Pagina inhoud

    Rechtspleging inzake de jaarrekening (Afd. 16, Titel 9, Boek 2 B.W.)

    Inleiding rechtspleging inzake de jaarrekening

    In Afd. 16, Titel 9, Boek 2 B.W. geeft de wet enkele bepalingen over procedures inzake het jaarrekeningenrecht. Deze afdeling bevat 9 bepalingen (art. 2:447 B.W. tot en met art. 2:455 B.W.).

    De bevoegde rechter is de Ondernemingskamer bij het Gerechtshof in Amsterdam. Zie over deze kamer ook de pagina Wet op de rechterlijke organisatie.

    Inrichting jaarrekening bij rechterlijke aanwijzing

    De personen die volgens art. 2:448 B.W. bevoegd zijn, hebben de mogelijkheid om bij de een verzoek te doen bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam omtrent de jaarrekening of het bestuursverslag (art. 2:447 lid 1 B.W.). Het verzoek kan worden gedaan ten behoeve van een rechtspersoon of vennootschap volgens art. 2:360 B.W.

    Het dient te gaan om een in Nederland gevestigde effecten uitgevende instelling zoals in stelling zoals bedoeld in art. 1 sub b Wet toezicht financiële verslaggeving of het moet gaan om een beleggingsinstelling zoals bedoeld in art. 1:1 Wft. De bevoegde persoon kan de instelling bevelen de jaarrekening, bestuursverslag, de daaraan toe te voegen gegevens of het verslag zoals bedoeld in art. 2:392a B.W. of art. 5:25 e Wft. in te richten volgens zijn of haar aanwijzingen.

    De bevoegde persoon uit lid 1 kan slechts het verzoek indienen als diegene van oordeel is dat de bedoelde stukken niet voldoen aan krachtens art. 3 van verordening 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de EU (art. 2:447 lid 2 B.W.). Deze verordening betreft internationale standaarden voor jaarrekeningen. Daarbij worden de voorschriften van de WFT onderscheiden. Het verzoek dient te vermelden in welk opzicht herziening nodig is.

    Het verzoek uit dit artikel heeft geen betrekking op de accountantsverklaring zoals in art. 2:393 lid 5 B.W. (art. 2:447 lid 3 B.W.)

    Bevoegdheid tot indiening verzoek procedure jaarrekening

    De personen die bevoegd zijn tot indiening van een verzoek zoals bedoeld in art. 2:447 B.W. zijn: (art. 2:448 lid 1 B.W.)

    1. Iedere belanghebbende (art. 2:448 lid 1 sub a B.W.);
    2. De advocaat-generaal bij het ressortsparket in het openbaar belang (art. 2:448 lid 1 sub b B.W.).

    De Autoriteit Financiële Markten is ook bevoegd een verzoek in te dienen (art. 2:448 lid 2 B.W.). De voorwaarde die hieraan verbonden is, is voor zover het stukken betreft die betrekking hebben op de effecten uitgevende instelling zoals bedoeld in art. 1 sub b Wft. Daarbij wordt art. 4 Wft door de stichting in acht genomen.

    Verzoek AFM aan Ondernemingskamer inzake jaarrekening

    Het verzoek uit art. 2:447 B.W. dient door de bevoegde persoon binnen twee maanden ingediend te worden (art. 2:449 lid 1 B.W.). Dit gebeurt twee maanden na de dag waarop de jaarrekening of jaarverslag wordt opgesteld. Als het verzoek wordt gedaan ten aanzien van een effecten uitgevende instelling als bedoeld in art. 1 sub d wet toezicht financiële verslaggeving is de termijn zoals in de eerste volzin negen maanden. De termijn van een verzoek dat betrekking heeft op het verslag zoals in art. 5:25e Wft. vangt aan op het moment dat het verslag algemeen verkrijgbaar is en is opgesteld volgens art. 5:25m lid 1 Wft.

    Als het gaat om een verzoek bij een nog niet vastgestelde jaarrekening kan deze worden ingediend tot twee maanden (art. 2:449 lid 2 B.W.). Als het gaat om een effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub d wet toezicht financiële verslaggevingbedraagt de termijn negen maanden, indien het verzoek betrekking heeft op het verslag en algemeen verkrijgbaar is. Als na de dag van deponering de jaarrekening alsnog wordt vastgesteld eindigt de termijn twee maanden later. Als het gaat om een effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub d wet toezicht financiële verslaggeving is de termijn negen maanden na de dag waarop de mededeling is neergelegd of de jaarrekening is vastgesteld.

    Als een bericht zoals in art. 3 lid 2 Wet toezicht financiële verslaggeving algemeen verkrijgbaar wordt gesteld eindigt de termijn van twee maanden (art. 2:449 lid 3 B.W.). Deze termijn eindigt twee maanden na de dag waarop deze algemeen verkrijgbaar is gesteld of volgens de wijze dat het artikel voorschrijft. De termijn eindigt niet eerder dan in lid 1 en lid 2.

    De tekortkomingen die niet uit de stukken van een onderneming of rechtspersoon blijken eindigt de termijn na twee maanden (art. 2:449 lid 4 B.W.). Als het gaat om effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub b wet toezicht financiële verslaggeving is de termijn negen maanden en wordt geacht dat de indiener van het verzoek in redelijkheid niet meer onkundig kon zijn. De termijn verloopt uiterlijk twee jaar na de termijn genoemd in de vorige leden.

    Procedure Ondernemingskamer inzake jaarrekening

    Het verzoek uit art. 2:447 B.W. wordt met spoed behandeld door de Ondernemingskamer (art. 2:450 lid 1 B.W.). De Ondernemingskamer zal het verzoek met gesloten deuren behandelen, de uitspraak is wél openbaar.

    De Ondernemingskamer bepaalt op de dag waarop de behandeling aanvangt een termijn waarbinnen een verweerschrift kan worden ingediend (art. 2:450 lid 2 B.W.). Het dient te gaan om een verzoek zoals bedoeld in art. 2:447 lid 1 B.W. en is van toepassing op de rechtspersoon, vennootschap, effecten uitgevende instelling of beleggingsinstelling.

    Onverminderd lid 4 t/m 8 van dit artikel worden andere belanghebbende dan de rechtspersoon, vennootschap, effecten uitgevende instelling of beleggingsinstelling niet opgeroepen en is het voor hen niet mogelijk om een verweerschrift in te dienen (art. 2:450 lid 3 B.W.). Het moet gaan om een instelling zoals art. 2:447 lid 1 B.W.

    Als het verzoek wordt gedaan in het geval van een effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub b wet toezicht financiële verslaggeving en het verzoek wordt niet gedaan door de Stichting Autoriteit Financiële Markten, dient deze stichting de gelegenheid te krijgen over het onderwerp gehoord te worden (art. 2:450 lid 4 B.W.). De stichting kan in de gelegenheid gesteld worden haar mening over het deskundigenbericht aan de Ondernemingskamer kenbaar te maken. Een voorwaarde is dat art. 194 Rv. Toepassing vindt.

    De accountant die met het onderzoek van de jaarrekening is belast kan in de gelegenheid worden gesteld om door de Ondernemingskamer te worden gehoord (art. 2:450 lid 5 B.W.). De regel is niet van toepassing als het verzoek betrekking heeft op een verslag zoals is bedoeld in art. 2:392a B.W.

    Als er sprake is van een verzoek ten aanzien van een verzekeraar of bank zoals bedoeld in art. 1:1 Wft. geeft de Ondernemingskamer geen beslissing zonder de Nederlandse Bank of de Europese Centrale Bank te horen of in de gelegenheid hiertoe te brengen (art. 2:450 lid 6 B.W.). Deze regel is alleen van toepassing als een van deze twee instellingen bevoegd is om toezicht uit te oefenen op grond van art. 4 en 6 van de verordening bankentoezicht zoals in dit het Wft artikel wordt bedoeld.

    Als het om een verzoek gaat ten aanzien van een beleggingsonderneming zoals bedoeld in art. 1:1 Wft is de volgende regel van toepassing. De Ondernemingskamer geeft geen beslissing zonder de Nederlandse Bank N.V. en de Stichting Autoriteit Financiële Markten in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden over de in het verzoek genoemde onderwerpen (art. 2:450 lid 7 B.W.)

    Als het gaat om een verzoek ten aanzien van een beleggingsinstelling zoals bedoeld in art. 1:1 Wft is de volgende regel van toepassing. De Ondernemingskamer geeft geen beslissing zonder de Nederlandse Bank N.V. en de Stichting Autoriteit Financiële Markten in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden over de in het verzoek genoemde onderwerpen (art. 2:450 lid 8 B.W.).

    Bevel Ondernemingskamer inzake inrichting jaarrekening en bestuursverslag

    Als de Ondernemingskamer het verzoek van art. 2:447 lid 1 B.W. toewijst geeft deze instantie ook een bevel omtrent de wijze waarop de jaarrekening of bestuursverslag ingericht moet worden (art. 2:451 lid 1 B.W.). Het kan daarbij ook gaan om de daarbij toe te voegen gegevens of het verslag zoals in art. 2:392a B.W. Het bevel van de Ondernemingskamer dient nauwkeurige aanwijzingen te betreffen.

    De rechtspersoon, vennootschap of instelling is verplicht de stukken van het bevel op te maken (art. 2:451 lid 2 B.W.). Voor zover het de jaarrekening betreft dient de vaststelling ook gemaakt te worden.

    De Ondernemingskamer heeft de mogelijkheid om ambtshalve te beslissen dat het bevel uitsluitend een of meer toekomstige stukken betreft (art. 2:451 lid 3 B.W.). Het is niet noodzakelijk dat de Ondernemingskamer ambtshalve beslist.

    Als het bevel betrekking heeft op de jaarrekening en het verzoek ziet hier ook op, dan heft de Ondernemingskamer de mogelijkheid om het besluit tot vaststelling van die jaarrekening te vernietigen (art. 2:451 lid 4 B.W.). De Ondernemingskamer heeft de mogelijkheid om de gevolgen van de vernietiging te beperken.

    De Ondernemingskamer kan het verzoek intrekken wegens wijziging van omstandigheden van het bevel (art. 2:451 lid 5 B.W.). Dit is mogelijk op verzoek van de rechtspersoon, vennootschap of instelling. De Ondernemingskamer dient eerst degene die het verzoek heeft gedaan in gelegenheid te stellen gehoord te worden.

    Bevel Ondernemingskamer nadere toelichting door effecten uitgevende instelling

    De AFM kan de Ondernemingskamer verzoeken een effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub b Wet toezicht financiële verslaggeving een nadere toelichting te geven (art. 2:452 lid 1 B.W.). Deze toelichting dient te worden gegeven omtrent de toepassing van art. 3 EG verordening 1606/2002, of de geldende voorschriften uit:

    – art. 5:25c lid 2, 4 of 5 Wft.

    – art. 5:25d lid 2 of 4 t/m 10 Wft.

    – art. 5:25v lid 1 Wft.

    – art. 5:25w Wft.

    Deze voorschriften dienen te worden benoemd in de financiële verslaggeving zoals bedoeld in art. 1 sub d wet toezicht financiële verslaggeving

    Het verzoek wordt met redenen omkleed (art. 2:452 lid 2 B.W.). Het is ook mogelijk dat met inachtneming van het in art. 2 t/m 4 Wet toezicht financiële verslaggeving bepaalde tot negen maanden na:

    1. De dag van toezending van de Stichting Autoriteit Financiële Markten van in art. 1 sub d onder 1,2 en 3 van de Wet toezicht financiële verslaggeving. bedoelde stukken op grond van art. 5:25o lid 1 en lid 4 Wft. (art. 2:452 lid 2 sub a B.W.); 
    2. De dag van toezending aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten van de stukken genoemd in art. 1 sub d onder 4 t/m 8 Wet toezicht financiële verslaggeving. Deze stukken zijn op basis van art. 5:25m lid 5 Wft. (art. 2:452 lid 2 sub b B.W.).
    3. De dag waarop de jaarrekening openbaar is gemaakt zoals in art. 2:394 lid 1 B.W. als het gaat om een effecten uitgevende met een statutaire zetel in Nederland (art. 2:452 lid 2 sub c B.W.). Een voorwaarde is dat effecten alleen zijn toegelaten tot de handel op een vergelijkbare gereglementeerde markt in een staat die geen lidstaat is van de EU.

    Art. 2:450 lid 1 en 2 B.W. zijn van overeenkomstige toepassing. Het is voor een aantal belanghebbenden waarop het verzoek geen betrekking heeft niet mogelijk om een verweerschrift in te dienen (art. 2:452 lid 3 B.W.). Het gaat om de rechtspersoon, vennootschap, effecten uitgevende instelling of beleggingsinstelling zoals bedoeld art. 2:447 lid 1 B.W.

    Als de Ondernemingskamer het verzoek toewijst heeft de kamer de mogelijkheid om een bevel te geven aan een effecten uitgevende instelling om nadere toelichting te geven over de in lid 1 bedoelde voorschriften (art. 2:452 lid 4 B.W.). Indien de kamer dit bevel geeft is de instelling verplicht om de nadere toelichting te verschaffen van het bevel.

    De Ondernemingskamer heeft de mogelijkheid om de effecten uitgevende instelling een dwangsom op te leggen (art. 2:452 lid 5 B.W.). Dit is mogelijk als de instelling niet voldoet aan het bevel. De dwangsom komt toe aan de Autoriteit Financiële Markten. Art 611a t/m 611i Rv. Is van overeenkomstige toepassing.

    Ter inzage leggen beschikking Ondernemingskamer

    De griffier van de Ondernemingskamer legt ten kantore van het handelsregister een afschrift van de beschikking van de Ondernemingskamer neer (art. 2:453 lid 1 B.W.). Als het gaat om een beschikking die betrekking heeft op een effecten uitgevende instelling zoals in art 1 sub b wet toezicht financiële verslaggeving dient de griffier van de Ondernemingskamer een afschrift van de beschikking aan de Stichting Financiële Markten ter beschikking te stellen. Afschriften van beschikkingen waarvan het niet mogelijk is om direct ten uitvoer te leggen, worden neergelegd zodra zij in kracht van gewijsde zijn gegaan. Kracht van gewijsde houdt in dat er geen mogelijkheid meer bestaat om in hoger beroep te gaan.

    Een aantal belanghebbenden hebben de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen beschikkingen van de Ondernemingskamer (art. 2:453 lid 2 B.W.). Het gaat om personen bedoeld buiten art. 426 Rv., de rechtspersoon, vennootschap of instelling ten aanzien waarvan de Ondernemingskamer een beschikking heeft genomen. Deze personen kunnen in cassatie gaan ongeacht of zij bij de Ondernemingskamer is verschenen.

    Bevel Ondernemingskamer aan effecten uitgevende instelling op verzoek AFM

    De Ondernemingskamer kan op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten een bevel doen aan een effecten uitgevende instelling (art. 2:454 lid 1 B.W.). Het moet gaan om een effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub b Wet financiële verslaggevingen het is mogelijk om een bericht zoals in art. 3 lid 2 Wet toezicht financiële verslaggeving algemeen verkrijgbaar te stellen.

    De Stichting Autoriteit Financiële Markten kan de Ondernemingskamer verzoeken een effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub b Wet financiële verslaggeving een nadere toelichting te geven (art. 2:454 lid 2 B.W.). Deze toelichting dient te worden gegeven omtrent de toepassing van art. 3 EG verordening 1606/2002, of de geldende voorschriften uit:

    – art. 5:25c lid 2, 4 of 5 Wft.

    – art. 5:25d lid 2 of 4 t/m 10 Wft.

    – art. 5:25v lid 1 Wft.

    – art. 5:25w Wft.

    Het verzoek vermeld ook in welk opzicht de financiële verslaggeving niet voldoet.

    Het verzoek uit dit artikel heeft geen betrekking op de verklaring die de accountant mogelijk kan geven zoals in art. 5:25c lid 4 Wft. (art. 2:454 lid 3 B.W.).

    Het verzoek kan worden ingediend tot negen maanden na (art. 2:454 lid 4 B.W.):

    1. De dag dat het verzoek wordt verzonden aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten. Het gaat om stukken zoals in art. 1 sub d onder 1 t/m 3 Wet financiële verslaggeving op grond van art. 5:25o lid 1 en 4 Wft. (art. 2:454 lid 4 sub a B.W.)
    2. De dag dat het verzoek wordt verzonden aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten. In dit geval gaat het om stukken zoals bedoeld in art. 1 sub d onder 4 t/m 8 Wet financiële verslaggeving op grond van art. 5:25m lid 5 Wft. (art. 2:454 lid 4 sub b B.W.)
    3. De dag waarop de jaarrekening openbaar is gemaakt zoals bedoeld in art. 2:394 lid 1 B.W. Een voorwaarde is dat het gaat om een effecten uitgevende instelling met statutaire zetel in Nederland waarvan effecten alleen zijn toegelaten op een gereglementeerde markt of een vergelijkbare gereglementeerde markt die geen lidstaat is (art. 2:454 lid 4 sub c B.W.)

    Art. 2:449 lid 3 en 4 B.W. zijn op dit artikel van overeenkomstige toepassing.

    Bevel Ondernemingskamer tot uitleggen openbare mededeling aan effecten uitgevende instelling

    Als de Ondernemingskamer het verzoek uit art. 2:454 B.W. toewijst is het volgende van belang (art. 2:455 lid 1 B.W.). Als de Ondernemingskamer het bevel geeft dat de effecten uitgevende instelling een openbare mededeling moet uitleggen, geeft de Ondernemingskamer een termijn:

    1. Volgens art. 2:454 lid 2 B.W. en de voorschriften voor de toekomst en hoe deze worden toegepast (art. 2:455 lid 1 sub a B.W.). De gevolgen hiervan worden in de financiële verslaggeving beschreven.
    2. Op welke onderdelen de financiële verslaggeving niet voldoet aan de voorschriften en gevolgen gesteld in art. 2:454 lid 2 B.W. Het bevel daartoe dient nauwkeurige aanwijzingen te bevatten (art. 2:455 lid 1 sub b B.W.).

    Het is verplicht voor de effectenuitgevende instelling om de openbare mededeling te doen met inachtneming van het bevel (art. 2:455 lid 2 B.W.).

    De effecten uitgevende instelling kan de Ondernemingskamer verzoeken het bevel terug te trekken wegens wijziging van omstandigheden (art. 2:455 lid 3 B.W.). Het moet gaan om toekomstige stukken intrekken. De Ondernemingskamer dient eerst de Stichting Autoriteit Financiële Markten te hebben gehoord over dit verzoek.

    Als de beschikking betrekking heeft op een effecten uitgevende instelling opgericht naar recht van een andere staat zoals in art. 1 sub b onder 2 Wet toezicht financiële verslaggeving, dient de griffier van de Ondernemingskamer een afschrift te verstrekken aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten (art. 2:455 lid 4 B.W.).

    Art. 2:452 lid 5 en 2:453 lid 2 B.W. zijn van overeenkomstige toepassing (art. 2:455 lid 5 B.W.). 

    Auteur & Last edit

    [MdV, 17-03-2022; laatste bewerking OP 19-01-2023]

    Rechtspleging inzake de jaarrekening (Afd. 16, Titel 9, Boek 2 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Rechtspleging inzake de jaarrekening (Afd. 16, Titel 9, Boek 2 B.W.)

      Inleiding rechtspleging inzake de jaarrekening

      In Afd. 16, Titel 9, Boek 2 B.W. geeft de wet enkele bepalingen over procedures inzake het jaarrekeningenrecht. Deze afdeling bevat 9 bepalingen (art. 2:447 B.W. tot en met art. 2:455 B.W.).

      De bevoegde rechter is de Ondernemingskamer bij het Gerechtshof in Amsterdam. Zie over deze kamer ook de pagina Wet op de rechterlijke organisatie.

      Inrichting jaarrekening bij rechterlijke aanwijzing

      De personen die volgens art. 2:448 B.W. bevoegd zijn, hebben de mogelijkheid om bij de een verzoek te doen bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam omtrent de jaarrekening of het bestuursverslag (art. 2:447 lid 1 B.W.). Het verzoek kan worden gedaan ten behoeve van een rechtspersoon of vennootschap volgens art. 2:360 B.W.

      Het dient te gaan om een in Nederland gevestigde effecten uitgevende instelling zoals in stelling zoals bedoeld in art. 1 sub b Wet toezicht financiële verslaggeving of het moet gaan om een beleggingsinstelling zoals bedoeld in art. 1:1 Wft. De bevoegde persoon kan de instelling bevelen de jaarrekening, bestuursverslag, de daaraan toe te voegen gegevens of het verslag zoals bedoeld in art. 2:392a B.W. of art. 5:25 e Wft. in te richten volgens zijn of haar aanwijzingen.

      De bevoegde persoon uit lid 1 kan slechts het verzoek indienen als diegene van oordeel is dat de bedoelde stukken niet voldoen aan krachtens art. 3 van verordening 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de EU (art. 2:447 lid 2 B.W.). Deze verordening betreft internationale standaarden voor jaarrekeningen. Daarbij worden de voorschriften van de WFT onderscheiden. Het verzoek dient te vermelden in welk opzicht herziening nodig is.

      Het verzoek uit dit artikel heeft geen betrekking op de accountantsverklaring zoals in art. 2:393 lid 5 B.W. (art. 2:447 lid 3 B.W.)

      Bevoegdheid tot indiening verzoek procedure jaarrekening

      De personen die bevoegd zijn tot indiening van een verzoek zoals bedoeld in art. 2:447 B.W. zijn: (art. 2:448 lid 1 B.W.)

      1. Iedere belanghebbende (art. 2:448 lid 1 sub a B.W.);
      2. De advocaat-generaal bij het ressortsparket in het openbaar belang (art. 2:448 lid 1 sub b B.W.).

      De Autoriteit Financiële Markten is ook bevoegd een verzoek in te dienen (art. 2:448 lid 2 B.W.). De voorwaarde die hieraan verbonden is, is voor zover het stukken betreft die betrekking hebben op de effecten uitgevende instelling zoals bedoeld in art. 1 sub b Wft. Daarbij wordt art. 4 Wft door de stichting in acht genomen.

      Verzoek AFM aan Ondernemingskamer inzake jaarrekening

      Het verzoek uit art. 2:447 B.W. dient door de bevoegde persoon binnen twee maanden ingediend te worden (art. 2:449 lid 1 B.W.). Dit gebeurt twee maanden na de dag waarop de jaarrekening of jaarverslag wordt opgesteld. Als het verzoek wordt gedaan ten aanzien van een effecten uitgevende instelling als bedoeld in art. 1 sub d wet toezicht financiële verslaggeving is de termijn zoals in de eerste volzin negen maanden. De termijn van een verzoek dat betrekking heeft op het verslag zoals in art. 5:25e Wft. vangt aan op het moment dat het verslag algemeen verkrijgbaar is en is opgesteld volgens art. 5:25m lid 1 Wft.

      Als het gaat om een verzoek bij een nog niet vastgestelde jaarrekening kan deze worden ingediend tot twee maanden (art. 2:449 lid 2 B.W.). Als het gaat om een effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub d wet toezicht financiële verslaggevingbedraagt de termijn negen maanden, indien het verzoek betrekking heeft op het verslag en algemeen verkrijgbaar is. Als na de dag van deponering de jaarrekening alsnog wordt vastgesteld eindigt de termijn twee maanden later. Als het gaat om een effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub d wet toezicht financiële verslaggeving is de termijn negen maanden na de dag waarop de mededeling is neergelegd of de jaarrekening is vastgesteld.

      Als een bericht zoals in art. 3 lid 2 Wet toezicht financiële verslaggeving algemeen verkrijgbaar wordt gesteld eindigt de termijn van twee maanden (art. 2:449 lid 3 B.W.). Deze termijn eindigt twee maanden na de dag waarop deze algemeen verkrijgbaar is gesteld of volgens de wijze dat het artikel voorschrijft. De termijn eindigt niet eerder dan in lid 1 en lid 2.

      De tekortkomingen die niet uit de stukken van een onderneming of rechtspersoon blijken eindigt de termijn na twee maanden (art. 2:449 lid 4 B.W.). Als het gaat om effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub b wet toezicht financiële verslaggeving is de termijn negen maanden en wordt geacht dat de indiener van het verzoek in redelijkheid niet meer onkundig kon zijn. De termijn verloopt uiterlijk twee jaar na de termijn genoemd in de vorige leden.

      Procedure Ondernemingskamer inzake jaarrekening

      Het verzoek uit art. 2:447 B.W. wordt met spoed behandeld door de Ondernemingskamer (art. 2:450 lid 1 B.W.). De Ondernemingskamer zal het verzoek met gesloten deuren behandelen, de uitspraak is wél openbaar.

      De Ondernemingskamer bepaalt op de dag waarop de behandeling aanvangt een termijn waarbinnen een verweerschrift kan worden ingediend (art. 2:450 lid 2 B.W.). Het dient te gaan om een verzoek zoals bedoeld in art. 2:447 lid 1 B.W. en is van toepassing op de rechtspersoon, vennootschap, effecten uitgevende instelling of beleggingsinstelling.

      Onverminderd lid 4 t/m 8 van dit artikel worden andere belanghebbende dan de rechtspersoon, vennootschap, effecten uitgevende instelling of beleggingsinstelling niet opgeroepen en is het voor hen niet mogelijk om een verweerschrift in te dienen (art. 2:450 lid 3 B.W.). Het moet gaan om een instelling zoals art. 2:447 lid 1 B.W.

      Als het verzoek wordt gedaan in het geval van een effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub b wet toezicht financiële verslaggeving en het verzoek wordt niet gedaan door de Stichting Autoriteit Financiële Markten, dient deze stichting de gelegenheid te krijgen over het onderwerp gehoord te worden (art. 2:450 lid 4 B.W.). De stichting kan in de gelegenheid gesteld worden haar mening over het deskundigenbericht aan de Ondernemingskamer kenbaar te maken. Een voorwaarde is dat art. 194 Rv. Toepassing vindt.

      De accountant die met het onderzoek van de jaarrekening is belast kan in de gelegenheid worden gesteld om door de Ondernemingskamer te worden gehoord (art. 2:450 lid 5 B.W.). De regel is niet van toepassing als het verzoek betrekking heeft op een verslag zoals is bedoeld in art. 2:392a B.W.

      Als er sprake is van een verzoek ten aanzien van een verzekeraar of bank zoals bedoeld in art. 1:1 Wft. geeft de Ondernemingskamer geen beslissing zonder de Nederlandse Bank of de Europese Centrale Bank te horen of in de gelegenheid hiertoe te brengen (art. 2:450 lid 6 B.W.). Deze regel is alleen van toepassing als een van deze twee instellingen bevoegd is om toezicht uit te oefenen op grond van art. 4 en 6 van de verordening bankentoezicht zoals in dit het Wft artikel wordt bedoeld.

      Als het om een verzoek gaat ten aanzien van een beleggingsonderneming zoals bedoeld in art. 1:1 Wft is de volgende regel van toepassing. De Ondernemingskamer geeft geen beslissing zonder de Nederlandse Bank N.V. en de Stichting Autoriteit Financiële Markten in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden over de in het verzoek genoemde onderwerpen (art. 2:450 lid 7 B.W.)

      Als het gaat om een verzoek ten aanzien van een beleggingsinstelling zoals bedoeld in art. 1:1 Wft is de volgende regel van toepassing. De Ondernemingskamer geeft geen beslissing zonder de Nederlandse Bank N.V. en de Stichting Autoriteit Financiële Markten in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden over de in het verzoek genoemde onderwerpen (art. 2:450 lid 8 B.W.).

      Bevel Ondernemingskamer inzake inrichting jaarrekening en bestuursverslag

      Als de Ondernemingskamer het verzoek van art. 2:447 lid 1 B.W. toewijst geeft deze instantie ook een bevel omtrent de wijze waarop de jaarrekening of bestuursverslag ingericht moet worden (art. 2:451 lid 1 B.W.). Het kan daarbij ook gaan om de daarbij toe te voegen gegevens of het verslag zoals in art. 2:392a B.W. Het bevel van de Ondernemingskamer dient nauwkeurige aanwijzingen te betreffen.

      De rechtspersoon, vennootschap of instelling is verplicht de stukken van het bevel op te maken (art. 2:451 lid 2 B.W.). Voor zover het de jaarrekening betreft dient de vaststelling ook gemaakt te worden.

      De Ondernemingskamer heeft de mogelijkheid om ambtshalve te beslissen dat het bevel uitsluitend een of meer toekomstige stukken betreft (art. 2:451 lid 3 B.W.). Het is niet noodzakelijk dat de Ondernemingskamer ambtshalve beslist.

      Als het bevel betrekking heeft op de jaarrekening en het verzoek ziet hier ook op, dan heft de Ondernemingskamer de mogelijkheid om het besluit tot vaststelling van die jaarrekening te vernietigen (art. 2:451 lid 4 B.W.). De Ondernemingskamer heeft de mogelijkheid om de gevolgen van de vernietiging te beperken.

      De Ondernemingskamer kan het verzoek intrekken wegens wijziging van omstandigheden van het bevel (art. 2:451 lid 5 B.W.). Dit is mogelijk op verzoek van de rechtspersoon, vennootschap of instelling. De Ondernemingskamer dient eerst degene die het verzoek heeft gedaan in gelegenheid te stellen gehoord te worden.

      Bevel Ondernemingskamer nadere toelichting door effecten uitgevende instelling

      De AFM kan de Ondernemingskamer verzoeken een effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub b Wet toezicht financiële verslaggeving een nadere toelichting te geven (art. 2:452 lid 1 B.W.). Deze toelichting dient te worden gegeven omtrent de toepassing van art. 3 EG verordening 1606/2002, of de geldende voorschriften uit:

      – art. 5:25c lid 2, 4 of 5 Wft.

      – art. 5:25d lid 2 of 4 t/m 10 Wft.

      – art. 5:25v lid 1 Wft.

      – art. 5:25w Wft.

      Deze voorschriften dienen te worden benoemd in de financiële verslaggeving zoals bedoeld in art. 1 sub d wet toezicht financiële verslaggeving

      Het verzoek wordt met redenen omkleed (art. 2:452 lid 2 B.W.). Het is ook mogelijk dat met inachtneming van het in art. 2 t/m 4 Wet toezicht financiële verslaggeving bepaalde tot negen maanden na:

      1. De dag van toezending van de Stichting Autoriteit Financiële Markten van in art. 1 sub d onder 1,2 en 3 van de Wet toezicht financiële verslaggeving. bedoelde stukken op grond van art. 5:25o lid 1 en lid 4 Wft. (art. 2:452 lid 2 sub a B.W.); 
      2. De dag van toezending aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten van de stukken genoemd in art. 1 sub d onder 4 t/m 8 Wet toezicht financiële verslaggeving. Deze stukken zijn op basis van art. 5:25m lid 5 Wft. (art. 2:452 lid 2 sub b B.W.).
      3. De dag waarop de jaarrekening openbaar is gemaakt zoals in art. 2:394 lid 1 B.W. als het gaat om een effecten uitgevende met een statutaire zetel in Nederland (art. 2:452 lid 2 sub c B.W.). Een voorwaarde is dat effecten alleen zijn toegelaten tot de handel op een vergelijkbare gereglementeerde markt in een staat die geen lidstaat is van de EU.

      Art. 2:450 lid 1 en 2 B.W. zijn van overeenkomstige toepassing. Het is voor een aantal belanghebbenden waarop het verzoek geen betrekking heeft niet mogelijk om een verweerschrift in te dienen (art. 2:452 lid 3 B.W.). Het gaat om de rechtspersoon, vennootschap, effecten uitgevende instelling of beleggingsinstelling zoals bedoeld art. 2:447 lid 1 B.W.

      Als de Ondernemingskamer het verzoek toewijst heeft de kamer de mogelijkheid om een bevel te geven aan een effecten uitgevende instelling om nadere toelichting te geven over de in lid 1 bedoelde voorschriften (art. 2:452 lid 4 B.W.). Indien de kamer dit bevel geeft is de instelling verplicht om de nadere toelichting te verschaffen van het bevel.

      De Ondernemingskamer heeft de mogelijkheid om de effecten uitgevende instelling een dwangsom op te leggen (art. 2:452 lid 5 B.W.). Dit is mogelijk als de instelling niet voldoet aan het bevel. De dwangsom komt toe aan de Autoriteit Financiële Markten. Art 611a t/m 611i Rv. Is van overeenkomstige toepassing.

      Ter inzage leggen beschikking Ondernemingskamer

      De griffier van de Ondernemingskamer legt ten kantore van het handelsregister een afschrift van de beschikking van de Ondernemingskamer neer (art. 2:453 lid 1 B.W.). Als het gaat om een beschikking die betrekking heeft op een effecten uitgevende instelling zoals in art 1 sub b wet toezicht financiële verslaggeving dient de griffier van de Ondernemingskamer een afschrift van de beschikking aan de Stichting Financiële Markten ter beschikking te stellen. Afschriften van beschikkingen waarvan het niet mogelijk is om direct ten uitvoer te leggen, worden neergelegd zodra zij in kracht van gewijsde zijn gegaan. Kracht van gewijsde houdt in dat er geen mogelijkheid meer bestaat om in hoger beroep te gaan.

      Een aantal belanghebbenden hebben de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen beschikkingen van de Ondernemingskamer (art. 2:453 lid 2 B.W.). Het gaat om personen bedoeld buiten art. 426 Rv., de rechtspersoon, vennootschap of instelling ten aanzien waarvan de Ondernemingskamer een beschikking heeft genomen. Deze personen kunnen in cassatie gaan ongeacht of zij bij de Ondernemingskamer is verschenen.

      Bevel Ondernemingskamer aan effecten uitgevende instelling op verzoek AFM

      De Ondernemingskamer kan op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten een bevel doen aan een effecten uitgevende instelling (art. 2:454 lid 1 B.W.). Het moet gaan om een effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub b Wet financiële verslaggevingen het is mogelijk om een bericht zoals in art. 3 lid 2 Wet toezicht financiële verslaggeving algemeen verkrijgbaar te stellen.

      De Stichting Autoriteit Financiële Markten kan de Ondernemingskamer verzoeken een effecten uitgevende instelling zoals in art. 1 sub b Wet financiële verslaggeving een nadere toelichting te geven (art. 2:454 lid 2 B.W.). Deze toelichting dient te worden gegeven omtrent de toepassing van art. 3 EG verordening 1606/2002, of de geldende voorschriften uit:

      – art. 5:25c lid 2, 4 of 5 Wft.

      – art. 5:25d lid 2 of 4 t/m 10 Wft.

      – art. 5:25v lid 1 Wft.

      – art. 5:25w Wft.

      Het verzoek vermeld ook in welk opzicht de financiële verslaggeving niet voldoet.

      Het verzoek uit dit artikel heeft geen betrekking op de verklaring die de accountant mogelijk kan geven zoals in art. 5:25c lid 4 Wft. (art. 2:454 lid 3 B.W.).

      Het verzoek kan worden ingediend tot negen maanden na (art. 2:454 lid 4 B.W.):

      1. De dag dat het verzoek wordt verzonden aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten. Het gaat om stukken zoals in art. 1 sub d onder 1 t/m 3 Wet financiële verslaggeving op grond van art. 5:25o lid 1 en 4 Wft. (art. 2:454 lid 4 sub a B.W.)
      2. De dag dat het verzoek wordt verzonden aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten. In dit geval gaat het om stukken zoals bedoeld in art. 1 sub d onder 4 t/m 8 Wet financiële verslaggeving op grond van art. 5:25m lid 5 Wft. (art. 2:454 lid 4 sub b B.W.)
      3. De dag waarop de jaarrekening openbaar is gemaakt zoals bedoeld in art. 2:394 lid 1 B.W. Een voorwaarde is dat het gaat om een effecten uitgevende instelling met statutaire zetel in Nederland waarvan effecten alleen zijn toegelaten op een gereglementeerde markt of een vergelijkbare gereglementeerde markt die geen lidstaat is (art. 2:454 lid 4 sub c B.W.)

      Art. 2:449 lid 3 en 4 B.W. zijn op dit artikel van overeenkomstige toepassing.

      Bevel Ondernemingskamer tot uitleggen openbare mededeling aan effecten uitgevende instelling

      Als de Ondernemingskamer het verzoek uit art. 2:454 B.W. toewijst is het volgende van belang (art. 2:455 lid 1 B.W.). Als de Ondernemingskamer het bevel geeft dat de effecten uitgevende instelling een openbare mededeling moet uitleggen, geeft de Ondernemingskamer een termijn:

      1. Volgens art. 2:454 lid 2 B.W. en de voorschriften voor de toekomst en hoe deze worden toegepast (art. 2:455 lid 1 sub a B.W.). De gevolgen hiervan worden in de financiële verslaggeving beschreven.
      2. Op welke onderdelen de financiële verslaggeving niet voldoet aan de voorschriften en gevolgen gesteld in art. 2:454 lid 2 B.W. Het bevel daartoe dient nauwkeurige aanwijzingen te bevatten (art. 2:455 lid 1 sub b B.W.).

      Het is verplicht voor de effectenuitgevende instelling om de openbare mededeling te doen met inachtneming van het bevel (art. 2:455 lid 2 B.W.).

      De effecten uitgevende instelling kan de Ondernemingskamer verzoeken het bevel terug te trekken wegens wijziging van omstandigheden (art. 2:455 lid 3 B.W.). Het moet gaan om toekomstige stukken intrekken. De Ondernemingskamer dient eerst de Stichting Autoriteit Financiële Markten te hebben gehoord over dit verzoek.

      Als de beschikking betrekking heeft op een effecten uitgevende instelling opgericht naar recht van een andere staat zoals in art. 1 sub b onder 2 Wet toezicht financiële verslaggeving, dient de griffier van de Ondernemingskamer een afschrift te verstrekken aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten (art. 2:455 lid 4 B.W.).

      Art. 2:452 lid 5 en 2:453 lid 2 B.W. zijn van overeenkomstige toepassing (art. 2:455 lid 5 B.W.). 

      Auteur & Last edit

      [MdV, 17-03-2022; laatste bewerking OP 19-01-2023]

      Rechtspleging inzake de jaarrekening (Afd. 16, Titel 9, Boek 2 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!