Pagina inhoud

    Boetebeding (Par. 4)

    Inleiding boetebeding

    In overeenkomsten wordt vaak bedongen, dat wanneer een van de contractspartijen zijn verbintenis niet nakomt, die partij (de “debiteur” of “schuldenaar” van de verbintenis) een boete verschuldigd wordt aan de andere partij (de “crediteur” of “schuldeiser” van de verbintenis). De wettelijke regeling met betrekking tot boetebeding vinden we in Par. 4, Afd. 9, Titel 1 Boek 6 B.W.. Deze paragraaf bevat vier artikelen.

    Twee soorten boetebeding

    Uit artikel 6:91 B.W.  is op te maken, dat er twee soorten boetebedingen zijn:

    1. bedingen die tot doel hebben het vergoeden van schade
    2. bedingen die tot doel hebben de schuldenaar aan te sporen tot nakoming

    Een boetebeding verplicht de schuldenaar tot (a) betaling van een geldsom of (b) een andere prestatie, wanneer hij de verbintenis niet nakomt. Het meest voorkomend is uiteraard een boete in de vorm van een geldsom.

    Accessoire karakter van boetebeding

    De wetgever heeft de twee soorten boetebedingen onder dezelfde noemer gebracht, omdat de motieven vaak door elkaar heen lopen. Daarnaast wordt onderscheiden in zgn. oneigenlijke boetebedingen.

    In het arrest SUBAT/Kost d.d. 16 september 2011 (NJ 2012/56) komt nog een ander type boetebeding ter sprake: het oneigenlijke boetebeding. Een oneigenlijk boetebeding verschilt in zoverre van een eigenlijk boetebeding, dat het geen “accessoir karakter” heeft. Een voorbeeld van een oneigenlijk boetebeding is een zgn. “kettingbeding”. In het arrest SUBAT/Kost legt de Hoge Raad dit accessoire karakter als volgt uit (r.o. 3.3.4.):

    Een (zuiver) boetebeding als bedoeld in art. 6:91 heeft een accessoir karakter, in die zin dat de schuldenaar verplicht is een zekere prestatie te verrichten ingeval hij een zekere andere prestatie waartoe hij verplicht is niet verricht. Die afhankelijkheid van het tekortschieten in de nakoming van een verbintenis ontbreekt bij een zogenoemd oneigenlijk boetebeding, waarbij iemand zich tot een zekere prestatie verbindt voor het geval hij een zekere andere prestatie niet zal verrichten, zonder dat hij zich tot die andere prestatie, die ook kan bestaan in een niet-doen, verplicht. 

    De tekst vanaf “waarbij” is dermate abstract, dat je de draad kwijt raakt. Waar het op neer komt, is dat het oneigenlijke boetebeding een alternatieve verplichting veroorzaakt, die ontstaat als de andere verplichting niet wordt nagekomen. Bij het eigenlijke boetebeding moet de oorspronkelijke verbintenis nog steeds worden nagekomen.

    Het accessoire karakter van het (eigenlijke) boetebeding brengt met zich mee, dat het boetebeding eindigt (teniet gaat) wanneer de hoofdverbintenis teniet gaat. Uitzondering: wanneer het de bedoeling is dat het boetebeding na einde van de overeenkomst juist doorloopt, bij voorbeeld wanneer is afgesproken dat het boetebeding ook blijft gelden na ontbinding van de overeenkomst.

    Vormvereisten boetebeding

    In beginsel geldt voor een boetebeding geen vormvereiste. Het hoeft dus niet schriftelijk te worden vastgelegd. Het mag ook in algemene voorwaarden worden opgenomen. Een uitzondering geldt voor de arbeidsovereenkomst, waarbij schriftelijke vastlegging wel vereist is (art. 7:650 B.W.). Deze bepaling stelt nog meer eisen aan een boetebeding in een arbeidsovereenkomst. Afwijking van die wettelijke bepaling maakt het beding nietig (zgn. dwingend recht).

    Redelijkheidstoets

    Een beroep op een boetebeding in een overeenkomst kan onder omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn. Daarbij kan de debiteur zich beroepen op art. 6:248 B.W.. Er zal dan wel sprake moeten zijn van krasse situatie. De rechter moet bij de toekenning van een beroep op de redelijkheid en billijkheid terughoudend zijn. Daarbij speelt mee, dat bij de omstandigheden ook wordt meegewogen, dat de boete gematigd kan worden. Vgl. HR d.d. 17 december 2004 (NJ 2005/271) ECLI:NL:HR:2004:AR4151 Ampatil/Weggelaar.

    Het ging daarbij om een boetebeding dat bedoeld was te verzekeren, dat de verkochte aandelen in twee vennootschappen niet zouden worden doorverkocht aan derden, zonder dat de verkoper de kans zou krijgen die terug te kopen. De overeenkomst bevatte echter ook de (eveneens met het boetebeding versterkte) verplichting om voor zover mogelijk de onderneming overeind te houden. Nu Ampatil gesteld had, dat de verkoop onderdeel was van een redding van de onderneming, en de verkoper bovendien niet in staat of bereid was de aandelen terug te kopen, achtte de Hoge Raad het oordeel van het Hof, dat de Ampatil onvoldoende gesteld had om een beroep te kunnen doen op art. 6:248 B.W., onvoldoende gemotiveerd.

    Boetebedingen staan niet in de zwarte lijst van art. 6:236 B.W. of de grijze lijst van art. 6:237 B.W.. Het bestrijden van een boetebeding in algemene voorwaarden wegens onredelijkheid zou dus alleen kunnen op grond van art. 6:233 sub a B.W. (onredelijk bezwarend beding). Vgl. HR d.d. 24 maart 2006 (NJ 2007/115) Meurs c.s./Newomij.

    Niet zowel nakoming als boete (art. 6:92 B.W.)

    De wetgever heeft in art. 6:92 B.W. een aantal regels van aanvullend recht gegeven. Daar kan derhalve contractueel van worden afgeweken.

    In lid 1 van art. 6:92 B.W. is bepaald, dat de schuldeiser niet zowel nakoming kan eisen en ook de boete kan opeisen. Wanneer de boete echter gesteld is op vertraging in de nakoming, dan kan dat wel. Vgl. HR d.d. 7-02-2014 Goed Vastgoed Veenendaal B.V. (r.o. 3.5.2., 2e alinea) JOR 2014/186.

    Vgl. Hof Amsterdam d.d. 5-07-2011 (r.o. 3.9), Hof Amsterdam 18-12-2012 (r.o. 3.10), Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 15-07-2014 (r.o.  4.8), Hof Leeuwarden d.d. 20-12-2011 (r.o. 19 betreffende een boetebeding in een huurovereenkomst van een particulier), Hof ‘s-Hertogenbosch d.d. 20-12-2005 betreffend schending van een concurrentiebeding inzake appellanten/Multicopy, Rechtbank Noord-Nederland d.d. 23-10-2013 (r.o. 4.6, leidend tot afwijzing van de vordering terzake van de boete)

    Interessant in het arrest van Hof Arnhem-Leeuwarden (appellante tegen Stichting Sociaal Fonds Taxi) is de overweging in r.o. 4.8:

    Anders dan waar [appellante] van lijkt uit te gaan, is er geen rechtsregel die meebrengt dat er nimmer naast nakoming een boete of schadevergoeding toegewezen kan worden, maar een partij kan niet zowel nakoming als vervangende schadevergoeding vorderen. Als de boete niet in de plaats komt van de oorspronkelijke verbintenis, kunnen nakoming en betaling van de boete naast elkaar worden gevorderd. Daarvoor dient het boetebeding te worden uitgelegd.

    en in r.o. 4.10:

    Naar het oordeel van het hof valt uit de bewoordingen van de CAO niet op te maken dat de hiervoor sub c bedoelde kostenvergoeding ertoe strekt in de plaats te komen van de verplichting tot nakoming van de algemeen verbindend verklaarde CAO.

    Wanneer boete dus niet ziet op vervangende schadevergoeding (in plaats van nakoming), dan kan wel zowel boete als nakoming gevorderd worden. Dat bedoelt art. 6:92 lid 1 B.W. te zeggen.

    Boete treedt in de plaats van schadevergoeding

    Wanneer een schuldenaar in gebreke blijft met de nakoming, dan bepaalt art. 6:74 B.W. dat de schuldenaar verplicht is de schade die daardoor ontstaat te vergoeden, tenzij de niet-nakoming niet aan hem is toe te rekenen.  Dit is een verplichting tot schadevergoeding “op grond van de wet” (zoals geregeld in Afd. 10 van Boek 6 B.W.).

    Lid 2 van art. 6:92 B.W. bepaalt, dat de bedongen boete in de plaats komt van de wettelijke schadevergoeding. Dit geldt zowel de aanvullende schadevergoeding (naast nakoming) als de vervangende schadevergoeding (in plaats van nakoming).

    In art. 6:119 B.W. is bepaald, dat de schade wegens vertraging in de betaling van een geldsom bestaat uit de wettelijke rente. Art. 6:119a B.W. bevat een speciale regeling voor de zgn. handelsrente (ingevoerd door de Europese wetgever om de betalingsmoraal binnen de EU te bevorderen). Het gevolg van art. 6:92 lid 2 B.W. is, dat niet zowel de boete als de wettelijke (handels)rente gevorderd kan worden.

    Van deze bepaling mag contractueel worden afgeweken, zoals dat:

    – de schuldeiser mag kiezen tussen de wettelijke schadevergoeding of de bedongen boete
    – de boete naast de wettelijke schadevergoeding verschuldigd is
    – de boete alleen de vertragingsschade vervangt, maar niet de vervangende schadevergoeding

    Vgl. Rechtbank Zutphen d.d. 14-07-2010 (r.o. 7.4) betreffende een koopovereenkomst voor een woning, waarbij sprake was van een beding, dat de wettelijke schade gevorderd kon worden voor zover die de contractuele boete van 10% oversteeg.

    Geen schadevergoeding naast boete bij arbeidsovereenkomst

    Een beding in een arbeidsovereenkomst, waarin wordt bedongen dat naast de boete tevens schadevergoeding gevorderd kan worden, is ingevolge art. 7:651 B.W. nietig. Dat is risicovol voor de werkgever, want de nietigheid kan er zelfs toe leiden dat er ook geen boetebeding is. Zie ook de pagina Bijzondere bedingen arbeidsovereenkomst.

    Geen boete bij niet-toerekenbare tekortkoming

    Lid 3 van art. 6:92 B.W. bepaalt, dat geen boete verschuldigd is als de niet-nakoming niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Zoals hiervoor vermeld is dit ook een bepaling van aanvullend recht, en kunnen partijen daarvan afwijken, waardoor de boete ook bij niet-toerekenbare tekortkoming voor rekening van de schuldenaar komt.

    Ingebrekestelling vereist

    In principe is voor het opeisen van de boete ingebrekestelling vereist, aldus art. 6:93 B.W.. Hier gelden dezelfde regels als bij het eisen van de wettelijke schadevergoeding. De schuldenaar moet in verzuim zijn. De uitzonderingen waarbij geen ingebrekestelling nodig is, zijn hier dus ook van toepassing (fatale termijn, nakoming niet meer mogelijk enz.).

    Vgl. Gerecht eerste aanleg 23 februari 2016 (boete kettingbeding), waar de rechter vaststelt dat er geen boete vervallen is omdat gedaagde niet vooraf in gebreke gesteld is.

    Wanneer het echter bvb. gaat om een geheimhoudingsbeding dat met een boetebeding is versterkt, is ingebrekestelling niet nodig als de geheimhouding geschonden is. Vgl. HR 22 juni 2007 (geheimhoudingsbeding beëindigingsovereenkomst). De Hoge Raad overweegt (r.o. 2.6 laatste alinea):

    “Voor zover het onderdeel mede betrekking heeft op de beslissing van het hof dat Tycho de overeengekomen boete van ƒ 50.000,– heeft verbeurd (rov. 4.12.5), en zich in dat verband beroept op art. 6:93 BW, faalt het eveneens. Voor het ontstaan van een verbintenis tot het vergoeden van schade die voortvloeit uit een tekortkoming in een voortdurende verplichting tot geheimhouding als zojuist bedoeld, geldt evenzeer dat geen verzuim vereist is omdat de nakoming in zoverre blijvend onmogelijk is. Ingevolge art. 6:93 BW is derhalve voor het vorderen van nakoming van het boetebeding evenmin een ingebrekestelling of aanmaning nodig.”

    Dit is ook consistent met de regels inzake verzuim: in de gevallen waarin herstel op opheffing van de niet-nakoming niet mogelijk is, heeft ingebrekestelling geen zin.

    Rechterlijke matiging van de boete

    Een voor de praktijk belangrijke bepaling is de bevoegdheid van de rechter om (desgevraagd!) te matigen, als de “billijkheid dit klaarblijkelijk eist” (art. 6:94 B.W.). Dus de schuldenaar moet hier wel een beroep op doen. Deze bepaling is blijkens lid 3 van dwingend recht: partijen kunnen hier niet van afwijken, dergelijke bedingen zijn nietig. Blijkens het hierna te noemen arrest Intrahof/Bart Smit betekent dit niet, dat het hele boetebeding vervalt. Daar bleef het boetebeding geldig, alleen werd de uitsluiting van de matigingsbevoegdheid terzijde geschoven.

    De rechter kan dit niet ambtshalve doen, tenzij de boete kennelijk strekt tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en/of proceskosten (art. 242 Rv.). De rechter kan de boete niet lager vaststellen dan de wettelijke schadevergoeding. Wanneer bedongen is dat de boete naast de wettelijke schadevergoeding verschuldigd is, dan kan de rechter de boete dus wel naar nul matigen.

    De rechter moet volgens de Hoge Raad terughoudend zijn bij gebruikmaking van deze bevoegdheid. Dat betekent dat er alleen ruimte is voor matiging wanneer de boete tot een buitensporig en daardoor onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij moet de rechter niet alleen kijken naar de verhouding tussen de hoogte van de boete en de werkelijke (oftewel de wettelijke) schade, maar ook op (i) de aard van de overeenkomst, (ii) de inhoud en strekking van het boetebeding en (iii) de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Vgl. HR d.d. 27 april 2007, NJ 2007/262 Intrahof/Bart Smit, inzake een boetebeding in een huurovereenkomst van bedrijfsruimte met name r.o. 5.3.. En voorts HR 13-07-2012 (NJ 2012/459) over een boetebeding in een koopakte.

    Bij de omstandigheden die in het oordeel worden betrokken kunnen bvb. ook worden betrokken (a) het feit dat een van de partijen particulier is of (b) dat een van de partijen (al dan niet) wordt bijgestaan door een advocaat.

    Omgekeerd kan de schuldeiser ook vragen om op grond van de billijkheid naast de bedongen boete ook nog aanvullende schadevergoeding toe te kennen, wanneer de overeengekomen boete bedoeld is om in de plaats te treden van de wettelijke schadevergoeding (art. 6:94 lid 2 B.W.).

    Wel ontbinding mogelijk

    Een boetebeding staat niet in de weg aan ontbinding van een (wederkerige) overeenkomst op grond van art. 6:265 B.W..

    Relevante jurisprudentie

    HR 16 september 2011 (NJ 2012/56, SUBAT/Kost)

    HR d.d. 17 december 2004 (NJ 2005/271 Ampatil/Weggelaar)

    Hof Amsterdam d.d. 5-07-2011

    Hof Amsterdam 18-12-2012

    Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 15-07-2014

    Hof Leeuwarden d.d. 20-12-2011 (betreffende een boetebeding in een huurovereenkomst van een particulier)

    Hof ‘s-Hertogenbosch d.d. 20-12-2005 inzake schending van een concurrentiebeding inzake appellanten/Multicopy

    Rechtbank Noord-Nederland d.d. 23-10-2013 (afwijzing van de vordering terzake van de boete)

    HR 13-07-2012 (NJ 2012/459)

    HR d.d. 27 april 2007, NJ 2007/262 Intrahof/Bart Smit

    Rechtbank Zutphen d.d. 14-07-2010

    HR d.d. 7-02-2014 Goed Vastgoed Veenendaal B.V. (r.o. 3.5.2., 2e alinea) JOR 2014/186.

    Auteur & Last edit

    [28-06-2016; bijgewerkt 30-04-2021]

    Pagina inhoud

      Boetebeding (Par. 4)

      Inleiding boetebeding

      In overeenkomsten wordt vaak bedongen, dat wanneer een van de contractspartijen zijn verbintenis niet nakomt, die partij (de “debiteur” of “schuldenaar” van de verbintenis) een boete verschuldigd wordt aan de andere partij (de “crediteur” of “schuldeiser” van de verbintenis). De wettelijke regeling met betrekking tot boetebeding vinden we in Par. 4, Afd. 9, Titel 1 Boek 6 B.W.. Deze paragraaf bevat vier artikelen.

      Twee soorten boetebeding

      Uit artikel 6:91 B.W.  is op te maken, dat er twee soorten boetebedingen zijn:

      1. bedingen die tot doel hebben het vergoeden van schade
      2. bedingen die tot doel hebben de schuldenaar aan te sporen tot nakoming

      Een boetebeding verplicht de schuldenaar tot (a) betaling van een geldsom of (b) een andere prestatie, wanneer hij de verbintenis niet nakomt. Het meest voorkomend is uiteraard een boete in de vorm van een geldsom.

      Accessoire karakter van boetebeding

      De wetgever heeft de twee soorten boetebedingen onder dezelfde noemer gebracht, omdat de motieven vaak door elkaar heen lopen. Daarnaast wordt onderscheiden in zgn. oneigenlijke boetebedingen.

      In het arrest SUBAT/Kost d.d. 16 september 2011 (NJ 2012/56) komt nog een ander type boetebeding ter sprake: het oneigenlijke boetebeding. Een oneigenlijk boetebeding verschilt in zoverre van een eigenlijk boetebeding, dat het geen “accessoir karakter” heeft. Een voorbeeld van een oneigenlijk boetebeding is een zgn. “kettingbeding”. In het arrest SUBAT/Kost legt de Hoge Raad dit accessoire karakter als volgt uit (r.o. 3.3.4.):

      Een (zuiver) boetebeding als bedoeld in art. 6:91 heeft een accessoir karakter, in die zin dat de schuldenaar verplicht is een zekere prestatie te verrichten ingeval hij een zekere andere prestatie waartoe hij verplicht is niet verricht. Die afhankelijkheid van het tekortschieten in de nakoming van een verbintenis ontbreekt bij een zogenoemd oneigenlijk boetebeding, waarbij iemand zich tot een zekere prestatie verbindt voor het geval hij een zekere andere prestatie niet zal verrichten, zonder dat hij zich tot die andere prestatie, die ook kan bestaan in een niet-doen, verplicht. 

      De tekst vanaf “waarbij” is dermate abstract, dat je de draad kwijt raakt. Waar het op neer komt, is dat het oneigenlijke boetebeding een alternatieve verplichting veroorzaakt, die ontstaat als de andere verplichting niet wordt nagekomen. Bij het eigenlijke boetebeding moet de oorspronkelijke verbintenis nog steeds worden nagekomen.

      Het accessoire karakter van het (eigenlijke) boetebeding brengt met zich mee, dat het boetebeding eindigt (teniet gaat) wanneer de hoofdverbintenis teniet gaat. Uitzondering: wanneer het de bedoeling is dat het boetebeding na einde van de overeenkomst juist doorloopt, bij voorbeeld wanneer is afgesproken dat het boetebeding ook blijft gelden na ontbinding van de overeenkomst.

      Vormvereisten boetebeding

      In beginsel geldt voor een boetebeding geen vormvereiste. Het hoeft dus niet schriftelijk te worden vastgelegd. Het mag ook in algemene voorwaarden worden opgenomen. Een uitzondering geldt voor de arbeidsovereenkomst, waarbij schriftelijke vastlegging wel vereist is (art. 7:650 B.W.). Deze bepaling stelt nog meer eisen aan een boetebeding in een arbeidsovereenkomst. Afwijking van die wettelijke bepaling maakt het beding nietig (zgn. dwingend recht).

      Redelijkheidstoets

      Een beroep op een boetebeding in een overeenkomst kan onder omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn. Daarbij kan de debiteur zich beroepen op art. 6:248 B.W.. Er zal dan wel sprake moeten zijn van krasse situatie. De rechter moet bij de toekenning van een beroep op de redelijkheid en billijkheid terughoudend zijn. Daarbij speelt mee, dat bij de omstandigheden ook wordt meegewogen, dat de boete gematigd kan worden. Vgl. HR d.d. 17 december 2004 (NJ 2005/271) ECLI:NL:HR:2004:AR4151 Ampatil/Weggelaar.

      Het ging daarbij om een boetebeding dat bedoeld was te verzekeren, dat de verkochte aandelen in twee vennootschappen niet zouden worden doorverkocht aan derden, zonder dat de verkoper de kans zou krijgen die terug te kopen. De overeenkomst bevatte echter ook de (eveneens met het boetebeding versterkte) verplichting om voor zover mogelijk de onderneming overeind te houden. Nu Ampatil gesteld had, dat de verkoop onderdeel was van een redding van de onderneming, en de verkoper bovendien niet in staat of bereid was de aandelen terug te kopen, achtte de Hoge Raad het oordeel van het Hof, dat de Ampatil onvoldoende gesteld had om een beroep te kunnen doen op art. 6:248 B.W., onvoldoende gemotiveerd.

      Boetebedingen staan niet in de zwarte lijst van art. 6:236 B.W. of de grijze lijst van art. 6:237 B.W.. Het bestrijden van een boetebeding in algemene voorwaarden wegens onredelijkheid zou dus alleen kunnen op grond van art. 6:233 sub a B.W. (onredelijk bezwarend beding). Vgl. HR d.d. 24 maart 2006 (NJ 2007/115) Meurs c.s./Newomij.

      Niet zowel nakoming als boete (art. 6:92 B.W.)

      De wetgever heeft in art. 6:92 B.W. een aantal regels van aanvullend recht gegeven. Daar kan derhalve contractueel van worden afgeweken.

      In lid 1 van art. 6:92 B.W. is bepaald, dat de schuldeiser niet zowel nakoming kan eisen en ook de boete kan opeisen. Wanneer de boete echter gesteld is op vertraging in de nakoming, dan kan dat wel. Vgl. HR d.d. 7-02-2014 Goed Vastgoed Veenendaal B.V. (r.o. 3.5.2., 2e alinea) JOR 2014/186.

      Vgl. Hof Amsterdam d.d. 5-07-2011 (r.o. 3.9), Hof Amsterdam 18-12-2012 (r.o. 3.10), Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 15-07-2014 (r.o.  4.8), Hof Leeuwarden d.d. 20-12-2011 (r.o. 19 betreffende een boetebeding in een huurovereenkomst van een particulier), Hof ‘s-Hertogenbosch d.d. 20-12-2005 betreffend schending van een concurrentiebeding inzake appellanten/Multicopy, Rechtbank Noord-Nederland d.d. 23-10-2013 (r.o. 4.6, leidend tot afwijzing van de vordering terzake van de boete)

      Interessant in het arrest van Hof Arnhem-Leeuwarden (appellante tegen Stichting Sociaal Fonds Taxi) is de overweging in r.o. 4.8:

      Anders dan waar [appellante] van lijkt uit te gaan, is er geen rechtsregel die meebrengt dat er nimmer naast nakoming een boete of schadevergoeding toegewezen kan worden, maar een partij kan niet zowel nakoming als vervangende schadevergoeding vorderen. Als de boete niet in de plaats komt van de oorspronkelijke verbintenis, kunnen nakoming en betaling van de boete naast elkaar worden gevorderd. Daarvoor dient het boetebeding te worden uitgelegd.

      en in r.o. 4.10:

      Naar het oordeel van het hof valt uit de bewoordingen van de CAO niet op te maken dat de hiervoor sub c bedoelde kostenvergoeding ertoe strekt in de plaats te komen van de verplichting tot nakoming van de algemeen verbindend verklaarde CAO.

      Wanneer boete dus niet ziet op vervangende schadevergoeding (in plaats van nakoming), dan kan wel zowel boete als nakoming gevorderd worden. Dat bedoelt art. 6:92 lid 1 B.W. te zeggen.

      Boete treedt in de plaats van schadevergoeding

      Wanneer een schuldenaar in gebreke blijft met de nakoming, dan bepaalt art. 6:74 B.W. dat de schuldenaar verplicht is de schade die daardoor ontstaat te vergoeden, tenzij de niet-nakoming niet aan hem is toe te rekenen.  Dit is een verplichting tot schadevergoeding “op grond van de wet” (zoals geregeld in Afd. 10 van Boek 6 B.W.).

      Lid 2 van art. 6:92 B.W. bepaalt, dat de bedongen boete in de plaats komt van de wettelijke schadevergoeding. Dit geldt zowel de aanvullende schadevergoeding (naast nakoming) als de vervangende schadevergoeding (in plaats van nakoming).

      In art. 6:119 B.W. is bepaald, dat de schade wegens vertraging in de betaling van een geldsom bestaat uit de wettelijke rente. Art. 6:119a B.W. bevat een speciale regeling voor de zgn. handelsrente (ingevoerd door de Europese wetgever om de betalingsmoraal binnen de EU te bevorderen). Het gevolg van art. 6:92 lid 2 B.W. is, dat niet zowel de boete als de wettelijke (handels)rente gevorderd kan worden.

      Van deze bepaling mag contractueel worden afgeweken, zoals dat:

      – de schuldeiser mag kiezen tussen de wettelijke schadevergoeding of de bedongen boete
      – de boete naast de wettelijke schadevergoeding verschuldigd is
      – de boete alleen de vertragingsschade vervangt, maar niet de vervangende schadevergoeding

      Vgl. Rechtbank Zutphen d.d. 14-07-2010 (r.o. 7.4) betreffende een koopovereenkomst voor een woning, waarbij sprake was van een beding, dat de wettelijke schade gevorderd kon worden voor zover die de contractuele boete van 10% oversteeg.

      Geen schadevergoeding naast boete bij arbeidsovereenkomst

      Een beding in een arbeidsovereenkomst, waarin wordt bedongen dat naast de boete tevens schadevergoeding gevorderd kan worden, is ingevolge art. 7:651 B.W. nietig. Dat is risicovol voor de werkgever, want de nietigheid kan er zelfs toe leiden dat er ook geen boetebeding is. Zie ook de pagina Bijzondere bedingen arbeidsovereenkomst.

      Geen boete bij niet-toerekenbare tekortkoming

      Lid 3 van art. 6:92 B.W. bepaalt, dat geen boete verschuldigd is als de niet-nakoming niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Zoals hiervoor vermeld is dit ook een bepaling van aanvullend recht, en kunnen partijen daarvan afwijken, waardoor de boete ook bij niet-toerekenbare tekortkoming voor rekening van de schuldenaar komt.

      Ingebrekestelling vereist

      In principe is voor het opeisen van de boete ingebrekestelling vereist, aldus art. 6:93 B.W.. Hier gelden dezelfde regels als bij het eisen van de wettelijke schadevergoeding. De schuldenaar moet in verzuim zijn. De uitzonderingen waarbij geen ingebrekestelling nodig is, zijn hier dus ook van toepassing (fatale termijn, nakoming niet meer mogelijk enz.).

      Vgl. Gerecht eerste aanleg 23 februari 2016 (boete kettingbeding), waar de rechter vaststelt dat er geen boete vervallen is omdat gedaagde niet vooraf in gebreke gesteld is.

      Wanneer het echter bvb. gaat om een geheimhoudingsbeding dat met een boetebeding is versterkt, is ingebrekestelling niet nodig als de geheimhouding geschonden is. Vgl. HR 22 juni 2007 (geheimhoudingsbeding beëindigingsovereenkomst). De Hoge Raad overweegt (r.o. 2.6 laatste alinea):

      “Voor zover het onderdeel mede betrekking heeft op de beslissing van het hof dat Tycho de overeengekomen boete van ƒ 50.000,– heeft verbeurd (rov. 4.12.5), en zich in dat verband beroept op art. 6:93 BW, faalt het eveneens. Voor het ontstaan van een verbintenis tot het vergoeden van schade die voortvloeit uit een tekortkoming in een voortdurende verplichting tot geheimhouding als zojuist bedoeld, geldt evenzeer dat geen verzuim vereist is omdat de nakoming in zoverre blijvend onmogelijk is. Ingevolge art. 6:93 BW is derhalve voor het vorderen van nakoming van het boetebeding evenmin een ingebrekestelling of aanmaning nodig.”

      Dit is ook consistent met de regels inzake verzuim: in de gevallen waarin herstel op opheffing van de niet-nakoming niet mogelijk is, heeft ingebrekestelling geen zin.

      Rechterlijke matiging van de boete

      Een voor de praktijk belangrijke bepaling is de bevoegdheid van de rechter om (desgevraagd!) te matigen, als de “billijkheid dit klaarblijkelijk eist” (art. 6:94 B.W.). Dus de schuldenaar moet hier wel een beroep op doen. Deze bepaling is blijkens lid 3 van dwingend recht: partijen kunnen hier niet van afwijken, dergelijke bedingen zijn nietig. Blijkens het hierna te noemen arrest Intrahof/Bart Smit betekent dit niet, dat het hele boetebeding vervalt. Daar bleef het boetebeding geldig, alleen werd de uitsluiting van de matigingsbevoegdheid terzijde geschoven.

      De rechter kan dit niet ambtshalve doen, tenzij de boete kennelijk strekt tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en/of proceskosten (art. 242 Rv.). De rechter kan de boete niet lager vaststellen dan de wettelijke schadevergoeding. Wanneer bedongen is dat de boete naast de wettelijke schadevergoeding verschuldigd is, dan kan de rechter de boete dus wel naar nul matigen.

      De rechter moet volgens de Hoge Raad terughoudend zijn bij gebruikmaking van deze bevoegdheid. Dat betekent dat er alleen ruimte is voor matiging wanneer de boete tot een buitensporig en daardoor onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij moet de rechter niet alleen kijken naar de verhouding tussen de hoogte van de boete en de werkelijke (oftewel de wettelijke) schade, maar ook op (i) de aard van de overeenkomst, (ii) de inhoud en strekking van het boetebeding en (iii) de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Vgl. HR d.d. 27 april 2007, NJ 2007/262 Intrahof/Bart Smit, inzake een boetebeding in een huurovereenkomst van bedrijfsruimte met name r.o. 5.3.. En voorts HR 13-07-2012 (NJ 2012/459) over een boetebeding in een koopakte.

      Bij de omstandigheden die in het oordeel worden betrokken kunnen bvb. ook worden betrokken (a) het feit dat een van de partijen particulier is of (b) dat een van de partijen (al dan niet) wordt bijgestaan door een advocaat.

      Omgekeerd kan de schuldeiser ook vragen om op grond van de billijkheid naast de bedongen boete ook nog aanvullende schadevergoeding toe te kennen, wanneer de overeengekomen boete bedoeld is om in de plaats te treden van de wettelijke schadevergoeding (art. 6:94 lid 2 B.W.).

      Wel ontbinding mogelijk

      Een boetebeding staat niet in de weg aan ontbinding van een (wederkerige) overeenkomst op grond van art. 6:265 B.W..

      Relevante jurisprudentie

      HR 16 september 2011 (NJ 2012/56, SUBAT/Kost)

      HR d.d. 17 december 2004 (NJ 2005/271 Ampatil/Weggelaar)

      Hof Amsterdam d.d. 5-07-2011

      Hof Amsterdam 18-12-2012

      Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 15-07-2014

      Hof Leeuwarden d.d. 20-12-2011 (betreffende een boetebeding in een huurovereenkomst van een particulier)

      Hof ‘s-Hertogenbosch d.d. 20-12-2005 inzake schending van een concurrentiebeding inzake appellanten/Multicopy

      Rechtbank Noord-Nederland d.d. 23-10-2013 (afwijzing van de vordering terzake van de boete)

      HR 13-07-2012 (NJ 2012/459)

      HR d.d. 27 april 2007, NJ 2007/262 Intrahof/Bart Smit

      Rechtbank Zutphen d.d. 14-07-2010

      HR d.d. 7-02-2014 Goed Vastgoed Veenendaal B.V. (r.o. 3.5.2., 2e alinea) JOR 2014/186.

      Auteur & Last edit

      [28-06-2016; bijgewerkt 30-04-2021]

      Boetebeding (Par. 4)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!