt ook voor arbeidsovereenkomsten die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden opvolgen (art. 7:628a lid 6 B.W.).

    Lid 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn (art. 7:628a lid 7 B.W.).

    Gedurende de periode waarin de werkgever de verplichting, bedoeld in lid 5 of 6, niet is nagekomen, heeft de werknemer recht op loon over de arbeidsomvang, bedoeld in lid 5 (art. 7:628a lid 8 B.W.).

    Definitie oproepcontract

    Van een oproepovereenkomst als bedoeld in art. 7:628a B.W. is volgens art. 7:628a lid 9 B.W. sprake indien:

    a. de omvang van de arbeid niet is vastgelegd als één aantal uren per tijdseenheid van:

    1. ten hoogste een maand; of
    2. ten hoogste een jaar en het recht op loon van de werknemer gelijkmatig is gespreid over die tijdseenheid; of

    b. de werknemer op grond van art. 7:628 lid 5 B.W. of art. 7:628 lid 7 B.W., of art. 7:691 lid 7 B.W. geen recht heeft op het naar tijdruimte vastgestelde loon, indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht. Zie voor art. 7:691 B.W. ook de pagina Bijzondere bepalingen uitzendovereenkomst.

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over wanneer sprake is van een oproepovereenkomst (art. 7:628a lid 10 B.W.).

    Aanpassing bepalingen oproepcontracten bij CAO (driekwart dwingend recht)

    Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan bepaald worden dat lid 2, lid 3 en lid 5 niet van toepassing zijn voor bij die overeenkomst of regeling aangewezen functies, die als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden gedurende een periode van ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend en niet aansluitend door dezelfde werknemer kunnen worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden per jaar (art. 7:628a lid 11 B.W.).

    Tijdig oproepen werknemer bij oproepcontract

    De werknemer kan bij een oproepcontract niet verplicht worden aan de oproep om arbeid te verrichten gehoor te geven, indien de werkgever de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet ten minste vier dagen van tevoren schriftelijk of elektronisch aan de werknemer bekendmaakt (art. 7:628a lid 2 B.W.).

    Wijzigt de werkgever deze oproep of inroostering binnen vier dagen, dan moet dit ook tijdig worden meegedeeld, en heeft de werknemer recht op het loon volgens de oproep voor de wijziging (art. 7:628a lid 3 B.W.).

    De termijn van 4 dagen kan in een CAO worden verkort, maar nooit tot minder dan 24 uur vantevoren.

    Wetsvoorstel transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden

    Met de Wet implementatie richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (Stb. 2022, 277) is per 1 augustus 2022 art. 7:628b B..W. opgenomen, dat voor arbeidsovereenkomsten met onvoorspelbare werktijden bepaalt, dat de werknemer slechts verplicht is om aan oproepen gehoor te geven die vallen binnen de overeengekomen referentieperiode. De werknemer is slechts verplicht gehoor te geven aan een tijdig verstrekte opdracht om op een bepaald tijdstip te komen werken. Zie ook het blog Richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden.

    Dit artikel geldt dus voor arbeidsovereenkomsten waarbij de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht geheel of grotendeels onvoorspelbaar zijn (art. 7:628b lid 1 B.W.).

    De werknemer kan slechts verplicht worden arbeid te verrichten op de dagen en uren, bedoeld in art. 7:655 lid 1 B.W. onder i, sub 2° (art. 7:628b lid 2 B.W.). Zie ook de pagina Bijzondere verplichtingen van de werkgever.

    Artikel 628a, leden 2 tot en met 4 en lid 11, zijn van overeenkomstige toepassing op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in lid 1 (art. 7:628b lid 3 B.W.).

    De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte de in dit artikel aan hem toegekende rechten geldend maakt, ter zake bijstand heeft verleend of een klacht hierover heeft ingediend (art. 7:628b lid 4 B.W.).

    Behoud van loon bij arbeidsongeschiktheid

    Voor zover het dagloon niet meer bedraagt dan het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar de eerste 52 weken ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was (art. 7:629 lid 1 B.W.).

    Volgens art. 7:629 lid 2 B.W. geldt in afwijking van lid 1 het in dat lid bedoelde recht voor een tijdvak van zes weken voor de werknemer die:

    a. doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat; of

    b. de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in art. 7, sub a AOW bereikt heeft.

    Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in onderdeel b bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in dit lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

    Uitzondering: geen recht op doorbetaling loon bij arbeidsongeschiktheid

    De werknemer heeft het in art. 7:629 lid 1 B.W. bedoelde recht volgens art. 7:629 lid 3 B.W. niet:

    a. indien de ziekte door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd;

    b. voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    c. voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in art. 7:658a lid 4 B.W. voor de werkgever of voor een door de werkgever aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht;

    d. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid als bedoeld in art. 7:658a lid 4 B.W. te verrichten;

    e. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in art. 7:658a lid 3 B.W.;

    f. voor de tijd gedurende welke hij zonder deugdelijke grond zijn aanvraag om een uitkering als bedoeld in art. 64 lid 1 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) later indient dan in dat artikel is voorgeschreven.

    In afwijking van lid 1 heeft de vrouwelijke werknemer het in dat lid bedoelde recht niet gedurende de periode dat zij zwangerschaps- of bevallingsverlof geniet overeenkomstig art. 3:1 lid 2 en lid 3 Wet arbeid en zorg (art. 7:629 lid 4 B.W.).

    Het loon wordt verminderd met het bedrag van enige geldelijke uitkering die de werknemer toekomt krachtens enige wettelijke voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de werknemer niet deelneemt, voorzover deze uitkering betrekking heeft op de bedongen arbeid waaruit het loon wordt genoten. Het loon wordt voorts verminderd met het bedrag van de inkomsten, door de werknemer in of buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daartoe niet verhinderd was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten (art. 7:629 lid 5 B.W.).

    De werkgever is bevoegd de betaling van het in het lid 1 bedoelde loon op te schorten voor de tijd, gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen (art. 7:629 lid 6 B.W.).

    De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen (art. 7:629 lid 7 B.W.).

    Art. 7:628 lid 3 B.W. is van overeenkomstige toepassing (art. 7:629 lid 8 B.W.).

    Van dit artikel kan ten nadele van de werknemer slechts in zoverre worden afgeweken dat bedongen kan worden dat de werknemer voor de eerste twee dagen van het in lid 1 of lid 2 bedoelde tijdvak geen recht op loon heeft (art. 7:629 lid 9 B.W.).

    Voor de toepassing van de leden 1, 2 en 9 worden perioden, waarin de werknemer in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten als bedoeld in artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak (art. 7:629 lid 10 B.W.).

    Het tijdvak van 104 weken, bedoeld in lid 1, wordt volgens art. 7:629 lid 11 B.W. verlengd:

    a. met de duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven;

    b. met de duur van het verlengde tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft vastgesteld en met de duur van het tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, eerste zin, van die wet;

    c. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien die wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt verlengd; en

    d. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.

    Indien de werknemer passende arbeid als bedoeld in art. 7:658a lid 4 B.W. verricht, blijft de arbeidsovereenkomst onverkort in stand (art. 7:629 lid 12 B.W.).

    Voor de toepassing van lid 2, aanhef en onderdeel a, wordt onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden (art. 7:629 lid 13 B.W.).

    Verklaring arbeidsdeskundige UWV

    De rechter wijst een vordering tot betaling van loon als bedoeld in art. 7:629 B.W. af, indien bij de eis niet een verklaring is gevoegd van een deskundige, benoemd door het UWV, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten respectievelijk diens nakoming van de verplichtingen, bedoeld in art. 7:660a B.W. (art. 7:629a lid 1 B.W.).

    Tenzij de verhindering respectievelijk de nakoming niet wordt betwist of het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd (art. 7:629a lid 2 B.W.).

    De deskundige, die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht zijn onderzoek onpartijdig en naar beste weten te volbrengen (art. 7:629a lid 3 B.W.).

    De deskundige die de hoedanigheid van arts bezit, kan de voor zijn onderzoek van belang zijnde inlichtingen over de werknemer inwinnen bij de behandelend arts of de behandelend artsen. Zij verstrekken de gevraagde inlichtingen voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van de werknemer niet onevenredig wordt geschaad (art. 7:629a lid 4 B.W.).

    De rechter kan op verzoek van een der partijen of ambtshalve bevelen dat de deskundige zijn verklaring nader schriftelijk of mondeling toelicht of aanvult (art. 7:629a lid 5 B.W.).

    De werknemer wordt ter zake van een vordering als bedoeld in het eerste lid slechts in de kosten van de werkgever als bedoeld in art. 237 Rv. veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht (art. 7:629a lid 6 B.W.). Zie ook de pagina Proceskosten.

    Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan worden bepaald dat de in het eerste lid bedoelde deskundige door een ander dan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt aangewezen (art. 7:629a lid 7 B.W.).

    Vergoeding bij tijdelijke verhindering tot betalen van loon in natura

    De werkgever die tijdelijk is verhinderd het loon, voor zover dit in een andere vorm dan in geld is vastgesteld, te voldoen zonder dat deze verhindering het gevolg is van een eigen toedoen van de werknemer, is aan deze een vergoeding schuldig, waarvan het bedrag bij overeenkomst wordt vastgesteld of, bij gebreke van een overeenkomst, door de rechter wordt bepaald volgens het gebruik of de billijkheid (art. 7:630 lid 1 B.W.).

    Van dit artikel kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken (art. 7:630 lid 2 B.W.).

    Inhoudingen op het loon door werkgever

    Een beding waarbij de werkgever het recht krijgt enig bedrag van het loon op de betaaldag in te houden, is nietig, onverminderd de bevoegdheid van de werknemer om de werkgever een schriftelijke volmacht te verlenen om uit het uit te betalen loon betalingen in zijn naam te verrichten (art. 7:631 lid 1 B.W.).

    De bevoegdheid van de werknemer, bedoeld in de eerste zin, geldt niet voor het deel van het loon tot het bedrag, bedoeld in art. 7 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met uitzondering van betalingsverplichtingen als bedoeld in art. 13 lid 2 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Deze volmacht is te allen tijde herroepelijk (art. 7:631 lid 2 B.W.).

    Bedingen waarbij de werknemer zich jegens de werkgever verbindt het ontvangen loon of zijn overige inkomsten of een gedeelte daarvan op bepaalde wijze te besteden, en bedingen waarbij de werknemer zich verbindt zijn benodigdheden op een bepaalde plaats of bij een bepaalde persoon aan te schaffen, zijn nietig (art. 7:631 lid 3 B.W.).

    Het verbod van art. 7:631 lid 1 B.W. of art. 7:631 lid 2 B.W. geldt volgens art. 7:631 lid 4 B.W. niet voor een beding waarbij de werknemer zich verbindt:

    a. deel te nemen in een pensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet en ten aanzien waarvan aan de voorschriften van die wet wordt voldaan;

    b. bij te dragen tot de premiebetaling aan een verzekeraar, een premiepensioeninstelling of een pensioeninstelling uit een andere lidstaat als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, overeenkomstig de voorschriften dienaangaande door de Pensioenwet gesteld;

    c. deel te nemen in enig ander fonds dan in onderdeel a bedoeld, mits dat fonds voldoet aan de voorwaarden, bij algemene maatregel van bestuur gesteld;

    d. deel te nemen aan een regeling tot sparen te zijnen behoeve, anders dan in de onderdelen a tot en met c bedoeld, mits die regeling voldoet aan de voorwaarden, bij algemene maatregel van bestuur gesteld.

    Onder enig ander fonds als bedoeld in onderdeel c, wordt niet verstaan een fonds dat tot doel heeft aan de werkgever of aan de werknemer een uitkering te doen die verband houdt met het recht van de werknemer op doorbetaling van loon tijdens ziekte, zwangerschap of bevalling als bedoeld in artikel 629 lid 1, of met de betaling van een uitkering als bedoeld in artikel 84 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel als bedoeld in artikel 75a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (art. 7:631 lid 5 B.W.).

    Voor de nakoming van een beding als bedoeld in lid 3 mag de werkgever de daartoe nodige bedragen op het loon van de werknemer inhouden; hij is alsdan verplicht deze bedragen overeenkomstig het beding ten behoeve van de werknemer te voldoen (art. 7:631 lid 6 B.W.).

    Op de deelneming door een minderjarige aan een regeling als bedoeld in lid 3 is art. 7:612 B.W. van overeenkomstige toepassing (art. 7:631 lid 7 B.W.).

    Indien de werknemer ingevolge een nietig beding als bedoeld in lid 2 een overeenkomst met de werkgever of een derde heeft aangegaan, heeft hij het recht hetgeen hij uit dien hoofde heeft voldaan van de werkgever te vorderen. Indien hij de overeenkomst met de werkgever heeft aangegaan, heeft hij bovendien de bevoegdheid de overeenkomst te vernietigen (art. 7:631 lid 8 B.W.).

    De rechter kan bij toewijzing van een vordering van de werknemer op grond van lid 6 de verplichting tot betaling van de werkgever beperken tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, maar uiterlijk tot de som waarop hij de door de werknemer geleden schade vaststelt (art. 7:631 lid 9 B.W.).

    Een rechtsvordering van de werknemer op grond van dit artikel verjaart door verloop van zes maanden na de dag van het ontstaan van het vorderingsrecht (art. 7:631 lid 10 B.W.).

    Verrekening loon met vordering werkgever verboden, tenzij

    Behalve bij het einde van de arbeidsovereenkomst is op grond van art. 7:632 lid 1 B.W. verrekening door de werkgever van zijn schuld ter zake van het uit te betalen loon slechts toegelaten met de volgende vorderingen op de werknemer:

    a. de door de werknemer aan de werkgever verschuldigde schadevergoeding;

    b. boetes, door de werknemer volgens artikel 650 aan de werkgever verschuldigd, mits door deze een schriftelijk bewijs wordt afgegeven, die het bedrag vermeldt van iedere boete alsmede de tijd waarop en de reden waarom zij is opgelegd, met opgave van de overtreden bepaling van een schriftelijk aangegane overeenkomst;

    c. voorschotten op het loon, door de werkgever in geld aan de werknemer verstrekt, mits daarvan schriftelijk blijkt;

    d. teveel betaald loon;

    e. de huurprijs van een woning of een andere ruimte, een stuk grond of van werktuigen, machines en gereedschappen, door de werknemer in eigen bedrijf gebruikt, en die bij schriftelijke overeenkomst door de werkgever aan de werknemer zijn verhuurd.

    Geen verrekening mag plaatsvinden op het deel van het loon tot het bedrag, bedoeld in artikel 7 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, tenzij vooraf schriftelijk met de werknemer is overeengekomen dat verrekening met een vordering als bedoeld in lid 1, onderdeel c, plaatsvindt. Indien het bedrag, bedoeld in de vorige zin, lager is dan het deel van het loon waarop beslag onder de werkgever niet geldig kan zijn, vindt slechts verrekening plaats op het deel van het loon waarop beslag op het loon wel geldig zou zijn. Ter zake van hetgeen de werkgever krachtens lid 1, onderdeel b, zou kunnen vorderen, mag door hem bij elke voldoening van het loon niet meer worden verrekend dan een tiende gedeelte van het in geld vastgestelde loon dat alsdan zou moeten worden voldaan, met dien verstande dat geen verrekening plaats heeft op het deel van het loon tot het bedrag bedoeld in de vorige zinnen (art. 7:632 lid 2 B.W.).

    Wat de werkgever uit hoofde van een op het loon gelegd beslag inhoudt, komt in mindering op het voor verrekening toegelaten maximum (art. 7:632 lid 3 B.W.).

    Een beding waardoor de werkgever een ruimere bevoegdheid tot verrekening zou krijgen, is vernietigbaar, met dien verstande dat de werknemer bevoegd is tot vernietiging ter zake van elke afzonderlijke verrekeningsverklaring van de werkgever die van de geldigheid van het beding uitgaat (art. 7:632 lid 4 B.W.).

    Overdracht of verpanding van loon

    Overdracht, verpanding of elke andere handeling waardoor de werknemer enig recht op zijn loon aan derden toekent, is slechts in zover geldig als een beslag op zijn loon geldig zou zijn (art. 7:633 lid 1 B.W.).

    De werknemer kan aan een ander wel een volmacht geven om zijn loon te vorderen van de werkgever, maar deze is altijd herroepelijk (art. 7:633 lid 2 B.W.).

    Deze bepaling is van dwingend recht: afwijking daarvan is nietig (art. 7:633 lid 3 B.W.).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 10-09-2016; laatste bewerking 23-10-2023]

    Loon werknemer (Afd. 2, Titel 10, Boek 7 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Loon werknemer (Afd. 2, Titel 10, Boek 7 B.W.)

      Inleiding loon werknemer

      Natuurlijk is een essentieel element van de arbeidsrelatie het loon dat de werknemer voor zijn werk krijgt. Het belang van een maatschappelijke taak en het gevoel van vervulling en erkenning moeten niet worden uitgevlakt, maar juridisch bezien is het loon een kernvereiste van de arbeidsovereenkomst.

      In Afd. 2 van Titel 10 Boek 7 treffen we de bepalingen over het loon van de werknemer aan, en de aanspraken die daarmee verbonden zijn. De afdeling omvat 27 artikelen (art. 7:616 B.W. t/m art. 7:633 B.W.).

      Naast de bepalingen in Titel 10 van Boek 7 Burgerlijk Wetboek is voor het loon en de vakantiebijslag ook de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) van belang. Zie de pagina Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

      De werkgever moet het loon op tijd betalen

      De afdeling begint met een open deur: de werkgever is verplicht het loon waar de werknemer recht op heeft op de (daarvoor) bepaalde tijd te voldoen (art. 7:616 B.W.).

      Hoofdelijke aansprakelijkheid voor loon

      In art. 7:616a B.W. tot en met art. 7:616f B.W. is een regeling opgenomen, op grond waarvan anderen naast de werkgever hoofdelijk (mede) aansprakelijk zijn voor de betaling van het loon van de werknemer. Dit geldt onder meer wanneer de werkgever werkzaamheden uitvoert op basis van een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst van aanneming van werk. Dit geldt ook bij goederenvervoer over de weg en de bemiddeling daarbij.

      De zaak Ktr. Midden Nederland 21 juli 2021 (chauffeur/inlener) is een voorbeeld van de toepassing van art. 7:616a B.W.. Een via achtereenvolgens drie verschillende uitzendbureaus ingeleende chauffeur stelde de inlener aansprakelijk voor volgens hem te weinig uitbetaald loon. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de inlener werd in principe wel aangenomen, maar de vordering wegens niet uitbetaalde ATV dagen strandde op het wettelijk loonbegrip (r.o. 4.6 en 4.7). De loonvordering strandde ook omdat het uitbetaalde loon voldeed aan de toepasselijke regels.

      Die regeling is van dwingend recht (art. 7:616f B.W.). Deze bepalingen zijn per 1 juli 2015 in werking getreden bij de invoering van de Wet aanpak schijnconstructies (WAS). Daarbij zijn ook de bepalingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) gewijzigd. Zie ook de pagina Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

      Soort loon

      In art. art. 7:617 B.W. tot en met art. 7:619 B.W. bevatten bepalingen over de wijze van beloning. de meest gebruikelijke vorm is uiteraard beloning in geld, te betalen per maand. Maar ook stukloon is mogelijk of loon met een winstaandeel.

      Tijdstip en wijze van betalen

      Art. 7:620 B.W. tot en met art. 7:625 B.W. geven een aantal regels voor de wijze van betalen en het moment van betalen. De laatste bepaling geeft de werknemer naast aanspraak op wettelijke rente ook recht op een wettelijke boete.

      Art. 7:623 lid 1 B.W. bepaalt, dat de werkgever verplicht is het in geld naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen telkens na afloop van het tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend, met dien verstande dat het tijdvak voor voldoening niet korter is dan één week en niet langer is dan één maand.

      Wettelijke boete te laat betaald loon

      In geval van te late betaling moet de werkgever volgens art. 7:625 B.W. een wettelijke boete tot maximaal de helft van het achterstallig loon betalen. De werknemer heeft – als het loon niet wordt voldaan uiterlijk de derde werkdag na die waarop ingevolge de art. 7:623 B.W. en art. 7:624 lid 1 B.W. de voldoening had moeten geschieden – aanspraak op een wettelijke verhoging wegens vertraging.

      Deze verhoging bedraagt voor de vierde tot en met de achtste werkdag vijf procent per dag en voor elke volgende werkdag een procent, met dien verstande dat de verhoging in geen geval de helft van het verschuldigde te boven zal gaan. Niettemin kan de rechter de verhoging beperken tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden billijk zal voorkomen (art. 7:625 B.W.). Tenzij de vertraging niet aan de werkgever is toe te rekenen.

      De wettelijke boete kan niet contractueel worden uitgesloten (dwingend recht) (lid 2).

      De wettelijke boete is niet verschuldigd over de transitievergoeding bij uit dienst treden. De transitievergoeding is namelijk geen loonbestanddeel. Zie ook de pagina Transitievergoeding.

      Loonstrook

      De werkgever moet art. 7:626 B.W. een loonstrook geven. Dat mag hetzij schriftelijk of digitaal.

      Verplichting doorbetaling loon

      Het per 1 januari 2020 vervallen art. 7:627 B.W. bepaalde, dat geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. De huidige regeling voor de aanspraak op loon vinden we in art. 7:628 lid 1 B.W..

      De werkgever is verplicht het naar tijdruimte vastgestelde loon ook dan te voldoen, indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen (art. 7:628 lid 1 B.W.).

      Deze bepaling is recentelijk gewijzigd (de bewijslast is omgedraaid ten gunste van de werknemer). De oude tekst luidde:

      “De werknemer behoudt het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen”. In art. 7:627 B.W. (afgeschaft per 1 januari 2020) stond: “Geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht.”

      Door deze omkering is het nu aan de werkgever om te bewijzen, dat het niet verrichten van de arbeid voor rekening van de werknemer dient te komen. Schorsing of op non-actiefstelling komt in beginsel voor rekening van de werkgever, terwijl onwettig verzuim, gevangenisstraf of te laat op het werk komen voor rekening zijn van de werknemer. De werknemer moet ook bereid geweest zijn het werk te verrichten.

      De wetswijziging beoogde niet de risicoverdeling te wijzigen. Ook eerdere de rechtspraak op dit punt blijft van kracht. In het arrest HR 3 juni 2022 (UWV/Herstel q.q.) heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de aanspraak op loon van werknemers, die in het kader van een doorstart in dienst waren getreden van een ander bedrijf. De werknemers worden dan geacht niet langer beschikbaar te zijn voor de bedongen arbeid voor de gefailleerde werkgever (de boedel). Het UWV kon dus geen boedelvordering bij de curator voor door haar overgenomen loonverplichtingen, die zij krachtens de loongarantieregeling had uitbetaald. De werknemers konden vanaf de doorstart niet langer aanspraak maken op loon. Zie nader over deze uitspraak de pagina Lopende overeenkomsten en faillissement.

      In het kader van de coronamaatregelen is deze bepaling extra actueel geworden, omdat er onduidelijkheid ontstond over de vraag, voor wiens rekening het komt dat de werknemer volgens de regels van het RIVM thuis moet blijven. Of wanneer de onderneming genoodzaakt was te sluiten (bvb. horeca).

      Als de werknemer een geldelijke uitkering toekomt krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering, dan wordt het loon verminderd met het bedrag van die uitkering (art. 7:628 lid 2 B.W.). Dit geldt ook uitkeringen aan de werknemer voor of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is overeengekomen bij, of welke voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst.

      Indien het loon in geld op andere wijze dan naar tijdruimte is vastgesteld, zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing, met dien verstande dat als loon wordt beschouwd het gemiddelde loon dat de werknemer, wanneer hij niet verhinderd was geweest, gedurende die tijd had kunnen verdienen (art. 7:628 lid 3 B.W.).

      Het loon wordt echter verminderd met het bedrag van de onkosten die de werknemer zich door het niet verrichten van de arbeid heeft bespaard (art. 7:628 lid 4 B.W.). Denk bvb. aan een reiskostenvergoeding.

      Van lid 1 kan voor de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst bij schriftelijke overeenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan ten nadele van de werknemer worden afgeweken (art. 7:628 lid 5 B.W.).

      In geval van elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten als bedoeld in art. 7:668a B.W. kan een afwijking als bedoeld in lid 5 voor ten hoogste in totaal zes maanden worden overeengekomen (art. 7:628 lid 6 B.W.).

      Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan de periode, bedoeld in lid 5, voor bij die overeenkomst of regeling te bepalen functies worden verlengd, mits de aan die functies verbonden werkzaamheden incidenteel van aard zijn en geen vaste omvang hebben (art. 7:628 lid 7 B.W.).

      Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan op verzoek van de Stichting van de Arbeid worden bepaald dat op bepaalde bedrijfstakken, of onderdelen daarvan, lid 5, 6 of 7 niet van toepassing is (art. 7:628 lid 8 B.W.).

      Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan worden bepaald dat de in lid 1 genoemde verplichting geheel of gedeeltelijk niet geldt indien het niet verrichten van de overeengekomen arbeid het gevolg is van bij die regeling te bepalen buitengewone omstandigheden en aan bij die regeling te bepalen voorwaarden wordt voldaan (art. 7:628 lid 9 B.W.).

      De regeling van art. 7:628 B.W. vormt dwingend recht (er kan niet ten nadele van de werknemer van worden afgeweken) (art. 7:628 lid 10 B.W.).

      Aanspraak op loon oproepcontract

      Bij een arbeidsomvang van minder dan 15 uur per week, waarbij en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, heeft de werknemer voor iedere periode van minder dan drie uur waarin hij arbeid heeft verricht, recht op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij drie uur arbeid zou hebben verricht. Dit geldt ook voor een oproepovereenkomst (art. 7:628a lid 1 B.W.).

      Art. 7:628a B.W. ter bescherming van de positie van oproepkrachten is dwingend recht

      Van art. 7:628a B.W. kan – behoudens bij CAO zie lid 11 – niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken (art. 7:628a lid 12 B.W.).

      Tijdig van tevoren meedelen werktijden oproepcontract

      Als er sprake is van een oproepovereenkomst, kan de werknemer door de werkgever niet verplicht worden aan de oproep om arbeid te verrichten gehoor te geven, indien de werkgever de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet ten minste vier dagen van tevoren schriftelijk of elektronisch aan de werknemer bekendmaakt (art. 7:628a lid 2 B.W.).

      Wijziging werktijd door werkgever bij oproepkracht

      Als de werkgever bij een oproepovereenkomst binnen vier dagen voor de aanvang van het tijdstip van de arbeid de oproep om arbeid te verrichten ten dele dan wel volledig intrekt of de tijdstippen wijzigt, heeft de werknemer recht op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij de arbeid overeenkomstig de oproep zou hebben verricht. De oproep om arbeid te verrichten wordt schriftelijk of elektronisch ingetrokken of gewijzigd (art. 7:628a lid 3 B.W.).

      Verkorting in de CAO van de termijn voor tijdige mededeling bij oproepcontract

      De termijn van vier dagen, bedoeld in de leden 2 en 3, kan bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan worden verkort, mits de termijn niet korter is dan 24 uur (art. 7:628a lid 4 B.W.).

      Aanbod vast contract aan oproepkracht na 12 maanden voor gemiddelde werktijd

      Als er sprake is van een oproepovereenkomst, doet de werkgever steeds als de arbeidsovereenkomst 12 maanden heeft geduurd binnen een maand schriftelijk of elektronisch een aanbod voor een vaste arbeidsomvang, die ten minste gelijk is aan de gemiddelde omvang van de arbeid in die voorafgaande periode van 12 maanden, waarbij niet op grond van art. 7:628, lid 5 of lid 7 B.W., of art. 7:691 lid 7 B.W. ten nadele van de werknemer wordt afgeweken van art. 7:628 lid 1 B.W..

      Het aanbod betreft een vaste arbeidsomvang die uiterlijk ingaat op de eerste dag nadat twee maanden zijn verstreken steeds nadat de arbeidsovereenkomst 12 maanden heeft geduurd. De termijn voor aanvaarding van het aanbod bedraagt een maand.

      Voor de berekening van de periodes, bedoeld in de eerste en tweede zin, worden arbeidsovereenkomsten, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, samengeteld (art. 7:628a lid 5 B.W.).

      Het eerdere aanbod, dat de werkgever aan de werknemer heeft gedaan, op grond van lid 5, geldt ook voor arbeidsovereenkomsten die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden opvolgen (art. 7:628a lid 6 B.W.).

      Lid 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn (art. 7:628a lid 7 B.W.).

      Gedurende de periode waarin de werkgever de verplichting, bedoeld in lid 5 of 6, niet is nagekomen, heeft de werknemer recht op loon over de arbeidsomvang, bedoeld in lid 5 (art. 7:628a lid 8 B.W.).

      Definitie oproepcontract

      Van een oproepovereenkomst als bedoeld in art. 7:628a B.W. is volgens art. 7:628a lid 9 B.W. sprake indien:

      a. de omvang van de arbeid niet is vastgelegd als één aantal uren per tijdseenheid van:

      1. ten hoogste een maand; of
      2. ten hoogste een jaar en het recht op loon van de werknemer gelijkmatig is gespreid over die tijdseenheid; of

      b. de werknemer op grond van art. 7:628 lid 5 B.W. of art. 7:628 lid 7 B.W., of art. 7:691 lid 7 B.W. geen recht heeft op het naar tijdruimte vastgestelde loon, indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht. Zie voor art. 7:691 B.W. ook de pagina Bijzondere bepalingen uitzendovereenkomst.

      Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over wanneer sprake is van een oproepovereenkomst (art. 7:628a lid 10 B.W.).

      Aanpassing bepalingen oproepcontracten bij CAO (driekwart dwingend recht)

      Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan bepaald worden dat lid 2, lid 3 en lid 5 niet van toepassing zijn voor bij die overeenkomst of regeling aangewezen functies, die als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden gedurende een periode van ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend en niet aansluitend door dezelfde werknemer kunnen worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden per jaar (art. 7:628a lid 11 B.W.).

      Tijdig oproepen werknemer bij oproepcontract

      De werknemer kan bij een oproepcontract niet verplicht worden aan de oproep om arbeid te verrichten gehoor te geven, indien de werkgever de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet ten minste vier dagen van tevoren schriftelijk of elektronisch aan de werknemer bekendmaakt (art. 7:628a lid 2 B.W.).

      Wijzigt de werkgever deze oproep of inroostering binnen vier dagen, dan moet dit ook tijdig worden meegedeeld, en heeft de werknemer recht op het loon volgens de oproep voor de wijziging (art. 7:628a lid 3 B.W.).

      De termijn van 4 dagen kan in een CAO worden verkort, maar nooit tot minder dan 24 uur vantevoren.

      Wetsvoorstel transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden

      Met de Wet implementatie richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (Stb. 2022, 277) is per 1 augustus 2022 art. 7:628b B..W. opgenomen, dat voor arbeidsovereenkomsten met onvoorspelbare werktijden bepaalt, dat de werknemer slechts verplicht is om aan oproepen gehoor te geven die vallen binnen de overeengekomen referentieperiode. De werknemer is slechts verplicht gehoor te geven aan een tijdig verstrekte opdracht om op een bepaald tijdstip te komen werken. Zie ook het blog Richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden.

      Dit artikel geldt dus voor arbeidsovereenkomsten waarbij de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht geheel of grotendeels onvoorspelbaar zijn (art. 7:628b lid 1 B.W.).

      De werknemer kan slechts verplicht worden arbeid te verrichten op de dagen en uren, bedoeld in art. 7:655 lid 1 B.W. onder i, sub 2° (art. 7:628b lid 2 B.W.). Zie ook de pagina Bijzondere verplichtingen van de werkgever.

      Artikel 628a, leden 2 tot en met 4 en lid 11, zijn van overeenkomstige toepassing op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in lid 1 (art. 7:628b lid 3 B.W.).

      De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte de in dit artikel aan hem toegekende rechten geldend maakt, ter zake bijstand heeft verleend of een klacht hierover heeft ingediend (art. 7:628b lid 4 B.W.).

      Behoud van loon bij arbeidsongeschiktheid

      Voor zover het dagloon niet meer bedraagt dan het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar de eerste 52 weken ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was (art. 7:629 lid 1 B.W.).

      Volgens art. 7:629 lid 2 B.W. geldt in afwijking van lid 1 het in dat lid bedoelde recht voor een tijdvak van zes weken voor de werknemer die:

      a. doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat; of

      b. de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in art. 7, sub a AOW bereikt heeft.

      Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in onderdeel b bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in dit lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

      Uitzondering: geen recht op doorbetaling loon bij arbeidsongeschiktheid

      De werknemer heeft het in art. 7:629 lid 1 B.W. bedoelde recht volgens art. 7:629 lid 3 B.W. niet:

      a. indien de ziekte door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd;

      b. voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

      c. voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in art. 7:658a lid 4 B.W. voor de werkgever of voor een door de werkgever aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht;

      d. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid als bedoeld in art. 7:658a lid 4 B.W. te verrichten;

      e. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in art. 7:658a lid 3 B.W.;

      f. voor de tijd gedurende welke hij zonder deugdelijke grond zijn aanvraag om een uitkering als bedoeld in art. 64 lid 1 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) later indient dan in dat artikel is voorgeschreven.

      In afwijking van lid 1 heeft de vrouwelijke werknemer het in dat lid bedoelde recht niet gedurende de periode dat zij zwangerschaps- of bevallingsverlof geniet overeenkomstig art. 3:1 lid 2 en lid 3 Wet arbeid en zorg (art. 7:629 lid 4 B.W.).

      Het loon wordt verminderd met het bedrag van enige geldelijke uitkering die de werknemer toekomt krachtens enige wettelijke voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de werknemer niet deelneemt, voorzover deze uitkering betrekking heeft op de bedongen arbeid waaruit het loon wordt genoten. Het loon wordt voorts verminderd met het bedrag van de inkomsten, door de werknemer in of buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daartoe niet verhinderd was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten (art. 7:629 lid 5 B.W.).

      De werkgever is bevoegd de betaling van het in het lid 1 bedoelde loon op te schorten voor de tijd, gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen (art. 7:629 lid 6 B.W.).

      De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen (art. 7:629 lid 7 B.W.).

      Art. 7:628 lid 3 B.W. is van overeenkomstige toepassing (art. 7:629 lid 8 B.W.).

      Van dit artikel kan ten nadele van de werknemer slechts in zoverre worden afgeweken dat bedongen kan worden dat de werknemer voor de eerste twee dagen van het in lid 1 of lid 2 bedoelde tijdvak geen recht op loon heeft (art. 7:629 lid 9 B.W.).

      Voor de toepassing van de leden 1, 2 en 9 worden perioden, waarin de werknemer in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten als bedoeld in artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak (art. 7:629 lid 10 B.W.).

      Het tijdvak van 104 weken, bedoeld in lid 1, wordt volgens art. 7:629 lid 11 B.W. verlengd:

      a. met de duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven;

      b. met de duur van het verlengde tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft vastgesteld en met de duur van het tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, eerste zin, van die wet;

      c. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien die wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt verlengd; en

      d. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.

      Indien de werknemer passende arbeid als bedoeld in art. 7:658a lid 4 B.W. verricht, blijft de arbeidsovereenkomst onverkort in stand (art. 7:629 lid 12 B.W.).

      Voor de toepassing van lid 2, aanhef en onderdeel a, wordt onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden (art. 7:629 lid 13 B.W.).

      Verklaring arbeidsdeskundige UWV

      De rechter wijst een vordering tot betaling van loon als bedoeld in art. 7:629 B.W. af, indien bij de eis niet een verklaring is gevoegd van een deskundige, benoemd door het UWV, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten respectievelijk diens nakoming van de verplichtingen, bedoeld in art. 7:660a B.W. (art. 7:629a lid 1 B.W.).

      Tenzij de verhindering respectievelijk de nakoming niet wordt betwist of het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd (art. 7:629a lid 2 B.W.).

      De deskundige, die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht zijn onderzoek onpartijdig en naar beste weten te volbrengen (art. 7:629a lid 3 B.W.).

      De deskundige die de hoedanigheid van arts bezit, kan de voor zijn onderzoek van belang zijnde inlichtingen over de werknemer inwinnen bij de behandelend arts of de behandelend artsen. Zij verstrekken de gevraagde inlichtingen voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van de werknemer niet onevenredig wordt geschaad (art. 7:629a lid 4 B.W.).

      De rechter kan op verzoek van een der partijen of ambtshalve bevelen dat de deskundige zijn verklaring nader schriftelijk of mondeling toelicht of aanvult (art. 7:629a lid 5 B.W.).

      De werknemer wordt ter zake van een vordering als bedoeld in het eerste lid slechts in de kosten van de werkgever als bedoeld in art. 237 Rv. veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht (art. 7:629a lid 6 B.W.). Zie ook de pagina Proceskosten.

      Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan worden bepaald dat de in het eerste lid bedoelde deskundige door een ander dan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt aangewezen (art. 7:629a lid 7 B.W.).

      Vergoeding bij tijdelijke verhindering tot betalen van loon in natura

      De werkgever die tijdelijk is verhinderd het loon, voor zover dit in een andere vorm dan in geld is vastgesteld, te voldoen zonder dat deze verhindering het gevolg is van een eigen toedoen van de werknemer, is aan deze een vergoeding schuldig, waarvan het bedrag bij overeenkomst wordt vastgesteld of, bij gebreke van een overeenkomst, door de rechter wordt bepaald volgens het gebruik of de billijkheid (art. 7:630 lid 1 B.W.).

      Van dit artikel kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken (art. 7:630 lid 2 B.W.).

      Inhoudingen op het loon door werkgever

      Een beding waarbij de werkgever het recht krijgt enig bedrag van het loon op de betaaldag in te houden, is nietig, onverminderd de bevoegdheid van de werknemer om de werkgever een schriftelijke volmacht te verlenen om uit het uit te betalen loon betalingen in zijn naam te verrichten (art. 7:631 lid 1 B.W.).

      De bevoegdheid van de werknemer, bedoeld in de eerste zin, geldt niet voor het deel van het loon tot het bedrag, bedoeld in art. 7 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met uitzondering van betalingsverplichtingen als bedoeld in art. 13 lid 2 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Deze volmacht is te allen tijde herroepelijk (art. 7:631 lid 2 B.W.).

      Bedingen waarbij de werknemer zich jegens de werkgever verbindt het ontvangen loon of zijn overige inkomsten of een gedeelte daarvan op bepaalde wijze te besteden, en bedingen waarbij de werknemer zich verbindt zijn benodigdheden op een bepaalde plaats of bij een bepaalde persoon aan te schaffen, zijn nietig (art. 7:631 lid 3 B.W.).

      Het verbod van art. 7:631 lid 1 B.W. of art. 7:631 lid 2 B.W. geldt volgens art. 7:631 lid 4 B.W. niet voor een beding waarbij de werknemer zich verbindt:

      a. deel te nemen in een pensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet en ten aanzien waarvan aan de voorschriften van die wet wordt voldaan;

      b. bij te dragen tot de premiebetaling aan een verzekeraar, een premiepensioeninstelling of een pensioeninstelling uit een andere lidstaat als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, overeenkomstig de voorschriften dienaangaande door de Pensioenwet gesteld;

      c. deel te nemen in enig ander fonds dan in onderdeel a bedoeld, mits dat fonds voldoet aan de voorwaarden, bij algemene maatregel van bestuur gesteld;

      d. deel te nemen aan een regeling tot sparen te zijnen behoeve, anders dan in de onderdelen a tot en met c bedoeld, mits die regeling voldoet aan de voorwaarden, bij algemene maatregel van bestuur gesteld.

      Onder enig ander fonds als bedoeld in onderdeel c, wordt niet verstaan een fonds dat tot doel heeft aan de werkgever of aan de werknemer een uitkering te doen die verband houdt met het recht van de werknemer op doorbetaling van loon tijdens ziekte, zwangerschap of bevalling als bedoeld in artikel 629 lid 1, of met de betaling van een uitkering als bedoeld in artikel 84 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel als bedoeld in artikel 75a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (art. 7:631 lid 5 B.W.).

      Voor de nakoming van een beding als bedoeld in lid 3 mag de werkgever de daartoe nodige bedragen op het loon van de werknemer inhouden; hij is alsdan verplicht deze bedragen overeenkomstig het beding ten behoeve van de werknemer te voldoen (art. 7:631 lid 6 B.W.).

      Op de deelneming door een minderjarige aan een regeling als bedoeld in lid 3 is art. 7:612 B.W. van overeenkomstige toepassing (art. 7:631 lid 7 B.W.).

      Indien de werknemer ingevolge een nietig beding als bedoeld in lid 2 een overeenkomst met de werkgever of een derde heeft aangegaan, heeft hij het recht hetgeen hij uit dien hoofde heeft voldaan van de werkgever te vorderen. Indien hij de overeenkomst met de werkgever heeft aangegaan, heeft hij bovendien de bevoegdheid de overeenkomst te vernietigen (art. 7:631 lid 8 B.W.).

      De rechter kan bij toewijzing van een vordering van de werknemer op grond van lid 6 de verplichting tot betaling van de werkgever beperken tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, maar uiterlijk tot de som waarop hij de door de werknemer geleden schade vaststelt (art. 7:631 lid 9 B.W.).

      Een rechtsvordering van de werknemer op grond van dit artikel verjaart door verloop van zes maanden na de dag van het ontstaan van het vorderingsrecht (art. 7:631 lid 10 B.W.).

      Verrekening loon met vordering werkgever verboden, tenzij

      Behalve bij het einde van de arbeidsovereenkomst is op grond van art. 7:632 lid 1 B.W. verrekening door de werkgever van zijn schuld ter zake van het uit te betalen loon slechts toegelaten met de volgende vorderingen op de werknemer:

      a. de door de werknemer aan de werkgever verschuldigde schadevergoeding;

      b. boetes, door de werknemer volgens artikel 650 aan de werkgever verschuldigd, mits door deze een schriftelijk bewijs wordt afgegeven, die het bedrag vermeldt van iedere boete alsmede de tijd waarop en de reden waarom zij is opgelegd, met opgave van de overtreden bepaling van een schriftelijk aangegane overeenkomst;

      c. voorschotten op het loon, door de werkgever in geld aan de werknemer verstrekt, mits daarvan schriftelijk blijkt;

      d. teveel betaald loon;

      e. de huurprijs van een woning of een andere ruimte, een stuk grond of van werktuigen, machines en gereedschappen, door de werknemer in eigen bedrijf gebruikt, en die bij schriftelijke overeenkomst door de werkgever aan de werknemer zijn verhuurd.

      Geen verrekening mag plaatsvinden op het deel van het loon tot het bedrag, bedoeld in artikel 7 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, tenzij vooraf schriftelijk met de werknemer is overeengekomen dat verrekening met een vordering als bedoeld in lid 1, onderdeel c, plaatsvindt. Indien het bedrag, bedoeld in de vorige zin, lager is dan het deel van het loon waarop beslag onder de werkgever niet geldig kan zijn, vindt slechts verrekening plaats op het deel van het loon waarop beslag op het loon wel geldig zou zijn. Ter zake van hetgeen de werkgever krachtens lid 1, onderdeel b, zou kunnen vorderen, mag door hem bij elke voldoening van het loon niet meer worden verrekend dan een tiende gedeelte van het in geld vastgestelde loon dat alsdan zou moeten worden voldaan, met dien verstande dat geen verrekening plaats heeft op het deel van het loon tot het bedrag bedoeld in de vorige zinnen (art. 7:632 lid 2 B.W.).

      Wat de werkgever uit hoofde van een op het loon gelegd beslag inhoudt, komt in mindering op het voor verrekening toegelaten maximum (art. 7:632 lid 3 B.W.).

      Een beding waardoor de werkgever een ruimere bevoegdheid tot verrekening zou krijgen, is vernietigbaar, met dien verstande dat de werknemer bevoegd is tot vernietiging ter zake van elke afzonderlijke verrekeningsverklaring van de werkgever die van de geldigheid van het beding uitgaat (art. 7:632 lid 4 B.W.).

      Overdracht of verpanding van loon

      Overdracht, verpanding of elke andere handeling waardoor de werknemer enig recht op zijn loon aan derden toekent, is slechts in zover geldig als een beslag op zijn loon geldig zou zijn (art. 7:633 lid 1 B.W.).

      De werknemer kan aan een ander wel een volmacht geven om zijn loon te vorderen van de werkgever, maar deze is altijd herroepelijk (art. 7:633 lid 2 B.W.).

      Deze bepaling is van dwingend recht: afwijking daarvan is nietig (art. 7:633 lid 3 B.W.).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 10-09-2016; laatste bewerking 23-10-2023]

      Loon werknemer (Afd. 2, Titel 10, Boek 7 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!