Pagina inhoud

    Loon werknemer (Afd. 2, Titel 10, Boek 7 B.W.)

    Inleiding loon werknemer

    Natuurlijk is een essentieel element van de arbeidsrelatie het loon dat de werknemer voor zijn werk krijgt. Het belang van een maatschappelijke taak en het gevoel van vervulling en erkenning moeten niet worden uitgevlakt, maar juridisch bezien is het loon een kernvereiste van de arbeidsovereenkomst.

    In Afd. 2 van Titel 10 Boek 7 treffen we de bepalingen over het loon van de werknemer aan, en de aanspraken die daarmee verbonden zijn. De afdeling omvat 27 artikelen (art. 7:616 B.W. t/m art. 7:633 B.W.).

    Naast de bepalingen in Titel 10 van Boek 7 Burgerlijk Wetboek is voor het loon en de vakantiebijslag ook de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) van belang. Zie de pagina Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

    De werkgever moet het loon op tijd betalen

    De afdeling begint met een open deur: de werkgever is verplicht het loon waar de werknemer recht op heeft op de (daarvoor) bepaalde tijd te voldoen (art. 7:616 B.W.).

    Hoofdelijke aansprakelijkheid voor loon

    In art. 7:616a B.W. tot en met art. 7:616f B.W. is een regeling opgenomen, op grond waarvan anderen naast de werkgever hoofdelijk (mede) aansprakelijk zijn voor de betaling van het loon van de werknemer. Dit geldt onder meer wanneer de werkgever werkzaamheden uitvoert op basis van een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst van aanneming van werk. Dit geldt ook bij goederenvervoer over de weg en de bemiddeling daarbij.

    De zaak Ktr. Midden Nederland 21 juli 2021 (chauffeur/inlener) is een voorbeeld van de toepassing van art. 7:616a B.W.. Een via achtereenvolgens drie verschillende uitzendbureaus ingeleende chauffeur stelde de inlener aansprakelijk voor volgens hem te weinig uitbetaald loon. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de inlener werd in principe wel aangenomen, maar de vordering wegens niet uitbetaalde ATV dagen strandde op het wettelijk loonbegrip (r.o. 4.6 en 4.7). De loonvordering strandde ook omdat het uitbetaalde loon voldeed aan de toepasselijke regels.

    Die regeling is van dwingend recht (art. 7:616f B.W.). Deze bepalingen zijn per 1 juli 2015 in werking getreden bij de invoering van de Wet aanpak schijnconstructies (WAS). Daarbij zijn ook de bepalingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) gewijzigd. Zie ook de pagina Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

    Soort loon

    In art. art. 7:617 B.W. tot en met art. 7:619 B.W. bevatten bepalingen over de wijze van beloning. de meest gebruikelijke vorm is uiteraard beloning in geld, te betalen per maand. Maar ook stukloon is mogelijk of loon met een winstaandeel.

    Tijdstip en wijze van betalen

    Art. 7:620 B.W. tot en met art. 7:625 B.W. geven een aantal regels voor de wijze van betalen en het moment van betalen. De laatste bepaling geeft de werknemer naast aanspraak op wettelijke rente ook recht op een wettelijke boete.

    Art. 7:623 lid 1 B.W. bepaalt, dat de werkgever verplicht is het in geld naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen telkens na afloop van het tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend, met dien verstande dat het tijdvak voor voldoening niet korter is dan één week en niet langer is dan één maand.

    Wettelijke boete te laat betaald loon

    In geval van te late betaling moet de werkgever volgens art. 7:625 B.W. een wettelijke boete tot maximaal de helft van het achterstallig loon betalen. De werknemer heeft – als het loon niet wordt voldaan uiterlijk de derde werkdag na die waarop ingevolge de art. 7:623 B.W. en art. 7:624 lid 1 B.W. de voldoening had moeten geschieden – aanspraak op een wettelijke verhoging wegens vertraging.

    Deze verhoging bedraagt voor de vierde tot en met de achtste werkdag vijf procent per dag en voor elke volgende werkdag een procent, met dien verstande dat de verhoging in geen geval de helft van het verschuldigde te boven zal gaan. Niettemin kan de rechter de verhoging beperken tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden billijk zal voorkomen (art. 7:625 B.W.). Tenzij de vertraging niet aan de werkgever is toe te rekenen.

    De wettelijke boete kan niet contractueel worden uitgesloten (dwingend recht) (lid 2).

    Loonstrook

    De werkgever moet art. 7:626 B.W. een loonstrook geven. Dat mag hetzij schriftelijk of digitaal.

    Verplichting doorbetaling loon

    Het per 1 januari 2020 vervallen art. 7:627 B.W. bepaalde, dat geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. De huidige regeling voor de aanspraak op loon vinden we in art. 7:628 lid 1 B.W..

    De werkgever is verplicht het naar tijdruimte vastgestelde loon ook dan te voldoen, indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen (art. 7:628 lid 1 B.W.).

    Deze bepaling is recentelijk gewijzigd (de bewijslast is omgedraaid ten gunste van de werknemer). De oude tekst luidde:

    “De werknemer behoudt het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen”. In art. 7:627 B.W. (afgeschaft per 1 januari 2020) stond: “Geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht.”

    Door deze omkering is het nu aan de werkgever om te bewijzen, dat het niet verrichten van de arbeid voor rekening van de werknemer dient te komen. Schorsing of op non-actiefstelling komt in beginsel voor rekening van de werkgever, terwijl onwettig verzuim, gevangenisstraf of te laat op het werk komen voor rekening zijn van de werknemer. De werknemer moet ook bereid geweest zijn het werk te verrichten.

    De wetswijziging beoogde niet de risicoverdeling te wijzigen. Ook eerdere de rechtspraak op dit punt blijft van kracht. In het arrest HR 3 juni 2022 (UWV/Herstel q.q.) heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de aanspraak op loon van werknemers, die in het kader van een doorstart in dienst waren getreden van een ander bedrijf. De werknemers worden dan geacht niet langer beschikbaar te zijn voor de bedongen arbeid voor de gefailleerde werkgever (de boedel). Het UWV kon dus geen boedelvordering bij de curator voor door haar overgenomen loonverplichtingen, die zij krachtens de loongarantieregeling had uitbetaald. De werknemers konden vanaf de doorstart niet langer aanspraak maken op loon. Zie nader over deze uitspraak de pagina Lopende overeenkomsten en faillissement.

    In het kader van de coronamaatregelen is deze bepaling extra actueel geworden, omdat er onduidelijkheid ontstond over de vraag, voor wiens rekening het komt dat de werknemer volgens de regels van het RIVM thuis moet blijven. Of wanneer de onderneming genoodzaakt was te sluiten (bvb. horeca).

    Aanspraak op loon oproepcontract

    Bij een arbeidsomvang van minder dan 15 uur per week, waarbij en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, heeft de werknemer voor iedere periode van minder dan drie uur waarin hij arbeid heeft verricht, recht op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij drie uur arbeid zou hebben verricht. Dit geldt ook voor een oproepovereenkomst (art. 7:628a lid 1 B.W.).

    Tijdig oproepen werknemer bij oproepcontract

    De werknemer kan bij een oproepcontract niet verplicht worden aan de oproep om arbeid te verrichten gehoor te geven, indien de werkgever de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet ten minste vier dagen van tevoren schriftelijk of elektronisch aan de werknemer bekendmaakt (art. 7:628a lid 2 B.W.).

    Wijzigt de werkgever deze oproep of inroostering binnen vier dagen, dan moet dit ook tijdig worden meegedeeld, en heeft de werknemer recht op het loon volgens de oproep voor de wijziging (art. 7:628a lid 3 B.W.).

    De termijn van 4 dagen kan in een CAO worden verkort, maar nooit tot minder dan 24 uur vantevoren.

    Wetsvoorstel transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden

    In het Wetsvoorstel implementatie richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden is een nieuw artikel 7:628b B.W. opgenomen, dat bepaalt dat de werknemer slechts verplicht is om aan oproepen gehoor te geven die vallen binnen de overeengekomen referentieperiode en ze zijn slechts verplicht gehoor te geven aan een tijdig verstrekte opdracht om op een bepaald tijdstip te komen werken. Zie ook het blog Richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden.

    Overdracht of verpanding van loon

    Overdracht, verpanding of elke andere handeling waardoor de werknemer enig recht op zijn loon aan derden toekent, is slechts in zover geldig als een beslag op zijn loon geldig zou zijn (art. 7:633 lid 1 B.W.).

    De werknemer kan aan een ander wel een volmacht geven om zijn loon te vorderen van de werkgever, maar deze is altijd herroepelijk (art. 7:633 lid 2 B.W.).

    Deze bepaling is van dwingend recht: afwijking daarvan is nietig (art. 7:633 lid 3 B.W.).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 10-09-2016; laatste bewerking 13-6-2022]

    Loon werknemer (Afd. 2, Titel 10, Boek 7 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Loon werknemer (Afd. 2, Titel 10, Boek 7 B.W.)

      Inleiding loon werknemer

      Natuurlijk is een essentieel element van de arbeidsrelatie het loon dat de werknemer voor zijn werk krijgt. Het belang van een maatschappelijke taak en het gevoel van vervulling en erkenning moeten niet worden uitgevlakt, maar juridisch bezien is het loon een kernvereiste van de arbeidsovereenkomst.

      In Afd. 2 van Titel 10 Boek 7 treffen we de bepalingen over het loon van de werknemer aan, en de aanspraken die daarmee verbonden zijn. De afdeling omvat 27 artikelen (art. 7:616 B.W. t/m art. 7:633 B.W.).

      Naast de bepalingen in Titel 10 van Boek 7 Burgerlijk Wetboek is voor het loon en de vakantiebijslag ook de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) van belang. Zie de pagina Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

      De werkgever moet het loon op tijd betalen

      De afdeling begint met een open deur: de werkgever is verplicht het loon waar de werknemer recht op heeft op de (daarvoor) bepaalde tijd te voldoen (art. 7:616 B.W.).

      Hoofdelijke aansprakelijkheid voor loon

      In art. 7:616a B.W. tot en met art. 7:616f B.W. is een regeling opgenomen, op grond waarvan anderen naast de werkgever hoofdelijk (mede) aansprakelijk zijn voor de betaling van het loon van de werknemer. Dit geldt onder meer wanneer de werkgever werkzaamheden uitvoert op basis van een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst van aanneming van werk. Dit geldt ook bij goederenvervoer over de weg en de bemiddeling daarbij.

      De zaak Ktr. Midden Nederland 21 juli 2021 (chauffeur/inlener) is een voorbeeld van de toepassing van art. 7:616a B.W.. Een via achtereenvolgens drie verschillende uitzendbureaus ingeleende chauffeur stelde de inlener aansprakelijk voor volgens hem te weinig uitbetaald loon. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de inlener werd in principe wel aangenomen, maar de vordering wegens niet uitbetaalde ATV dagen strandde op het wettelijk loonbegrip (r.o. 4.6 en 4.7). De loonvordering strandde ook omdat het uitbetaalde loon voldeed aan de toepasselijke regels.

      Die regeling is van dwingend recht (art. 7:616f B.W.). Deze bepalingen zijn per 1 juli 2015 in werking getreden bij de invoering van de Wet aanpak schijnconstructies (WAS). Daarbij zijn ook de bepalingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) gewijzigd. Zie ook de pagina Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

      Soort loon

      In art. art. 7:617 B.W. tot en met art. 7:619 B.W. bevatten bepalingen over de wijze van beloning. de meest gebruikelijke vorm is uiteraard beloning in geld, te betalen per maand. Maar ook stukloon is mogelijk of loon met een winstaandeel.

      Tijdstip en wijze van betalen

      Art. 7:620 B.W. tot en met art. 7:625 B.W. geven een aantal regels voor de wijze van betalen en het moment van betalen. De laatste bepaling geeft de werknemer naast aanspraak op wettelijke rente ook recht op een wettelijke boete.

      Art. 7:623 lid 1 B.W. bepaalt, dat de werkgever verplicht is het in geld naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen telkens na afloop van het tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend, met dien verstande dat het tijdvak voor voldoening niet korter is dan één week en niet langer is dan één maand.

      Wettelijke boete te laat betaald loon

      In geval van te late betaling moet de werkgever volgens art. 7:625 B.W. een wettelijke boete tot maximaal de helft van het achterstallig loon betalen. De werknemer heeft – als het loon niet wordt voldaan uiterlijk de derde werkdag na die waarop ingevolge de art. 7:623 B.W. en art. 7:624 lid 1 B.W. de voldoening had moeten geschieden – aanspraak op een wettelijke verhoging wegens vertraging.

      Deze verhoging bedraagt voor de vierde tot en met de achtste werkdag vijf procent per dag en voor elke volgende werkdag een procent, met dien verstande dat de verhoging in geen geval de helft van het verschuldigde te boven zal gaan. Niettemin kan de rechter de verhoging beperken tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden billijk zal voorkomen (art. 7:625 B.W.). Tenzij de vertraging niet aan de werkgever is toe te rekenen.

      De wettelijke boete kan niet contractueel worden uitgesloten (dwingend recht) (lid 2).

      Loonstrook

      De werkgever moet art. 7:626 B.W. een loonstrook geven. Dat mag hetzij schriftelijk of digitaal.

      Verplichting doorbetaling loon

      Het per 1 januari 2020 vervallen art. 7:627 B.W. bepaalde, dat geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. De huidige regeling voor de aanspraak op loon vinden we in art. 7:628 lid 1 B.W..

      De werkgever is verplicht het naar tijdruimte vastgestelde loon ook dan te voldoen, indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen (art. 7:628 lid 1 B.W.).

      Deze bepaling is recentelijk gewijzigd (de bewijslast is omgedraaid ten gunste van de werknemer). De oude tekst luidde:

      “De werknemer behoudt het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen”. In art. 7:627 B.W. (afgeschaft per 1 januari 2020) stond: “Geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht.”

      Door deze omkering is het nu aan de werkgever om te bewijzen, dat het niet verrichten van de arbeid voor rekening van de werknemer dient te komen. Schorsing of op non-actiefstelling komt in beginsel voor rekening van de werkgever, terwijl onwettig verzuim, gevangenisstraf of te laat op het werk komen voor rekening zijn van de werknemer. De werknemer moet ook bereid geweest zijn het werk te verrichten.

      De wetswijziging beoogde niet de risicoverdeling te wijzigen. Ook eerdere de rechtspraak op dit punt blijft van kracht. In het arrest HR 3 juni 2022 (UWV/Herstel q.q.) heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de aanspraak op loon van werknemers, die in het kader van een doorstart in dienst waren getreden van een ander bedrijf. De werknemers worden dan geacht niet langer beschikbaar te zijn voor de bedongen arbeid voor de gefailleerde werkgever (de boedel). Het UWV kon dus geen boedelvordering bij de curator voor door haar overgenomen loonverplichtingen, die zij krachtens de loongarantieregeling had uitbetaald. De werknemers konden vanaf de doorstart niet langer aanspraak maken op loon. Zie nader over deze uitspraak de pagina Lopende overeenkomsten en faillissement.

      In het kader van de coronamaatregelen is deze bepaling extra actueel geworden, omdat er onduidelijkheid ontstond over de vraag, voor wiens rekening het komt dat de werknemer volgens de regels van het RIVM thuis moet blijven. Of wanneer de onderneming genoodzaakt was te sluiten (bvb. horeca).

      Aanspraak op loon oproepcontract

      Bij een arbeidsomvang van minder dan 15 uur per week, waarbij en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, heeft de werknemer voor iedere periode van minder dan drie uur waarin hij arbeid heeft verricht, recht op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij drie uur arbeid zou hebben verricht. Dit geldt ook voor een oproepovereenkomst (art. 7:628a lid 1 B.W.).

      Tijdig oproepen werknemer bij oproepcontract

      De werknemer kan bij een oproepcontract niet verplicht worden aan de oproep om arbeid te verrichten gehoor te geven, indien de werkgever de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet ten minste vier dagen van tevoren schriftelijk of elektronisch aan de werknemer bekendmaakt (art. 7:628a lid 2 B.W.).

      Wijzigt de werkgever deze oproep of inroostering binnen vier dagen, dan moet dit ook tijdig worden meegedeeld, en heeft de werknemer recht op het loon volgens de oproep voor de wijziging (art. 7:628a lid 3 B.W.).

      De termijn van 4 dagen kan in een CAO worden verkort, maar nooit tot minder dan 24 uur vantevoren.

      Wetsvoorstel transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden

      In het Wetsvoorstel implementatie richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden is een nieuw artikel 7:628b B.W. opgenomen, dat bepaalt dat de werknemer slechts verplicht is om aan oproepen gehoor te geven die vallen binnen de overeengekomen referentieperiode en ze zijn slechts verplicht gehoor te geven aan een tijdig verstrekte opdracht om op een bepaald tijdstip te komen werken. Zie ook het blog Richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden.

      Overdracht of verpanding van loon

      Overdracht, verpanding of elke andere handeling waardoor de werknemer enig recht op zijn loon aan derden toekent, is slechts in zover geldig als een beslag op zijn loon geldig zou zijn (art. 7:633 lid 1 B.W.).

      De werknemer kan aan een ander wel een volmacht geven om zijn loon te vorderen van de werkgever, maar deze is altijd herroepelijk (art. 7:633 lid 2 B.W.).

      Deze bepaling is van dwingend recht: afwijking daarvan is nietig (art. 7:633 lid 3 B.W.).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 10-09-2016; laatste bewerking 13-6-2022]

      Loon werknemer (Afd. 2, Titel 10, Boek 7 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!