Pagina inhoud

    Algemene bepalingen coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen (Afd. 1, Titel 3, Boek 2 B.W.)

    Inleiding algemene bepalingen coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappijen

    In Afd. 1, Titel 3 van Boek 2 B.W. worden de coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij geregeld. De afdeling kent 14 bepalingen (art. 2:53 B.W. tot en met art. 2:63 B.W.). Art. 2:57 B.W. is vervallen (evenals art. 2:57a en art. 2:54a B.W.)..

    Zie ook de hoofdpagina van Titel 3 over de definitie van coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. De conclusie van de P-G van 17 december 2021 inzake Coöperatieve Rabobank UA/curator lid FloraHolland geeft een interessante inkijk in de financieringsstructuur van coöperaties (te weten FloraHolland met name). Grappig genoeg is ook de bank een coöperatie dus geldt veel hiervan ook voor haar. Ten tijde van schrijven van deze teksten had de Hoge Raad nog niet beslist, maar de kwestie ging meer over de vraag of vorderingen verpand konden worden en of die toekomstig waren of niet (in het licht van het faillissement).

    Definitie coöperatie: een vereniging ten dienste van aangesloten bedrijven

    De coöperatie is een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging, die zich blijkens haar statuten ten doel stelt in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien krachtens overeenkomsten, anders dan van verzekering, met hen gesloten in het bedrijf dat zij te dien einde te hunnen behoeve uitoefent of doet uitoefenen (art. 2:53 lid 1 B.W.). In de agrarische sector wordt traditioneel veel gebruik gemaakt van coöperaties, onder meer in het kader van de verhandeling van land- en tuinbouwproducten via door coöperaties gedreven veilingen.

    Definitie onderlinge waarborgmaatschappij (OWM)

    Een onderlinge waarborgmaatschappij is een bij notariële akte als onderlinge waarborgmaatschappij opgerichte vereniging, die zich blijkens de statuten ten doel stelt met haar leden verzekeringsovereenkomsten te sluiten. Zij oefent het verzekeringsbedrijf uit ten behoeve van haar leden (art. 2:53 lid 2 B.W.).

    Diensten coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij aan derden

    Een coöperatie mag overeenkomsten als die welke zij met haar leden sluit, ook met anderen aan te gaan; hetzelfde geldt voor een onderlinge waarborgmaatschappij waarbij iedere verplichting van leden of oud-leden om in de tekorten bij te dragen is uitgesloten. Deze mogelijkheid om ook met derden te handelen moet in de statuten zijn opgenomen (art. 2:53 lid 3 B.W.).

    De diensten aan leden mogen daarbij niet slechts van ondergeschikte betekenis zijn of worden (art. 2:53 lid 4 B.W.).

    Lidmaatschap coöperatie niet overdraagbaar

    Ofschoon de coöperatie, als samenwerkingsverband gericht op materieel voordeel van haar deelnemers, vennootschappelijke trekken heeft, heeft de wetgever als grondvorm voor de coöperatie de vereniging gekozen. De persoonlijke en financiële betrokkenheid van de leden tegenover de coöperatie is anders dan die van aandeelhouders tegenover hun vennootschap. Door de vorm van een vereniging is, anders dan bij de NV of de BV, het lidmaatschap van de coöperatie in beginsel niet overdraagbaar (art. 2:53a B.W. jo. art. 2:34 lid 1 B.W.).

    Bepalingen vereniging gelden in principe ook voor coöperatie

    Volgens de statuten van vele coöperaties hebben de leden geen aanspraak op het eigen vermogen van de coöperatie, ook niet bij ontbinding. De organisatorische opzet van een coöperatie is globaal hetzelfde als van een vereniging. Er is een algemene vergadering van leden en een bestuur en in beginsel zijn de bepalingen uit Titel 2 van Boek 2 (‘Verenigingen’) van overeenkomstige toepassing op de coöperatie (art. 2:53a lid 1 B.W.). De coöperatie verschilt echter van de vereniging voor wat betreft haar mogelijke doeleinden.

    Coöperatie mag wel winsten verdelen onder de leden

    Anders dan de vereniging mag de coöperatie winst onder haar leden verdelen. In art. 2:53a lid 1 B.W. wordt namelijk de toepasselijkheid van het verbod zoals vervat in art. 2:26 lid 3 B,W, uitgesloten. Ofschoon de wet geen voorschriften van kapitaalbescherming bevat, valt aan te nemen dat de belangen van schuldeisers bij besluiten tot winstuitkering niet mogen worden veronachtzaamd. De coöperatie is echter niet tot verdeling van de winst verplicht. Art. 2:53 lid 1 BW vereist niet dat aan de leden een opeisbare aanspraak tot uitkering van hun aandeel in de jaarlijkse winst toekomt.

    De wet bepaalt slechts dat de leden in geval van ontbinding recht hebben op uitkering van hun aandeel in het liquidatieoverschot, tenzij de statuten anders bepalen (art. 2:27 lid 4 sub f BW jo. 2:23b lid 1 BW). Dit leidt er in de praktijk meestal toe dat het eigen vermogen toekomt aan de leden die op het tijdstip van de ontbinding lid zijn van de coöperatie.

    Afwijkende bestuursbevoegdheid coöperatie en OWM

    Ook op art. 2:44 lid 2 B.W. is in art. 2:53a lid 1 B.W. voor de coöperatie en de OWM een uitzondering gemaakt. Art. 2:44 lid 2 B.W. beperkt de bevoegdheid van het bestuur en luidt aldus:

    “Slechts indien dit uit de statuten voortvloeit, is het bestuur bevoegd te besluiten tot het aangaan van:

    * overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en
    * overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt.

    De statuten kunnen deze bevoegdheid aan beperkingen en voorwaarden binden. De uitsluiting, beperkingen en voorwaarden gelden mede voor de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de vereniging ter zake van deze handelingen, tenzij de statuten anders bepalen.”

    Het bestuur van coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen hebben die bevoegdheden in beginsel dus wel, zonder dat dit in de statuten bepaald hoeft te zijn. Dat is logisch, gelet op het zakelijke karakter van deze rechtspersonen.

    Coöperatie en OWM die een bank is: beleid bezoldiging bestuur

    Voor een coöperatie die een bank is in de zin van art. 2:415 B.W. waarop geen vrijstelling als bedoeld in artikel 3:111 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is en een onderlinge waarborgmaatschappij die een verzekeringsmaatschappij is in de zin van art. 2:427 B.W. is art. 2:135 B.W. van overeenkomstige toepassing. Deze bepaling stelt het voeren van beleid inzake de bezoldiging van het bestuur verplicht.

    Oprichting coöperatie en OWM bij notariële akte

    Zoals al besloten ligt in de definitie in art. 2:53 B.W. moeten coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen worden opgericht bij notariële akte (art. 2:54 lid 1 B.W.).

    De naam van een coöperatie moet het woord “coöperatief” bevatten, die van een onderlinge waarborgmaatschappij het woord “onderling” of “wederkerig”. De naam van de rechtspersoon moet aan het slot de letters W.A., B.A. of U.A. overeenkomstig art. 2:56 B.W. dragen (art. 2:54 lid 2 B.W.).

    De genoemde rechtspersonen zijn, behoudens in telegrammen en reclames, verplicht haar naam volledig te voeren (art. 2:56 lid 2 B.W.).

    Aansprakelijkheid leden bij tekort na ontbinding coöperatie

    De financiering van een coöperatie of OWM wordt gekenmerkt door ledenaansprakelijkheid en zelffinanciering. De ledenaansprakelijkheid houdt in dat de leden in geval van ontbinding van de coöperatie moeten bijdragen in het volledige tekort (art. 2:55 lid 1 B.W.). De maatstaf voor de aansprakelijkheid wordt in de statuten bepaald. Bevatten de statuten niet een maatstaf voor ieders aansprakelijkheid, dan zijn allen voor gelijke delen aansprakelijk (art. 2:55 lid 2 B.W.).

    Art. 2:55 lid 3 B.W. bevat een regeling voor het geval op een of meer van de leden of oud-leden het bedrag van zijn aandeel in het tekort niet verhaald kan worden.

    Ook oud-leden, die tot minder dan een jaar voor de ontbinding lid waren, zijn mede-aansprakelijk. Bij faillissement wordt deze termijn gerekend vanaf de dag van faillietverklaring.

    De (oud)leden moeten meteen 150% van hun aandeel in het tekort storten (art. 2:55 lid 4 B.W.). De aansprakelijken mogen niet verrekenen met een vordering op de coöperatie of OWM (art. 2:55 lid 5 B.W.).

    Uitsluiting aansprakelijkheid coöperatie en OWM

    In de praktijk wordt echter op ruime schaal gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deze verplichting in de statuten uit te sluiten of tot een maximum te beperken (art. 2:56 lid 1 B.W.). Hiermee correspondeert de letter-aanduiding W.A., U.A. respectievelijk B.A. in de naam van de rechtspersoon.

    Naast de ledenaansprakelijkheid bestaan diverse andere typisch coöperatieve financieringswijzen, waaronder de in casu gebruikte ledenlening en participatierekening. Deze financieringsinstrumenten hebben geen wettelijke grondslag, maar vinden hun basis in de statuten van de coöperatie.

    Ledenleningen zijn een vorm van deelneming in het lang vreemd vermogen van de coöperatie. Bij coöperaties in de agrarische sector is het gebruikelijk dat jaarlijks een bepaald percentage van het voor uitkering aan de leden vatbare exploitatie-overschot niet wordt uitbetaald in contanten, maar door de coöperatie wordt geplaatst op een ledenschuldrekening waarvoor de betrokken leden door de coöperatie worden gecrediteerd. Er ontstaat op deze wijze een langlopende schuld van de coöperatie aan de leden, eventueel met achtergesteld karakter. Na een x-aantal jaren vindt de aflossing (gestaffeld) naar rato van het jaar van dotering plaats. Gebruikelijk is dat over de tegoeden op de ledenschuldrekeningen een rente wordt vergoed. In de praktijk komen verschillende vormen voor.

    Traditioneel werd het eigen vermogen vaak gevormd door het jaarlijks inhouden van (een gedeelte van) het exploitatieoverschot, zonder dat de leden daarop enige aanspraak konden maken. In dit verband werd ook wel gesproken van ‘vermogen in de dode hand’. Bij grote agrarische coöperaties heeft een ontwikkeling plaatsgevonden van het ‘vermogen in de dode hand’ naar het op naam stellen van het eigen vermogen ten behoeve van de leden, naar rato van hun bijdrage aan het succes van de coöperatie. Nog een stap verder gaat het uitgeven van (verhandelbare) vermogenstitels (aandeel, ledenbewijs, certificaat of participatiebewijs).

    Participatierekeningen moeten worden gezien in het licht van de wens de leden in de algemene reserves van de coöperatie te laten delen. Een gedeelte van het exploitatieoverschot wordt naar rato van de omvang van het zakelijk verkeer geboekt op een geïndividualiseerde rekening van het lid bij de coöperatie. De participatierekening geeft op zich geen recht op een aandeel in het jaarresultaat of het vermogen. De bedragen op de participatierekeningen behoren in het algemeen tot het eigen vermogen van de coöperatie en kunnen worden aangewend ter delging van eventuele verliezen. In de statuten kan worden bepaald wanneer uitkering plaatsvindt, bijvoorbeeld na een bepaalde (langere) termijn of in geval van regelmatige uittreding of bedrijfsbeëindiging. Het effect daarvan is dat vermogen de coöperatie verlaat.

    Jaarrekeningrecht geldt ook voor coöperatie

    Voor de coöperatie geldt de wettelijke regeling van het jaarrekeningenrecht (art. 2:56 lid 1 B.W. jo. art. 2:360 lid 1 BW). Dit brengt mee dat het bestuur jaarlijks een jaarrekening moet opmaken overeenkomstig titel 9 van Boek 2 BW en deze ter vaststelling aan de algemene vergadering moet voorleggen. Coöperaties kunnen echter de winst- en verliesrekening vervangen door een exploitatierekening (art. 2:361 lid 2 BW). Zie de pagina Algemene bepaling jaarrekening en bestuursverslag.

    Coöperaties en OWM niet bevoegd overeenkomsten met leden bij besluit te wijzigen

    Coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen zijn niet bevoegd door een besluit wijzigingen in de met haar leden in de uitoefening van haar bedrijf aangegane overeenkomsten aan te brengen, tenzij zij zich deze bevoegdheid in de overeenkomst op duidelijke wijze hebben voorbehouden. Een verwijzing naar statuten, reglementen, algemene voorwaarden of dergelijke, is daartoe niet voldoende (art. 2:59 lid 1 B.W.).

    Dat is logisch: de lidmaatschapsrelatie en de individuele overeenkomsten met leden dienen afzonderlijk beschouwd te worden.

    Op een wijziging als in het vorige lid bedoeld kan de rechtspersoon zich tegenover een lid slechts beroepen indien de wijziging schriftelijk aan het lid was medegedeeld (art. 2:59 lid 2 B.W.).

    Voorwaarden verbonden aan uittreding moeten vooraf statutair bepaald zijn

    Voor de coöperatie geldt voorts dat, met behoud der vrijheid van uittreding uit de coöperatie, daaraan bij de statuten voorwaarden, in overeenstemming met haar doel en strekking, kunnen worden verbonden. Een voorwaarde welke verder gaat dan geoorloofd is, wordt in zoverre voor niet geschreven gehouden (art. 2:60 B.W.).

    In het arrest HR 16 februari 2024 (DOC Kaas/melkveehouders) speelde het volgende. De melkcoöperatie DOC Kaas was een fusie aangegaan met een Duitse melkcoöperatie. Daarbij was een transactiesom van 20 miljoen Euro ontvangen, die onder de leden van DOC Kaas werd verdeeld. DOC Kaas had echter in een daartoe gewijzigd huishoudelijk reglement bepaald, dat leden die voor een bepaalde datum uittraden geen recht hadden op een gedeelte de transactiesom. De al aan nadien uitgetreden leden uitgekeerde bedragen werden door DOC Kaas verrekend met het aan hen toekomende melkgeld. Dat was echter onrechtmatig, omdat de bepaling op grond waarvan het geld terugbetaald moest worden niet gebaseerd was op de statuten, en derhalve nietig was. Deze uitspraak word nader besproken in het onderdeel Rechtspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak).

    Coöperatie die de aansprakelijkheid niet heeft uitgesloten

    Voor een coöperatie, die in haar statuten niet iedere verplichting van haar leden of oud-leden om in een tekort bij te dragen heeft uitgesloten, gelden krachtens art. 2:61 B.W. bovendien de volgende bepalingen:

    a. het lidmaatschap wordt schriftelijk aangevraagd. Aan de aanvrager wordt eveneens schriftelijk bericht, dat hij als lid is toegelaten of geweigerd. Wanneer hij is toegelaten, wordt hem tevens medegedeeld onder welk nummer hij als lid in de administratie der coöperatie is ingeschreven. Niettemin behoeft, ten bewijze van de verkrijging van het lidmaatschap, van een schriftelijke aanvrage en een schriftelijk bericht als hiervoor bedoeld, niet te blijken.

    b. De geschriften, waarbij het lidmaatschap wordt aangevraagd, worden gedurende ten minste tien jaren door het bestuur bewaard. Echter behoeven de hier bedoelde geschriften niet te worden bewaard voor zover het betreft diegenen, van wie het lidmaatschap kan blijken uit een door hen ondertekende, gedagtekende verklaring in de administratie van de coöperatie.

    c. De opzegging van het lidmaatschap kan slechts geschieden, hetzij bij een afzonderlijk geschrift, hetzij door een door het lid ondertekende, gedagtekende verklaring in de administratie van de coöperatie. Het lid dat de opzegging doet, ontvangt daarvan een schriftelijke erkenning van het bestuur. Wordt de schriftelijke erkenning niet binnen veertien dagen gegeven, dan is het lid bevoegd de opzegging op kosten van de coöperatie bij deurwaardersexploot te herhalen.

    d. door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de ledenlijst wordt ten kantore van het handelsregister neergelegd bij de inschrijving van de coöperatie. Binnen een maand na het einde van ieder boekjaar wordt door het bestuur een schriftelijke opgave van de wijzigingen die de ledenlijst in de loop van het boekjaar heeft ondergaan, aan de ten kantore van het handelsregister neergelegde lijst toegevoegd of wordt, indien de Kamer van Koophandel dit nodig oordeelt, een nieuwe lijst neergelegd.

    Bijzondere bepalingen onderlinge waarborgmaatschappij

    Voor een onderlinge waarborgmaatschappij gelden krachtens art. 2:62 B.W. voorts de volgende bepalingen:

    a. Zij die als verzekeringnemer bij een onderlinge waarborgmaatschappij een overeenkomst van verzekering lopende hebben, zijn van rechtswege lid van de waarborgmaatschappij. Bij de onderlinge waarborgmaatschappij die krachtens haar statuten ook verzekeringnemers die geen lid zijn mag verzekeren, kan van deze bepaling worden afgeweken.

    b. Tenzij de statuten anders bepalen, duurt het lidmaatschap dat uit een verzekeringsovereenkomst ontstaat, voort totdat alle door het lid met de waarborgmaatschappij gesloten verzekeringsovereenkomsten zijn geëindigd. Bij overdracht of overgang van de rechten en verplichtingen uit zodanige overeenkomst gaat het lidmaatschap, voor zover uit die overeenkomst voortvloeiende, op de nieuwe verkrijger of de nieuwe verkrijgers over, een en ander behoudens afwijkende bepalingen in de statuten.

    c. Indien het waarborgkapitaal van een onderlinge waarborgmaatschappij in aandelen is verdeeld, zijn de artikelen 2:79-89, 2:90-92, 2:95, 2:96 lid 1, 2:98 leden 1 en 6, en 2:98c leden 1 en 2 B.W. van overeenkomstige toepassing.

    Bescherming termen ‘coöperatie’ en ‘onderlinge’

    Het is aan een persoon die geen coöperatie of een onderlinge waarborgmaatschappij is, verboden zaken te doen met gebruik van de aanduiding “coöperatief”, “onderling” of “wederkerig” (art. 2:63 lid 1 B.W.).

    In geval van overtreding van dit verbod kan iedere coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij vorderen, dat de overtreder zich op straffe van een door de rechter te bepalen dwangsom onthoudt het gewraakte woord bij het doen van zaken te gebruiken (art. 2:63 lid 2 B.W.).

    Dwingend recht

    Boek 2 B.W. vormt blijkens art. 2:25 B.W. dwingend recht.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 9-03-2022; laatste bewerking 26-04-2024]

    Algemene bepalingen coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen (Afd. 1, Titel 3, Boek 2 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Algemene bepalingen coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen (Afd. 1, Titel 3, Boek 2 B.W.)

      Inleiding algemene bepalingen coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappijen

      In Afd. 1, Titel 3 van Boek 2 B.W. worden de coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij geregeld. De afdeling kent 14 bepalingen (art. 2:53 B.W. tot en met art. 2:63 B.W.). Art. 2:57 B.W. is vervallen (evenals art. 2:57a en art. 2:54a B.W.)..

      Zie ook de hoofdpagina van Titel 3 over de definitie van coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. De conclusie van de P-G van 17 december 2021 inzake Coöperatieve Rabobank UA/curator lid FloraHolland geeft een interessante inkijk in de financieringsstructuur van coöperaties (te weten FloraHolland met name). Grappig genoeg is ook de bank een coöperatie dus geldt veel hiervan ook voor haar. Ten tijde van schrijven van deze teksten had de Hoge Raad nog niet beslist, maar de kwestie ging meer over de vraag of vorderingen verpand konden worden en of die toekomstig waren of niet (in het licht van het faillissement).

      Definitie coöperatie: een vereniging ten dienste van aangesloten bedrijven

      De coöperatie is een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging, die zich blijkens haar statuten ten doel stelt in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien krachtens overeenkomsten, anders dan van verzekering, met hen gesloten in het bedrijf dat zij te dien einde te hunnen behoeve uitoefent of doet uitoefenen (art. 2:53 lid 1 B.W.). In de agrarische sector wordt traditioneel veel gebruik gemaakt van coöperaties, onder meer in het kader van de verhandeling van land- en tuinbouwproducten via door coöperaties gedreven veilingen.

      Definitie onderlinge waarborgmaatschappij (OWM)

      Een onderlinge waarborgmaatschappij is een bij notariële akte als onderlinge waarborgmaatschappij opgerichte vereniging, die zich blijkens de statuten ten doel stelt met haar leden verzekeringsovereenkomsten te sluiten. Zij oefent het verzekeringsbedrijf uit ten behoeve van haar leden (art. 2:53 lid 2 B.W.).

      Diensten coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij aan derden

      Een coöperatie mag overeenkomsten als die welke zij met haar leden sluit, ook met anderen aan te gaan; hetzelfde geldt voor een onderlinge waarborgmaatschappij waarbij iedere verplichting van leden of oud-leden om in de tekorten bij te dragen is uitgesloten. Deze mogelijkheid om ook met derden te handelen moet in de statuten zijn opgenomen (art. 2:53 lid 3 B.W.).

      De diensten aan leden mogen daarbij niet slechts van ondergeschikte betekenis zijn of worden (art. 2:53 lid 4 B.W.).

      Lidmaatschap coöperatie niet overdraagbaar

      Ofschoon de coöperatie, als samenwerkingsverband gericht op materieel voordeel van haar deelnemers, vennootschappelijke trekken heeft, heeft de wetgever als grondvorm voor de coöperatie de vereniging gekozen. De persoonlijke en financiële betrokkenheid van de leden tegenover de coöperatie is anders dan die van aandeelhouders tegenover hun vennootschap. Door de vorm van een vereniging is, anders dan bij de NV of de BV, het lidmaatschap van de coöperatie in beginsel niet overdraagbaar (art. 2:53a B.W. jo. art. 2:34 lid 1 B.W.).

      Bepalingen vereniging gelden in principe ook voor coöperatie

      Volgens de statuten van vele coöperaties hebben de leden geen aanspraak op het eigen vermogen van de coöperatie, ook niet bij ontbinding. De organisatorische opzet van een coöperatie is globaal hetzelfde als van een vereniging. Er is een algemene vergadering van leden en een bestuur en in beginsel zijn de bepalingen uit Titel 2 van Boek 2 (‘Verenigingen’) van overeenkomstige toepassing op de coöperatie (art. 2:53a lid 1 B.W.). De coöperatie verschilt echter van de vereniging voor wat betreft haar mogelijke doeleinden.

      Coöperatie mag wel winsten verdelen onder de leden

      Anders dan de vereniging mag de coöperatie winst onder haar leden verdelen. In art. 2:53a lid 1 B.W. wordt namelijk de toepasselijkheid van het verbod zoals vervat in art. 2:26 lid 3 B,W, uitgesloten. Ofschoon de wet geen voorschriften van kapitaalbescherming bevat, valt aan te nemen dat de belangen van schuldeisers bij besluiten tot winstuitkering niet mogen worden veronachtzaamd. De coöperatie is echter niet tot verdeling van de winst verplicht. Art. 2:53 lid 1 BW vereist niet dat aan de leden een opeisbare aanspraak tot uitkering van hun aandeel in de jaarlijkse winst toekomt.

      De wet bepaalt slechts dat de leden in geval van ontbinding recht hebben op uitkering van hun aandeel in het liquidatieoverschot, tenzij de statuten anders bepalen (art. 2:27 lid 4 sub f BW jo. 2:23b lid 1 BW). Dit leidt er in de praktijk meestal toe dat het eigen vermogen toekomt aan de leden die op het tijdstip van de ontbinding lid zijn van de coöperatie.

      Afwijkende bestuursbevoegdheid coöperatie en OWM

      Ook op art. 2:44 lid 2 B.W. is in art. 2:53a lid 1 B.W. voor de coöperatie en de OWM een uitzondering gemaakt. Art. 2:44 lid 2 B.W. beperkt de bevoegdheid van het bestuur en luidt aldus:

      “Slechts indien dit uit de statuten voortvloeit, is het bestuur bevoegd te besluiten tot het aangaan van:

      * overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en
      * overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt.

      De statuten kunnen deze bevoegdheid aan beperkingen en voorwaarden binden. De uitsluiting, beperkingen en voorwaarden gelden mede voor de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de vereniging ter zake van deze handelingen, tenzij de statuten anders bepalen.”

      Het bestuur van coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen hebben die bevoegdheden in beginsel dus wel, zonder dat dit in de statuten bepaald hoeft te zijn. Dat is logisch, gelet op het zakelijke karakter van deze rechtspersonen.

      Coöperatie en OWM die een bank is: beleid bezoldiging bestuur

      Voor een coöperatie die een bank is in de zin van art. 2:415 B.W. waarop geen vrijstelling als bedoeld in artikel 3:111 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is en een onderlinge waarborgmaatschappij die een verzekeringsmaatschappij is in de zin van art. 2:427 B.W. is art. 2:135 B.W. van overeenkomstige toepassing. Deze bepaling stelt het voeren van beleid inzake de bezoldiging van het bestuur verplicht.

      Oprichting coöperatie en OWM bij notariële akte

      Zoals al besloten ligt in de definitie in art. 2:53 B.W. moeten coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen worden opgericht bij notariële akte (art. 2:54 lid 1 B.W.).

      De naam van een coöperatie moet het woord “coöperatief” bevatten, die van een onderlinge waarborgmaatschappij het woord “onderling” of “wederkerig”. De naam van de rechtspersoon moet aan het slot de letters W.A., B.A. of U.A. overeenkomstig art. 2:56 B.W. dragen (art. 2:54 lid 2 B.W.).

      De genoemde rechtspersonen zijn, behoudens in telegrammen en reclames, verplicht haar naam volledig te voeren (art. 2:56 lid 2 B.W.).

      Aansprakelijkheid leden bij tekort na ontbinding coöperatie

      De financiering van een coöperatie of OWM wordt gekenmerkt door ledenaansprakelijkheid en zelffinanciering. De ledenaansprakelijkheid houdt in dat de leden in geval van ontbinding van de coöperatie moeten bijdragen in het volledige tekort (art. 2:55 lid 1 B.W.). De maatstaf voor de aansprakelijkheid wordt in de statuten bepaald. Bevatten de statuten niet een maatstaf voor ieders aansprakelijkheid, dan zijn allen voor gelijke delen aansprakelijk (art. 2:55 lid 2 B.W.).

      Art. 2:55 lid 3 B.W. bevat een regeling voor het geval op een of meer van de leden of oud-leden het bedrag van zijn aandeel in het tekort niet verhaald kan worden.

      Ook oud-leden, die tot minder dan een jaar voor de ontbinding lid waren, zijn mede-aansprakelijk. Bij faillissement wordt deze termijn gerekend vanaf de dag van faillietverklaring.

      De (oud)leden moeten meteen 150% van hun aandeel in het tekort storten (art. 2:55 lid 4 B.W.). De aansprakelijken mogen niet verrekenen met een vordering op de coöperatie of OWM (art. 2:55 lid 5 B.W.).

      Uitsluiting aansprakelijkheid coöperatie en OWM

      In de praktijk wordt echter op ruime schaal gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deze verplichting in de statuten uit te sluiten of tot een maximum te beperken (art. 2:56 lid 1 B.W.). Hiermee correspondeert de letter-aanduiding W.A., U.A. respectievelijk B.A. in de naam van de rechtspersoon.

      Naast de ledenaansprakelijkheid bestaan diverse andere typisch coöperatieve financieringswijzen, waaronder de in casu gebruikte ledenlening en participatierekening. Deze financieringsinstrumenten hebben geen wettelijke grondslag, maar vinden hun basis in de statuten van de coöperatie.

      Ledenleningen zijn een vorm van deelneming in het lang vreemd vermogen van de coöperatie. Bij coöperaties in de agrarische sector is het gebruikelijk dat jaarlijks een bepaald percentage van het voor uitkering aan de leden vatbare exploitatie-overschot niet wordt uitbetaald in contanten, maar door de coöperatie wordt geplaatst op een ledenschuldrekening waarvoor de betrokken leden door de coöperatie worden gecrediteerd. Er ontstaat op deze wijze een langlopende schuld van de coöperatie aan de leden, eventueel met achtergesteld karakter. Na een x-aantal jaren vindt de aflossing (gestaffeld) naar rato van het jaar van dotering plaats. Gebruikelijk is dat over de tegoeden op de ledenschuldrekeningen een rente wordt vergoed. In de praktijk komen verschillende vormen voor.

      Traditioneel werd het eigen vermogen vaak gevormd door het jaarlijks inhouden van (een gedeelte van) het exploitatieoverschot, zonder dat de leden daarop enige aanspraak konden maken. In dit verband werd ook wel gesproken van ‘vermogen in de dode hand’. Bij grote agrarische coöperaties heeft een ontwikkeling plaatsgevonden van het ‘vermogen in de dode hand’ naar het op naam stellen van het eigen vermogen ten behoeve van de leden, naar rato van hun bijdrage aan het succes van de coöperatie. Nog een stap verder gaat het uitgeven van (verhandelbare) vermogenstitels (aandeel, ledenbewijs, certificaat of participatiebewijs).

      Participatierekeningen moeten worden gezien in het licht van de wens de leden in de algemene reserves van de coöperatie te laten delen. Een gedeelte van het exploitatieoverschot wordt naar rato van de omvang van het zakelijk verkeer geboekt op een geïndividualiseerde rekening van het lid bij de coöperatie. De participatierekening geeft op zich geen recht op een aandeel in het jaarresultaat of het vermogen. De bedragen op de participatierekeningen behoren in het algemeen tot het eigen vermogen van de coöperatie en kunnen worden aangewend ter delging van eventuele verliezen. In de statuten kan worden bepaald wanneer uitkering plaatsvindt, bijvoorbeeld na een bepaalde (langere) termijn of in geval van regelmatige uittreding of bedrijfsbeëindiging. Het effect daarvan is dat vermogen de coöperatie verlaat.

      Jaarrekeningrecht geldt ook voor coöperatie

      Voor de coöperatie geldt de wettelijke regeling van het jaarrekeningenrecht (art. 2:56 lid 1 B.W. jo. art. 2:360 lid 1 BW). Dit brengt mee dat het bestuur jaarlijks een jaarrekening moet opmaken overeenkomstig titel 9 van Boek 2 BW en deze ter vaststelling aan de algemene vergadering moet voorleggen. Coöperaties kunnen echter de winst- en verliesrekening vervangen door een exploitatierekening (art. 2:361 lid 2 BW). Zie de pagina Algemene bepaling jaarrekening en bestuursverslag.

      Coöperaties en OWM niet bevoegd overeenkomsten met leden bij besluit te wijzigen

      Coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen zijn niet bevoegd door een besluit wijzigingen in de met haar leden in de uitoefening van haar bedrijf aangegane overeenkomsten aan te brengen, tenzij zij zich deze bevoegdheid in de overeenkomst op duidelijke wijze hebben voorbehouden. Een verwijzing naar statuten, reglementen, algemene voorwaarden of dergelijke, is daartoe niet voldoende (art. 2:59 lid 1 B.W.).

      Dat is logisch: de lidmaatschapsrelatie en de individuele overeenkomsten met leden dienen afzonderlijk beschouwd te worden.

      Op een wijziging als in het vorige lid bedoeld kan de rechtspersoon zich tegenover een lid slechts beroepen indien de wijziging schriftelijk aan het lid was medegedeeld (art. 2:59 lid 2 B.W.).

      Voorwaarden verbonden aan uittreding moeten vooraf statutair bepaald zijn

      Voor de coöperatie geldt voorts dat, met behoud der vrijheid van uittreding uit de coöperatie, daaraan bij de statuten voorwaarden, in overeenstemming met haar doel en strekking, kunnen worden verbonden. Een voorwaarde welke verder gaat dan geoorloofd is, wordt in zoverre voor niet geschreven gehouden (art. 2:60 B.W.).

      In het arrest HR 16 februari 2024 (DOC Kaas/melkveehouders) speelde het volgende. De melkcoöperatie DOC Kaas was een fusie aangegaan met een Duitse melkcoöperatie. Daarbij was een transactiesom van 20 miljoen Euro ontvangen, die onder de leden van DOC Kaas werd verdeeld. DOC Kaas had echter in een daartoe gewijzigd huishoudelijk reglement bepaald, dat leden die voor een bepaalde datum uittraden geen recht hadden op een gedeelte de transactiesom. De al aan nadien uitgetreden leden uitgekeerde bedragen werden door DOC Kaas verrekend met het aan hen toekomende melkgeld. Dat was echter onrechtmatig, omdat de bepaling op grond waarvan het geld terugbetaald moest worden niet gebaseerd was op de statuten, en derhalve nietig was. Deze uitspraak word nader besproken in het onderdeel Rechtspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak).

      Coöperatie die de aansprakelijkheid niet heeft uitgesloten

      Voor een coöperatie, die in haar statuten niet iedere verplichting van haar leden of oud-leden om in een tekort bij te dragen heeft uitgesloten, gelden krachtens art. 2:61 B.W. bovendien de volgende bepalingen:

      a. het lidmaatschap wordt schriftelijk aangevraagd. Aan de aanvrager wordt eveneens schriftelijk bericht, dat hij als lid is toegelaten of geweigerd. Wanneer hij is toegelaten, wordt hem tevens medegedeeld onder welk nummer hij als lid in de administratie der coöperatie is ingeschreven. Niettemin behoeft, ten bewijze van de verkrijging van het lidmaatschap, van een schriftelijke aanvrage en een schriftelijk bericht als hiervoor bedoeld, niet te blijken.

      b. De geschriften, waarbij het lidmaatschap wordt aangevraagd, worden gedurende ten minste tien jaren door het bestuur bewaard. Echter behoeven de hier bedoelde geschriften niet te worden bewaard voor zover het betreft diegenen, van wie het lidmaatschap kan blijken uit een door hen ondertekende, gedagtekende verklaring in de administratie van de coöperatie.

      c. De opzegging van het lidmaatschap kan slechts geschieden, hetzij bij een afzonderlijk geschrift, hetzij door een door het lid ondertekende, gedagtekende verklaring in de administratie van de coöperatie. Het lid dat de opzegging doet, ontvangt daarvan een schriftelijke erkenning van het bestuur. Wordt de schriftelijke erkenning niet binnen veertien dagen gegeven, dan is het lid bevoegd de opzegging op kosten van de coöperatie bij deurwaardersexploot te herhalen.

      d. door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de ledenlijst wordt ten kantore van het handelsregister neergelegd bij de inschrijving van de coöperatie. Binnen een maand na het einde van ieder boekjaar wordt door het bestuur een schriftelijke opgave van de wijzigingen die de ledenlijst in de loop van het boekjaar heeft ondergaan, aan de ten kantore van het handelsregister neergelegde lijst toegevoegd of wordt, indien de Kamer van Koophandel dit nodig oordeelt, een nieuwe lijst neergelegd.

      Bijzondere bepalingen onderlinge waarborgmaatschappij

      Voor een onderlinge waarborgmaatschappij gelden krachtens art. 2:62 B.W. voorts de volgende bepalingen:

      a. Zij die als verzekeringnemer bij een onderlinge waarborgmaatschappij een overeenkomst van verzekering lopende hebben, zijn van rechtswege lid van de waarborgmaatschappij. Bij de onderlinge waarborgmaatschappij die krachtens haar statuten ook verzekeringnemers die geen lid zijn mag verzekeren, kan van deze bepaling worden afgeweken.

      b. Tenzij de statuten anders bepalen, duurt het lidmaatschap dat uit een verzekeringsovereenkomst ontstaat, voort totdat alle door het lid met de waarborgmaatschappij gesloten verzekeringsovereenkomsten zijn geëindigd. Bij overdracht of overgang van de rechten en verplichtingen uit zodanige overeenkomst gaat het lidmaatschap, voor zover uit die overeenkomst voortvloeiende, op de nieuwe verkrijger of de nieuwe verkrijgers over, een en ander behoudens afwijkende bepalingen in de statuten.

      c. Indien het waarborgkapitaal van een onderlinge waarborgmaatschappij in aandelen is verdeeld, zijn de artikelen 2:79-89, 2:90-92, 2:95, 2:96 lid 1, 2:98 leden 1 en 6, en 2:98c leden 1 en 2 B.W. van overeenkomstige toepassing.

      Bescherming termen ‘coöperatie’ en ‘onderlinge’

      Het is aan een persoon die geen coöperatie of een onderlinge waarborgmaatschappij is, verboden zaken te doen met gebruik van de aanduiding “coöperatief”, “onderling” of “wederkerig” (art. 2:63 lid 1 B.W.).

      In geval van overtreding van dit verbod kan iedere coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij vorderen, dat de overtreder zich op straffe van een door de rechter te bepalen dwangsom onthoudt het gewraakte woord bij het doen van zaken te gebruiken (art. 2:63 lid 2 B.W.).

      Dwingend recht

      Boek 2 B.W. vormt blijkens art. 2:25 B.W. dwingend recht.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 9-03-2022; laatste bewerking 26-04-2024]

      Algemene bepalingen coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen (Afd. 1, Titel 3, Boek 2 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!