Pagina inhoud

    Elektronisch rechtsverkeer (Afd. 1A, Titel 1, Boek 3 B.W.)

    Inleiding elektronisch rechtsverkeer

    In Afd. 1A, Titel 1, Boek 3 B.W. heeft de Nederlandse wetgever enkele bepalingen van Europees recht geïmplementeerd met betrekking tot elektronische handtekeningen. Deze afdeling maakt deel uit van het onderdeel Algemene bepalingen vermogensrecht.

    De regeling omvat 6 artikelen, waarvan er één (art. 3:15b) is vervallen.

    Elektronische handtekening

    Art. 3:15a B.W. bepaalt, dat een elektronische of digitale handtekening dezelfde rechtsgevolgen heeft als een handgeschreven handtekening (ook wel “natte handtekening” genoemd). De wet stelt voor de elektronische handtekening wel een extra voorwaarde:

    “indien voor deze beide elektronische handtekeningen de methode voor ondertekening die gebruikt is voldoende betrouwbaar is, gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekening is gebruikt”.

    Deze bepaling verwijst naar de EU Verordening 910/2014 van 23 juli 2014, die betrekking heeft op “elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronisch transacties”. Het criterium ‘voldoende betrouwbaar’ is blijkens de rechtspraak het voornaamste maatstaf. De rechter kijkt daarbij ook naar de omstandigheden waaronder de handtekening is geplaatst.

    Wat wordt verstaan onder een elektronische handtekening?

    Uit de rechtspraak blijkt, dat een ‘elektronische handtekening’ van alles kan inhouden. Het kan een handtekening zijn via een geautomatiseerd certificeringssysteem zijn, maar ook een copy paste plaatje in een Word document of een handmatige krabbel op een schermpje van een digitaal apparaat zoals bezorgers die bij zich hebben. De betrouwbaarheid wordt door de rechter beoordeeld aan de hand van de context. Het is dus – zowel voor degeen die zich op de handtekening beroept als voor degeen die de geldigheid ervan betwist – belangrijk bij discussie die context zo volledig mogelijk te omschrijven.

    De bepaling schakelt de in de Verordening gedefinieerde “geavanceerde elektronische handtekening” en de “andere elektronische handtekening” gelijk aan de “elektronische gekwalificeerde handtekening” als bedoeld in artikel 3, onderdeel 12, van de verordening. Zie ook het interessante blog over de elektronische handtekening bij financiële transacties op de website van Bird en Bird.

    Deze bepaling wordt via de schakelbepaling van art. 3:15c B.W. tevens toepasselijk verklaard buiten het vermogensrecht.

    Betwisting bewijskracht onderhandse akte en elektronische handtekening

    Nu de regels voor gewone handtekeningen ook gelden voor elektronische handtekeningen is het bepaalde in art. 159 lid 2 Rv. ook van belang voor deze handtekening. Zie de pagina Akten en vonnissen.

    Rechtspraak elektronische handtekening

    In de zaak Rb. Den Haag 2018 (Renewi/eenmanszaak) vorderde Renewi betaling van een aantal facturen (waarvoor is niet uit de uitspraak op te maken, waarschijnlijk iets met ophalen van afval). De gedaagde betwistte de overeenkomsten te zijn aangegaan. Ondanks het feit, dat de overeenkomsten waren getekend met gebruikmaking van een zgn. ‘Certificate of Completion’ via Docusign en het feit, dat de overeenkomsten waren gestuurd aan het e-mailadres van (het bedrijf van) gedaagde, oordeelt de Kantonrechter dat er verschillende onregelmatigheden zijn die doen twijfelen aan de elektronische handtekening, en achtte hij die onvoldoende betrouwbaar. De handtekening leek niet op die van de eigenaar van de eenmanszaak, de namen waren niet consistent en ook adressen klopten niet steeds. Hieruit blijkt dat de rechter een elektronische handtekening kritisch toetst en de geldigheid ervan zal verwerpen als er (te veel) vraagtekens zijn.

    Ook in Rb. Noord-Nederland 24 april 2019 (aankoop recreatiewoning) trok de partij, die zich beriep op een “elektronische handtekening” (de verkoper) aan het kortste eind. In dit geval had C met de verkoper onderhandeld over de aankoop (voor het bedrag van ca. 1,3 mio Euro) van een recreatiewoning. Hij had in het per e-mail uitgewisselde contract de handtekening en de paraaf van D geplakt, waarover hij uit een eerdere kwestie hoofde beschikte. D betwistte partij te zijn bij de overeenkomst. De rechtbank honoreert dit verweer, omdat de “elektronische handtekening” die aldus schijnbaar door D was geplaatst onvoldoende betrouwbaar was om aan te tonen dat D die zelf had gezet dan wel ermee had ingestemd dat C die namens haar plaatste. Ook de stelling, dat de koop op grond van vertegenwoordiging op basis van een volmacht (artikel 3:61 lid 2 BW) door C aan haar was toe te rekenen werd afgewezen.

    In de uitspraak van Rb. Amsterdam 11 december 2019 (factormaatschappij/makelaarskantoor) deed zich ook de vraag voor, of de elektronische handtekening in kwestie voldoende betrouwbaar was. De factormaatschappij stelde, dat er een factoringovereenkomst met het makelaarskantoor was gesloten, waarbij deze laatste werd gefinancierd op basis van haar uitstaande vorderingen, die aan de factor werden gecedeerd. Daarbij waren ook forse boetebepalingen opgenomen. De overeenkomst was digitaal ondertekend. Het makelaarskantoor betwistte de handtekening, die digitaal was geplaatst. Er was ook nooit persoonlijk contact geweest tussen de factor en de (werkelijke) bestuurders van het makelaarskantoor (een B.V.). De rechtbank besliste, dat de onderhandse akte gelet op deze omstandigheden geen dwingende bewijskracht kon worden toegekend, maar slechts vrije bewijskracht.

    In Rb. Rotterdam 17 september 2020 (verhuurder/huurder) stelde de huurder, dat hij de digitaal tot stand gekomen huurovereenkomst – met onder meer een in die zaak relevant verbod van onderverhuur – niet had ondertekend. De verhuurder wees er op, dat het document was gecertificeerd met een ‘Right Signature certificate’ dat een koppeling legt tussen de huurovereenkomst en de digitale handtekening van de huurder in kwestie. Op dit document staan de volgende systeemgegevens als geciteerd in de uitspraak. Het voorblad van dit certificaat vermeldt verder als gegevens van de huurder zijn e-mailadres, zijn id-nummer, zijn IP-adres en een digitale handtekening, alsmede dat het document ‘VBO huurovereenkomst met de filename [bestandsnaam] ’ betreft en dat het bestand 34 pagina’s bevat. Gedaagde heeft niet betwist dat de op het certificaat vermelde persoonlijke gegevens zoals zijn e-mailadres, zijn id-nummer en zijn IP-nummer aan hem toebehoren. Alles overziende acht de Kantonrechter de elektronische handtekening in deze zaak dus voldoende betrouwbaar.

    Elektronische handtekening in het bestuursrecht

    In art. 2.16 lid 1 ABW is voor het bestuursrecht dezelfde norm opgenomen. In art. 2.16 lid 2 ABW is bepaald, dat zwaardere eisen aan de elektronische handtekening gesteld kunnen worden, indien de veiligheid en de betrouwbaarheid van het elektronische bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt dit noodzakelijk maken.

    Vgl. ook Rb. Maastricht 27 maart 2006 (aanvraag studiefinanciering) waar de indiening van een aanvraag per e-mail vanuit hotmail als ontoereikend wordt aangemerkt.

    Elektronische handtekening in het procesrecht

    In art. 5 Besluit elektronisch procederen (d.d. 15 oktober 2020) wordt de elektronische ondertekening van processtukken op gelijke wijze als in art. 3:15a B.W. als een geldige methode van ondertekening erkend. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een gewone elektronische handtekening, tenzij bij procesreglement een gekwalificeerde of geavanceerde elektronische handtekening is voorgeschreven. Art. 3:15a B.W. wordt in die bepaling van overeenkomstige toepassing verklaard.

    Dienstverlener van de informatiemaatschappij

    De wet stelt in art. 3:15d B.W. aan de “degeen die een dienst van de informatiemaatschappij” verleent een aantal eisen met betrekking tot identificeerbaarheid van de aanbieder en helderheid over de (prijs van de) diensten. Zo moet de aanbieder zijn contactgegevens vermelden, het evt. KvK-nummer, BTW-nummer enz.. De term “diensten van de informatiemaatschappij” verwijst naar de Europese “Richtlijn inzake Elektronische handel”.

    In de bestuursrechtelijke uitspraak Rb. Rotterdam 25 juni 2020 (Netflix/ACM) had de ACM van Netflix (met bestuursdwang) geëist, dat zij een e-mailadres ter beschikking stelde waarop de consument haar kan bereiken. De ACM haalde bakzeil, omdat Netflix weliswaar geen e-mailadres, maar wel een LiveChat mogelijkheid biedt waardoor de consument eenvoudig met haar in contact kan komen. Voor de diehards is r.o. 7, 2e alinea interessant, waar de rechtbank nog ingaat op de vraag of de Consumentenrichtlijn voorgaat op de Richtlijn 2000/31/EG (Richtlijn elektronische handel, REH) en op de impact van de uitspraak van het HvJ EU in de zaak Amazon (arrest van 10 juli 2016, zaak C-649/17).

    De prijzen van diensten moeten “duidelijk en ondubbelzinnig” worden vermeld, incl. heffingen en kosten (lid 2).

    In lid 3 wordt gedefinieerd welke diensten hieronder zijn te verstaan: alle langs elektronische, niet fysieke weg tot stand komende diensten.

    De wet stelt in art. 3:15d B.W. aan de “degeen die een dienst van de informatiemaatschappij” verleent een aantal eisen met betrekking tot identificeerbaarheid van de aanbieder en helderheid over de (prijs van de) diensten. Zo moet de aanbieder zijn contactgegevens vermelden, het evt. KvK-nummer, BTW-nummer enz.. De term “diensten van de informatiemaatschappij” verwijst naar de Europese “Richtlijn inzake Elektronische handel”.

    De prijzen van diensten moeten “duidelijk en ondubbelzinnig” worden vermeld, incl. heffingen en kosten (lid 2).

    In lid 3 wordt gedefinieerd welke diensten hieronder zijn te verstaan: alle langs elektronische, niet fysieke weg tot stand komende diensten.

    Commerciële communicatie

    Soortgelijke eisen worden gesteld aan degeen die commerciële uitingen doet voor het aanprijzen van deze diensten (art. 3:15e B.W.).

    Toezicht op de naleving

    De Minister van Justitie wijst een instantie aan, die belast wordt met informatieverstrekking over het toezicht op de naleving van de verplichtingen uit deze regeling (art. 3:15f B.W.). Voor de vervolging wordt in lid 3 de FIOD aangewezen.

    In de Wet handhaving consumentenbescherming wordt aan deze bepalingen verdere uitwerking gegeven (samen met diverse andere wettelijke bepalingen ter bescherming van de consument). De bevoegde autoriteit is de Autoriteit Consument & Markt (ACM).

    Relevante links

    Richtlijn inzake Elektronische handel

    Wet handhaving consumentenbescherming

    Author & Last edit

    [MdV, 17-07-2018; laatste bewerking 28-06-2022]

    Elektronisch rechtsverkeer (Afd. 1A, Titel 1, Boek 3 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Elektronisch rechtsverkeer (Afd. 1A, Titel 1, Boek 3 B.W.)

      Inleiding elektronisch rechtsverkeer

      In Afd. 1A, Titel 1, Boek 3 B.W. heeft de Nederlandse wetgever enkele bepalingen van Europees recht geïmplementeerd met betrekking tot elektronische handtekeningen. Deze afdeling maakt deel uit van het onderdeel Algemene bepalingen vermogensrecht.

      De regeling omvat 6 artikelen, waarvan er één (art. 3:15b) is vervallen.

      Elektronische handtekening

      Art. 3:15a B.W. bepaalt, dat een elektronische of digitale handtekening dezelfde rechtsgevolgen heeft als een handgeschreven handtekening (ook wel “natte handtekening” genoemd). De wet stelt voor de elektronische handtekening wel een extra voorwaarde:

      “indien voor deze beide elektronische handtekeningen de methode voor ondertekening die gebruikt is voldoende betrouwbaar is, gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekening is gebruikt”.

      Deze bepaling verwijst naar de EU Verordening 910/2014 van 23 juli 2014, die betrekking heeft op “elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronisch transacties”. Het criterium ‘voldoende betrouwbaar’ is blijkens de rechtspraak het voornaamste maatstaf. De rechter kijkt daarbij ook naar de omstandigheden waaronder de handtekening is geplaatst.

      Wat wordt verstaan onder een elektronische handtekening?

      Uit de rechtspraak blijkt, dat een ‘elektronische handtekening’ van alles kan inhouden. Het kan een handtekening zijn via een geautomatiseerd certificeringssysteem zijn, maar ook een copy paste plaatje in een Word document of een handmatige krabbel op een schermpje van een digitaal apparaat zoals bezorgers die bij zich hebben. De betrouwbaarheid wordt door de rechter beoordeeld aan de hand van de context. Het is dus – zowel voor degeen die zich op de handtekening beroept als voor degeen die de geldigheid ervan betwist – belangrijk bij discussie die context zo volledig mogelijk te omschrijven.

      De bepaling schakelt de in de Verordening gedefinieerde “geavanceerde elektronische handtekening” en de “andere elektronische handtekening” gelijk aan de “elektronische gekwalificeerde handtekening” als bedoeld in artikel 3, onderdeel 12, van de verordening. Zie ook het interessante blog over de elektronische handtekening bij financiële transacties op de website van Bird en Bird.

      Deze bepaling wordt via de schakelbepaling van art. 3:15c B.W. tevens toepasselijk verklaard buiten het vermogensrecht.

      Betwisting bewijskracht onderhandse akte en elektronische handtekening

      Nu de regels voor gewone handtekeningen ook gelden voor elektronische handtekeningen is het bepaalde in art. 159 lid 2 Rv. ook van belang voor deze handtekening. Zie de pagina Akten en vonnissen.

      Rechtspraak elektronische handtekening

      In de zaak Rb. Den Haag 2018 (Renewi/eenmanszaak) vorderde Renewi betaling van een aantal facturen (waarvoor is niet uit de uitspraak op te maken, waarschijnlijk iets met ophalen van afval). De gedaagde betwistte de overeenkomsten te zijn aangegaan. Ondanks het feit, dat de overeenkomsten waren getekend met gebruikmaking van een zgn. ‘Certificate of Completion’ via Docusign en het feit, dat de overeenkomsten waren gestuurd aan het e-mailadres van (het bedrijf van) gedaagde, oordeelt de Kantonrechter dat er verschillende onregelmatigheden zijn die doen twijfelen aan de elektronische handtekening, en achtte hij die onvoldoende betrouwbaar. De handtekening leek niet op die van de eigenaar van de eenmanszaak, de namen waren niet consistent en ook adressen klopten niet steeds. Hieruit blijkt dat de rechter een elektronische handtekening kritisch toetst en de geldigheid ervan zal verwerpen als er (te veel) vraagtekens zijn.

      Ook in Rb. Noord-Nederland 24 april 2019 (aankoop recreatiewoning) trok de partij, die zich beriep op een “elektronische handtekening” (de verkoper) aan het kortste eind. In dit geval had C met de verkoper onderhandeld over de aankoop (voor het bedrag van ca. 1,3 mio Euro) van een recreatiewoning. Hij had in het per e-mail uitgewisselde contract de handtekening en de paraaf van D geplakt, waarover hij uit een eerdere kwestie hoofde beschikte. D betwistte partij te zijn bij de overeenkomst. De rechtbank honoreert dit verweer, omdat de “elektronische handtekening” die aldus schijnbaar door D was geplaatst onvoldoende betrouwbaar was om aan te tonen dat D die zelf had gezet dan wel ermee had ingestemd dat C die namens haar plaatste. Ook de stelling, dat de koop op grond van vertegenwoordiging op basis van een volmacht (artikel 3:61 lid 2 BW) door C aan haar was toe te rekenen werd afgewezen.

      In de uitspraak van Rb. Amsterdam 11 december 2019 (factormaatschappij/makelaarskantoor) deed zich ook de vraag voor, of de elektronische handtekening in kwestie voldoende betrouwbaar was. De factormaatschappij stelde, dat er een factoringovereenkomst met het makelaarskantoor was gesloten, waarbij deze laatste werd gefinancierd op basis van haar uitstaande vorderingen, die aan de factor werden gecedeerd. Daarbij waren ook forse boetebepalingen opgenomen. De overeenkomst was digitaal ondertekend. Het makelaarskantoor betwistte de handtekening, die digitaal was geplaatst. Er was ook nooit persoonlijk contact geweest tussen de factor en de (werkelijke) bestuurders van het makelaarskantoor (een B.V.). De rechtbank besliste, dat de onderhandse akte gelet op deze omstandigheden geen dwingende bewijskracht kon worden toegekend, maar slechts vrije bewijskracht.

      In Rb. Rotterdam 17 september 2020 (verhuurder/huurder) stelde de huurder, dat hij de digitaal tot stand gekomen huurovereenkomst – met onder meer een in die zaak relevant verbod van onderverhuur – niet had ondertekend. De verhuurder wees er op, dat het document was gecertificeerd met een ‘Right Signature certificate’ dat een koppeling legt tussen de huurovereenkomst en de digitale handtekening van de huurder in kwestie. Op dit document staan de volgende systeemgegevens als geciteerd in de uitspraak. Het voorblad van dit certificaat vermeldt verder als gegevens van de huurder zijn e-mailadres, zijn id-nummer, zijn IP-adres en een digitale handtekening, alsmede dat het document ‘VBO huurovereenkomst met de filename [bestandsnaam] ’ betreft en dat het bestand 34 pagina’s bevat. Gedaagde heeft niet betwist dat de op het certificaat vermelde persoonlijke gegevens zoals zijn e-mailadres, zijn id-nummer en zijn IP-nummer aan hem toebehoren. Alles overziende acht de Kantonrechter de elektronische handtekening in deze zaak dus voldoende betrouwbaar.

      Elektronische handtekening in het bestuursrecht

      In art. 2.16 lid 1 ABW is voor het bestuursrecht dezelfde norm opgenomen. In art. 2.16 lid 2 ABW is bepaald, dat zwaardere eisen aan de elektronische handtekening gesteld kunnen worden, indien de veiligheid en de betrouwbaarheid van het elektronische bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt dit noodzakelijk maken.

      Vgl. ook Rb. Maastricht 27 maart 2006 (aanvraag studiefinanciering) waar de indiening van een aanvraag per e-mail vanuit hotmail als ontoereikend wordt aangemerkt.

      Elektronische handtekening in het procesrecht

      In art. 5 Besluit elektronisch procederen (d.d. 15 oktober 2020) wordt de elektronische ondertekening van processtukken op gelijke wijze als in art. 3:15a B.W. als een geldige methode van ondertekening erkend. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een gewone elektronische handtekening, tenzij bij procesreglement een gekwalificeerde of geavanceerde elektronische handtekening is voorgeschreven. Art. 3:15a B.W. wordt in die bepaling van overeenkomstige toepassing verklaard.

      Dienstverlener van de informatiemaatschappij

      De wet stelt in art. 3:15d B.W. aan de “degeen die een dienst van de informatiemaatschappij” verleent een aantal eisen met betrekking tot identificeerbaarheid van de aanbieder en helderheid over de (prijs van de) diensten. Zo moet de aanbieder zijn contactgegevens vermelden, het evt. KvK-nummer, BTW-nummer enz.. De term “diensten van de informatiemaatschappij” verwijst naar de Europese “Richtlijn inzake Elektronische handel”.

      In de bestuursrechtelijke uitspraak Rb. Rotterdam 25 juni 2020 (Netflix/ACM) had de ACM van Netflix (met bestuursdwang) geëist, dat zij een e-mailadres ter beschikking stelde waarop de consument haar kan bereiken. De ACM haalde bakzeil, omdat Netflix weliswaar geen e-mailadres, maar wel een LiveChat mogelijkheid biedt waardoor de consument eenvoudig met haar in contact kan komen. Voor de diehards is r.o. 7, 2e alinea interessant, waar de rechtbank nog ingaat op de vraag of de Consumentenrichtlijn voorgaat op de Richtlijn 2000/31/EG (Richtlijn elektronische handel, REH) en op de impact van de uitspraak van het HvJ EU in de zaak Amazon (arrest van 10 juli 2016, zaak C-649/17).

      De prijzen van diensten moeten “duidelijk en ondubbelzinnig” worden vermeld, incl. heffingen en kosten (lid 2).

      In lid 3 wordt gedefinieerd welke diensten hieronder zijn te verstaan: alle langs elektronische, niet fysieke weg tot stand komende diensten.

      De wet stelt in art. 3:15d B.W. aan de “degeen die een dienst van de informatiemaatschappij” verleent een aantal eisen met betrekking tot identificeerbaarheid van de aanbieder en helderheid over de (prijs van de) diensten. Zo moet de aanbieder zijn contactgegevens vermelden, het evt. KvK-nummer, BTW-nummer enz.. De term “diensten van de informatiemaatschappij” verwijst naar de Europese “Richtlijn inzake Elektronische handel”.

      De prijzen van diensten moeten “duidelijk en ondubbelzinnig” worden vermeld, incl. heffingen en kosten (lid 2).

      In lid 3 wordt gedefinieerd welke diensten hieronder zijn te verstaan: alle langs elektronische, niet fysieke weg tot stand komende diensten.

      Commerciële communicatie

      Soortgelijke eisen worden gesteld aan degeen die commerciële uitingen doet voor het aanprijzen van deze diensten (art. 3:15e B.W.).

      Toezicht op de naleving

      De Minister van Justitie wijst een instantie aan, die belast wordt met informatieverstrekking over het toezicht op de naleving van de verplichtingen uit deze regeling (art. 3:15f B.W.). Voor de vervolging wordt in lid 3 de FIOD aangewezen.

      In de Wet handhaving consumentenbescherming wordt aan deze bepalingen verdere uitwerking gegeven (samen met diverse andere wettelijke bepalingen ter bescherming van de consument). De bevoegde autoriteit is de Autoriteit Consument & Markt (ACM).

      Relevante links

      Richtlijn inzake Elektronische handel

      Wet handhaving consumentenbescherming

      Author & Last edit

      [MdV, 17-07-2018; laatste bewerking 28-06-2022]

      Elektronisch rechtsverkeer (Afd. 1A, Titel 1, Boek 3 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!