Pagina inhoud

    Deskundigenbewijs (Par. 6, Afd. 9, Titel 2, Boek 1 Rv.)

    Inleiding bewijs door deskundigen

    Partijen kunnen de rechter ook vragen om een deskundige aan te wijzen – of zij kunnen een deskundige voordragen – ten bewijze van de door hen gestelde feiten dooreen deskundigenonderzoek. Het bewijs door deskundigen is geregeld in Par. 6 van Afd. 9, Titel 2, Boek 1 Rv.. De titel omvat 7 bepalingen (art. 194 Rv. tot en met art. 200 Rv.).

    Deskundigenonderzoek komt met enige regelmaat voor bij de vaststelling van letselschade, bij procedures over beroepsziekten en in het bouwrecht. Maar ook in andere zaken kan deskundigenbewijs zijn aangewezen, zoals financiële deskundigen die een bedrijfsschade moeten vaststellen. Ook voorafgaand aan een procedure is een voorlopig deskundigenonderzoek mogelijk om een door de rechter aangestelde deskundige de feiten in een geschil te laten onderzoeken. Zie de pagina Voorlopig deskundigenbericht.

    Er is een wetsvoorstel in behandeling tot wijziging van het bewijsrecht. Daarbij worden de bepalingen van Afdeling 9, Titel 2 Boek I Rv. vernummerd. Zie over dit wetsvoorstel ‘Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht’ de hoofdpagina Bewijsrecht.

    Leidraad deskundigen

    De Rechtspraak heeft een leidraad voor deskundigen uitgevaardigd, waarin richtlijnen gegeven worden voor de werkwijze bij het uitvoeren van de opdracht. Zie de Leidraad deskundigen rechtbanken in civiele zaken. Er is ook een Model deskundigenbericht.

    Er is ook een Gedragscode voor deskundigen. Deze is te vinden op de pagina van de rechtspraak over de deskundige. En tot slot is er ook het Register voor gerechtsdeskundigen. Zie het blog ‘Een deskundige deskundige!‘ van LRGD.

    Problemen die zich kunnen voordoen bij bewijs door deskundigen

    In het artikel ‘Deskundigenperikelen. Vijf problemen voor de civiele rechter‘ (Ars Aequi 2022 p. 869 e.v.) bespreekt mr. J. de Haan (rechter in Hof Den Bosch) een vijftal problemen waar de rechter tegenaan kan lopen bij deskundigenbewijs, en stelt hij voor een ‘code of best practices’ op te stellen. Die kwesties geven ook inzicht in de bij het in een procedure inschakelen van deskundigen van belang zijnde aandachtspunten.

    De rechter kan tegen de volgende problemen aanlopen:

    1. de onpartijdigheid van de deskundige kan ter discussie komen, zie hierna bij art. 198 lid 1 Rv.;

    2. de deskundige geeft partijen niet de gelegenheid op zijn bevindingen te reageren (hoor en wederhoor);

    3. de deskundige maakt gebruik van stukken waar partijen niet over beschikken;

    4. de deskundige laat een derde een deel van het onderzoek uitvoeren;

    5. de deskundige geeft geen (duidelijk) antwoord op de door de rechter gestelde vragen.

    De rechtspraak heeft voor het deskundigenbewijs een Leidraad opgesteld (zie onder).

    Deskundigenbericht of verhoor van een deskundige

    De rechter kan – op verzoek van een partij of ambtshalve – een deskundigenbericht of het horen van een deskundige bevelen (art. 194 lid 1 Rv.). Het vonnis vermeldt de punten waarover het oordeel van deskundigen wordt gevraagd.

    De hierna genoemde nadere beslissingen zijn steeds mogelijk hetzij ambtshalve, of op verzoek van de meest gerede partij, en na overleg met partijen. Voor een voorbeeld waarin de rechter het geraden achtte een deskundige aan te wijzen in plaats van boekenoplegging te gelasten, zie Hof Den Bosch 11 maart 2014 (Houtverwerkingsindustrie/concurrent).

    Benoeming deskundige

    De rechter benoemt de deskundige (of meerdere) na overleg met partijen (art. 194 lid 2 Rv.). De deskundige wordt opgedragen aan de rechter schriftelijk bericht in te leveren, of mondeling verslag uit te brengen. De deskundige krijgt van de griffier een afschrift van de beslissing waarin hij wordt benoemd.

    Geen rechtsmiddel tegen beslissing tot benoeming deskundige

    Wanneer een deskundige benoemd wordt, waarvan een partij vermoedt of weet dat deze zijn taak niet onafhankelijk kan vervullen, dan kan bezwaar gemaakt worden en kan een andere deskundige worden benoemd. Tegen de benoeming van een deskundige kan echter in beginsel geen rechtsmiddel worden ingesteld (art. 194 lid 2 Rv.). De griffier stuurt afschrift van de benoeming aan de deskundige (lid 3).

    In zijn conclusie in de zaak HR 9 februari 2010 (Chipshol III/Luchthaven Schiphol) gaat de P-G in op de vraag, wanneer niettemin kan worden opgekomen tegen de beslissing tot benoeming (of de weigering een andere deskundige te benoemen). In casu beriep Chipshol zich erop dat de deskundige partijdig was gelet op zijn zakelijke banden met Luchthaven Schiphol. De P-G merkt hierover op (7.12):

    “In de klacht wordt een beroep gedaan op de art. 198 lid 1 en 194 lid 4 Rv. en op art. 6 EVRM en wordt gesteld dat een doorbraak van het rechtsmiddelenverbod van art. 194 lid 2 Rv. gerechtvaardigd is.”

    Na een uitstapje naar de Luchtvaartwet volgen – na de conclusie dat die uitzonderingsbepalingen hier niet gelden – de volgende overwegingen (7.15 en 7.16):

    “Dit zou dan meebrengen dat de bepaling over de mogelijkheid van een hogere voorziening tegen de benoeming van (een) deskundige(n) in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – art. 194 lid 2 Rv. – op onderhavige zaak wél van toepassing is met als gevolg dat vervolgens zou moeten worden beoordeeld of doorbreking van het rechtsmiddelenverbod aan de orde is.

    Ik laat dit punt echter verder rusten omdat de beoordeling door de rechtbank van het bezwaar van Chipshol tegen de deskundige een feitelijk oordeel is dat in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst. Nu de rechtbank de bezwaren van Chipshol in haar beslissing heeft betrokken, is de motivering van de rechtbank begrijpelijk en voldoende. Dit oordeel kan dus niet tot cassatie leiden.”

    Afwijzing benoeming door deskundige

    Als de deskundige de benoeming niet aanneemt, kan de rechter een andere deskundige benoemen (art. 194 lid 4 Rv.). Dat kan ook als de deskundige zijn taak niet naar behoren zal kunnen volbrengen of weigerachtig is om dat te doen.

    Een partij kan ook bezwaar maken tegen de benoeming, bij voorbeeld omdat die volgens die partij niet onafhankelijk is. Ook dan kan de rechter besluiten een andere deskundige aan te wijzen. De rechter is daar echter vrij in.

    Nader deskundigenbericht

    Nadat de deskundige zijn rapport (bericht) heeft uitgebracht – of is gehoord – kan de rechter de deskundigen bevelen nadere mondelinge of schriftelijke toelichting te geven. De rechter kan de deskundige ook bevelen aanvulling te geven op het uitgebrachte deskundigenverslag of de mondelinge verklaring. Of een of meer andere deskundigen daartoe benoemen (art. 194 lid 5 Rv.).

    Voorschot voor de kosten van de deskundige

    De rechter kan de deskundige vragen zijn kosten te begroten. Aan de hand daarvan stelt de rechter een voorschot vast, dat – in principe – betaald moet worden door de eisende partij. De rechter kan ook nadere voorschotten opleggen. Zie ook het arrest vermeld op de pagina Voorlopig deskundigenbericht, waarin de Hoge Raad enkele overwegingen wijdt aan de kosten van de deskundigen en een door een partij daaraan te stellen maximum.

    In het vonnis (ex art. 194 lid 1 Rv.) waarin wordt beslist, dat een deskundige zal worden benoemd, kan de rechter het voorschot ook – in verband met de omstandigheden van het geding – opleggen aan de wederpartij of aan beide partijen.

    Alle voorschotten moeten betaald worden op de rekening van het gerecht waar de zaak dient dan wel ter griffie gestort te worden (art. 195 Rv.).

    Partijen die op toevoeging procederen – of die onvermogend zijn – worden geen kosten opgelegd (tweede volzin).

    Termijn voor betaling loon deskundige

    De rechter kan een termijn stellen voor het voldoen van het voorschot (art. 196 Rv.). Hiertegen staat geen rechtsmiddel open. Wordt niet binnen die termijn betaald, dan kan de rechter daaraan “de gevolgen verbinden die hij geraden acht”. Dit zal dus meestal gevolgen hebben voor het te bewijzen feit.

    Onderzoek in te stellen door deskundige

    Als de deskundige een onderzoek moet instellen, bepaalt de rechter bij hun benoeming of op een later tijdstip waar en wanneer zij tot het onderzoek zullen overgaan (art. 197 Rv.).

    Daarbij bepaalt de rechter ook de termijn waarbinnen de deskundigen hun schriftelijke bericht ter griffie moeten inleveren of de terechtzitting waarop zij mondeling verslag moeten uitbrengen. In het eerste geval wordt mede de dag bepaald waarop de zaak weer op de rol zal komen. In het tweede geval wordt deze dag bepaald op de terechtzitting waarop het verslag is uitgebracht (lid 2).

    Wanneer het rapport niet op tijd af is kan de rechter een nadere datum bepalen voor schriftelijk verslag of mondeling verslag ter zitting (lid 3).

    Verplichtingen deskundige: onpartijdig en naar beste weten

    De deskundige die de opdracht aanvaard heeft, is verplicht deze onpartijdig en naar beste weten te volbrengen (art. 198 lid 1 Rv.). De deskundige moet de opdracht onpartijdig uitvoeren. De rechter – en ook de deskundige zelf – zal dus voorafgaand aan de benoeming moeten nagaan of de deskundige zowel zakelijk als privé ‘vrij staat’. zie ook Leidraad deskundigen Par. 6, alinea 44 e.v. (p. 16). Daarbij moet ook schijn van partijdigheid – bvb. omdat de deskundige ook andere opdrachten voor een partij of aan een partij gelieerde partij uitvoert – worden vermeden.

    In het arrest HR 2 mei 2014 (X/Hallmark Nederland) oordeelde de Hoge Raad dat een klacht over het niet onpartijdig zijn van de deskundige tijdig genoeg aan de orde gesteld wordt wanneer dit in het 1e gedingstuk gedaan wordt na indiening van het deskundigenrapport. In de praktijk is dit echter wel rijkelijk laat, als er al eerder bedenkingen gerezen waren. De kosten van de partijdige deskundige kunnen dan voor rekening van de te laat ingrijpende partij komen (of blijven).

    Het is beter dadelijk wanneer de bedenkingen gerezen zijn aan de bel te trekken bij de rechter. De bezwaren moeten wel gefundeerd (objectief gerechtvaardigd) zijn en onderbouwd worden. De rechter moet dan ingrijpen, zie o.a. HR 6 maart 2015 (onteigening Den Dungen/Staat) (r.o. 3.4.1).

    Wanneer de deskundige zijn taak volbrengt, maar vervolgens blijkt dat deze nauwe relaties heeft met één van de partijen, dan kan dit nadelig werken voor de bewijskracht van het deskundigenbericht. Vgl. Hof Arnhem 27 april 2004, JBPr 2004, 56 (zie r.o. 4.4 laatste alinea), waar het Hof aanleiding zag het rapport aan te merken als een partijrapport en de kosten ten laste van de partij bracht die de deskundige kende.

    Hoor en wederhoor deskundige en invloed partijen

    De deskundige rapporteert aan de rechter, maar moet gelegenheid geven tot hoor en wederhoor. Dit moet ook uit het schriftelijk verslag blijken (art. 198 lid 2 Rv.). Zie ook Leidraad deskundigen, Par. 5 Hoor en wederhoor (voor de werkwijze zie alinea 25). Hoor en wederhoor is het meest fundamentele rechtsbeginsel in het procesrecht (vgl. art. 19 Rv. en art. 6 EVRM). Zie ook de pagina Algemene beginselen procedures.

    Volgt de deskundige deze werkwijze niet op, en dient hij zonder inspraak van partijen het rapport in, dan maakt dat niet per se dat het rapport niet gebruikt kan worden. Zie HR 25 november 2005 (mislukte sterilisatie). Het is aan de rechter om zich desgewenst nader te laten voorlichten door de deskundige (r.o. 3.10, laatste zin).

    De rechter kan overigens de deskundige gelasten om alsnog hoor en wederhoor toe te passen. Het ingediende rapport wordt dan alsnog het concept waar partijen op kunnen reageren, en aan de hand daarvan stelt de deskundige het definitieve rapport op en dient dit (opnieuw) in bij de rechter. Of als de bezwaren wegens schending van hoor en wederhoor pas in de conclusies na deskundigenbericht naar voren gebracht worden, kan de rechter de deskundige om een nadere reactie vragen (art. 194 lid 5 Rv.).

    Het tussenarrest van Hof Den Bosch van 5 oktober 2021 (letsel paard ‘U2’) over gestelde schade door letsel aan het paard genaamd ‘U2’ oordeelt het Hof over de vragen, die partijen aan de deskundige gesteld willen zien. Het Hof neemt een aantal vragen over, maar andere ook weer niet (zie r.o. 9.2.1 en volgende). Dit geeft een inkijkje in hoe dit in de praktijk in zijn werk gaat en hoe de rechter vragen al dan niet overneemt, en waarom.

    Het is dus zeker de moeite waard om zelf ook vragen aan te dragen, die de rechter kan overnemen, om het deskundigenbewijs zo goed mogelijk te laten uitvoeren.

    Dossier van de deskundige

    De rechter zorgt ervoor, dat de deskundige het volledige procesdossier ontvangt. Dit zal in de praktijk aangeleverd moeten worden door één van de partijen, doorgaans de eisende partij. Partijen zijn gehouden desgevraagd nadere stukken met betrekking tot de zaak aan de deskundige aan te leveren (art. 198 lid 3 Rv.).

    Zij kunnen ook uit eigen beweging stukken aan de deskundige toesturen of overhandigen, met afschrift aan de wederpartij. Zie Leidraad deskundigen Par. 7, ‘Processtukken en andere stukken’ (alinea 54 e.v., p. 18).

    Deskundige gebruikt stukken die de partijen niet kennen

    Wanneer de deskundige zich mede baseert op stukken die niet bekend zijn bij partijen dan wordt daarmee de hoor en wederhoor geschonden. Dit is alleen bij hoge uitzondering mogelijk (art. 19 lid 1 Rv. zie de pagina Algemene voorschriften procedures). De rechter mag zijn beslissing niet op stukken baseren die niet zijn gedeeld en waarover partijen zich niet hebben kunnen uitlaten. Vgl. HR 1 oktober 2021 (zorgmachtiging).

    Dit principe lijdt bij het deskundigenbewijs uitzondering. Het is vaste rechtspraak dat partijen niet steeds de beschikking hoeven te krijgen over alle bescheiden en gegevens waarop het deskundigenoordeel is gebaseerd. Zie HR 13 maart 2015 (gezag over minderjarige). De Hoge Raad liet het oordeel van het Hof in stand, dat de ruwe test- en onderzoeksresultaten en een concept-rapportage over de minderjarige niet gedeeld hoefden te worden. De Hoge Raad verwijst hierbij naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 18 maart 1997 Mantovanelli/Frankrijk C – 22.1.1996, Reports 1997-II). Zie ook HR 2 december 2016 (onteigening gemeente Beuningen).

    Wanneer de deskundige zijn oordeel wel mede op een niet ontsloten stuk heeft gebaseerd, zal bezien moeten worden of de partij daadwerkelijk voldoende heeft kunnen reageren op het mede daarop gebaseerde deskundigenbericht. Als dat niet zo is, dan moet de partij daar alsnog op kunnen reageren. Als de deskundige zich baseert op stukken waarover de partijen niet beschikken, dan is het aan te raden dat de deskundige dit in het concept rapport vermeldt. Dan kan daar tijdig op worden ingegrepen en kan de rechter zo nodig gevraagd worden of die stukken toch ook met partijen gedeeld moeten worden.

    In een later stadium – als het definitieve rapport al is ingediend – kan dit eventueel nog hersteld worden doordat de partijen zich mogen uitlaten en de deskundige daarop reageert. Of de rechter kan bevelen dat die stukken met partijen gedeeld moeten worden en daarop mogen reageren. Het is geen wet van Meden en Perzen dat dit steeds moet gebeuren. Een partij die bezwaar heeft moet onderbouwen dat zonder inzage in die stukken het rapport niet controleerbaar is.

    Als het gaat om algemene informatie die de deskundige heeft gebruikt, zoals vakkennis, dan ligt het niet voor de hand dat ook die moet worden ontsloten voor partijen. Daarvoor is de deskundige immers de deskundige.

    Deskundige schakelt een derde in voor uitvoering van (een deel van) het deskundigenverslag

    Het inschakelen van derden bij het uitvoeren van het onderzoek wordt in de Leidraad behandeld in Par. 10. De Leidraad bepaalt dat het de deskundige niet is toegestaan om de gehele opdracht een een derde uit te besteden (Leidraad alinea 79). Mag hij dan wel een deel uitbesteden? Het inschakelen van een collega deskundige om mee te kijken is niet verboden. Zie ook de conclusie P-G bij de hierna vermelde zaak X/’t Sleyk & DOGM (randnr. 17).

    Het kan echter regelmatig voorkomen dat er sprake is van complexe vraagstelling, waarbij het inschakelen van meerdere deskundigen gewenst is (bvb. een arts en een arbeidsdeskundige als het gaat om arbeidsongeschiktheid, of meerdere medische specialismen), of wanneer het een omvangrijk onderzoek is (zoals een registeraccountant die een boekenonderzoek moet doen en daar een heel team op zet).

    Wanneer de deskundige een deel van de vraagstelling bij een andere deskundige legt, dan is het wel zaak partijen op de hoogte te stellen en hen inspraak te geven op de vraagstelling (hoor en wederhoor). Zie HR 8 juli 2011 (X./’t Sleyk & DOGM) en Leidraad alinea 80 en 81. In het arrest HR 2 december 2016 (onteigening gemeente Beuningen), waarbij de deskundige die de onteigeningsschade moest vaststellen een rentmeester geraadpleegd had – zonder dat duidelijk was waarvoor en wat diens inbreng was geweest – legde de Hoge Raad hierbij de maatstaf aan, of partijen voldoende effectief commentaar hadden kunnen geven (r.o. 5.1.3).

    De kosten van het inschakelen van de derde kunnen via de deskundige aan de meest gerede partij (in beginsel de eiser, maar de rechter kan de kosten ook opleggen aan gedaagde) in rekening gebracht worden. De derde kan niet zelf declareren want hij is immers niet door de rechter aangewezen. Het is dus wel aan te raden als de deskundige dit eerst kort sluit voordat hij een derde inschakelt.

    De deskundige geeft geen antwoord op de door de rechter gestelde vragen

    Het kan voorkomen dat de deskundige geen concludent antwoord geeft op de aan hem gestelde vragen. In de zaak die leidde tot het arrest HR 27 oktober 2017 (patiënt/Academisch Ziekenhuis Maastricht) was de reden daarvan, dat de deskundige het antwoord eenvoudigweg niet wist. De voorliggende vraag was, of een snellere operatie een beter behandelresultaat zou hebben opgeleverd voor een patiënt dan de later uitgevoerde operatie. Dit is overigens een vraag die in het kader van de coronavertraging in de zorg nog wel vaker zal kunnen opduiken. Het Hof had hier de conclusie aan verbonden om de vordering af te wijzen. De Hoge Raad vond dat in dit geval te kort door de bocht en vond dat het Hof opdracht had moeten geven tot nader onderzoek (r.o. 3.4.2).

    De rechter heeft in de situatie dat de deskundige geen of geen helder antwoord geeft op de gestelde vragen meerdere opties: het stellen van nadere vragen, nader onderzoek laten verrichten of de deskundige ter zitting bevragen. Wanneer er ook partijdeskundigen zijn ingeschakeld kan zo’n hoorzitting voor de rechter verhelderend werken, wanneer daarbij alle betrokken deskundigen met elkaar in gesprek gebracht worden (in het Engelse procesrecht ‘hot tubbing’ genoemd). Het voorstel om dit ook in de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht op te nemen is door de regering niet opgevolgd. Maar het staat de rechter vrij dit zelf via een hoorzitting te organiseren.

    Deskundige in opdracht van partijen

    De rechter kan ook besluiten een door een partij voorgedragen deskundige te horen (art. 200 lid 1 Rv.). Wanneer beide partijen samen hebben besloten een bepaalde deskundige aan te trekken en zich vooraf aan diens bevindingen gecommitteerd hebben, dan kan diens rapport niet zomaar buiten beschouwing blijven, ook niet wanneer verschillende deskundigen tot een ander oordeel over de gestelde vraag komen dan de door de rechtbank aangestelde deskundige. Vgl. Rb. Alkmaar 20 oktober 2004, NJ 2004, 647.

    Beoordeling van het deskundigenbewijs

    De rechter is in beginsel vrij in de beoordeling van het door middel van deskundigen – als deskundigenbericht of verhoor van deskundigen – geleverde bewijs. Het deskundigenbewijs is slechts één van de bewijsmiddelen (art. 152 lid 1 Rv.). De hoofdregel van het bewijsrecht, dat de rechter in beginsel vrij is in de beoordeling van het bewijs (art. 152 lid 2 Rv.) geldt onverkort, ook ten aanzien van deskundigenbewijs, ook als de deskundige is benoemd door de rechter zelf. De rechter kan ook meer gewicht toekennen een bvb. het rapport van een partijdeskundige dan de door de rechter zelf benoemde deskundige. Zie ook de pagina Algemene bepalingen bewijsrecht.

    De rechter kan zo nodig een tweede deskundige benoemen om het rapport van de eerste deskundige te valideren. Dit kan een meer beperkte opdracht zijn, waarbij de tweede deskundige zich kan uitlaten of bepaalde passages in het eerste rapport al dan niet partijdig zijn.

    Motiveringsplicht rechter bij oordeel over deskundigenrapport

    In beginsel kan de rechter de uitkomst van het deskundigenbericht min of meer overnemen. De rechter is immers zelf niet deskundig – daarom is de deskundige ingeschakeld – en hij heeft het onderzoek niet verricht, dus hij kan de juistheid van het rapport van de deskundige niet beoordelen (de zgn. ‘deskundigenparadox’). Zie ook Ars Aequi 2018, Afl. 1 p. 86 -89 (“A. Hoving, de deskundigenparadox”).

    De rechter heeft dan ook een beperkte motiveringsplicht, zoals de Hoge Raad oordeelde in HR 9 december 2011 (ouders baby met hypoglycemie/Flevoziekenhuis).

    De mate waarin de rechter zijn beslissing zal moeten motiveren hangt verder af van de omstandigheden. Daarbij speelt onder andere mee de aard van het deskundigenbewijs (het onderwerp van deskundigheid) en de gang van zaken in de procedure, en de mate waarin partijen zich hebben kunnen uitlaten over het deskundigenbewijs. Wanneer er ook partijdeskundigen bij de zaak betrokken zijn, zal de rechter er verstandig aan doen het debat tussen partijen en deskundigen vorm te geven om te voldoen aan de motiveringsplicht, zo blijkt uit uit het arrest inzake de baby met hypoglycemie.

    De rechter kan het deskundigenrapport natuurlijk wel naar uiterlijke kenmerken toetsen: is het rapport relevant voor de gestelde vragen, voldoet het aan de eisen van onpartijdigheid en deskundigheid (voor zover de rechter dat prima facie kan beoordelen), is het consistent (logica en verenigbaar met het overige bewijs) en is het coherent. Ook kan de rechter zich de vraag stellen of het rapport volledig en begrijpelijk is en of het logisch te volgen is.

    Oudere arresten over de motiveringsplicht van de rechter bij deskundigenbewijs

    In het arrest HR 5 december 2003 (Stichting Nieuw Vredenburgh/Nieuwe Hollandse Lloyd) vorderde de stichting een uitkering onder de bij NHL afgesloten brandverzekering. De Stichting droeg de bewijslast van haar stelling, dat de brand niet was veroorzaakt of de schade niet is vergroot door overtreding van clausule 12. Die clausule hield in: “Onmiddellijk na sluitingstijd moet de inhoud van de asbakken en afvalemmers worden verzameld in een metalen afvalbak, voorzien van een metalen deksel of in een afvalbak van onbrandbare en/of zelfdovende constructie.”

    Nadat beide partijen verschillende deskundigen een rapport hadden laten uitbrengen, benoemde de rechtbank ook nog een onpartijdige deskundige, die zich mede had uitgelaten over de bevindingen van de andere drie deskundigen. De rechtbank en het Hof weken evenwel af van de bevindingen van die deskundige en wezen de vorderingen van de stichting af. De Hoge Raad acht de motivering van de beslissing van het Hof onvoldoende en overweegt hierover het volgende (r.o. 3.6 – redactie lay-out van MdV):

    “In de onderhavige zaak hebben beide partijen aan de hand van door hen geraadpleegde deskundigen van wie de rapporten in het geding zijn, hun stellingen toegelicht. Omdat deze deskundigen het niet eens waren over de waarschijnlijke oorzaak van de brand, lag het voor de hand dat, zoals ook is gebeurd, een deskundige door de rechter werd benoemd die (mede) tot taak had ten behoeve van de rechter commentaar te leveren op de rapporten van de door partijen geraadpleegde deskundigen.

    Indien de rechter in een dergelijk geval de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige volgt, zal de rechter zijn beslissing in het algemeen niet verder behoeven te motiveren dan door aan te geven dat de door deze deskundige gebezigde motivering. Zeker als deze vooral is gebaseerd op bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie, hem overtuigend voorkomt.

    De rechter zal op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige moeten ingaan, als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze.

    Indien de rechter in een geval als hier bedoeld de zienswijze van de door de hem benoemde deskundige niet volgt, dient hij in beginsel zijn oordeel van een zodanige motivering te voorzien, dat deze voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om deze zowel voor partijen als voor derden, daaronder begrepen de hogere rechter, controleerbaar en aanvaardbaar te maken.

    Met name in een geval als hier bedoeld waarin partijen, door zich te beroepen op de uiteenlopende zienswijzen van de door haar geraadpleegde deskundigen, voldoende gemotiveerde standpunten hebben ingenomen en voldoende duidelijk hebben aangegeven waarom zij het oordeel van de door de rechter benoemde deskundige al dan niet aanvaardbaar achten.”

    In de zaak van HR 19 oktober 2007 (gelaedeerde/Interpolis) kwam de gelaedeerde in cassatie tegen de beslissing van het Hof tot afwijzing van zijn vordering tot schadevergoeding wegens arbeidsongeschiktheid, nadat een deskundige in een voorlopig deskundigenonderzoek – dat was ingesteld op verzoek van de gelaedeerde – tot het oordeel kwam dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid. De Hoge Raad bekrachtigt het oordeel van het Hof, overwegende (r.o. 3.6, laatste alinea):

    “… heeft het hof met het hiervoor geciteerde oordeel vooropgesteld dat een procespartij die onder overlegging van een bericht dat is uitgebracht in een voorlopig deskundigenonderzoek een vordering instelt, rekening ermee heeft te houden dat hij met deugdelijke argumenten moet komen als hij de rechter ervan wil weerhouden dat deskundigenbericht te volgen.”

    De maatstaf uit het arrest Vredenburgh/NHL heeft de Hoge Raad herhaald in de zaak HR 19 februari 2010 (Chipshol III/Luchthaven Schiphol). De Hoge Raad overweegt als volgt (r.o. 7.2.4):

    “Daarbij wordt tot uitgangspunt genomen dat de waardering van bewijs is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en dat deze daarbij een grote mate van vrijheid heeft, waarbij hij in beginsel een beperkte motiveringsplicht heeft ook wat betreft zijn beslissing de zienswijze van een deskundige al dan niet te volgen.

    In het licht hiervan is niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd het kennelijke oordeel van de rechtbank, dat de door Chipshol genoemde verschillen tussen de bevindingen van de deskundigen en die van A en G niet een voldoende (overtuigende) betwisting inhouden van de zienswijze van de deskundigen.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 29-6-2018; laatste bewerking 22-05-2023]

    Deskundigenbewijs (Par. 6, Afd. 9, Titel 2, Boek 1 Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Deskundigenbewijs (Par. 6, Afd. 9, Titel 2, Boek 1 Rv.)

      Inleiding bewijs door deskundigen

      Partijen kunnen de rechter ook vragen om een deskundige aan te wijzen – of zij kunnen een deskundige voordragen – ten bewijze van de door hen gestelde feiten dooreen deskundigenonderzoek. Het bewijs door deskundigen is geregeld in Par. 6 van Afd. 9, Titel 2, Boek 1 Rv.. De titel omvat 7 bepalingen (art. 194 Rv. tot en met art. 200 Rv.).

      Deskundigenonderzoek komt met enige regelmaat voor bij de vaststelling van letselschade, bij procedures over beroepsziekten en in het bouwrecht. Maar ook in andere zaken kan deskundigenbewijs zijn aangewezen, zoals financiële deskundigen die een bedrijfsschade moeten vaststellen. Ook voorafgaand aan een procedure is een voorlopig deskundigenonderzoek mogelijk om een door de rechter aangestelde deskundige de feiten in een geschil te laten onderzoeken. Zie de pagina Voorlopig deskundigenbericht.

      Er is een wetsvoorstel in behandeling tot wijziging van het bewijsrecht. Daarbij worden de bepalingen van Afdeling 9, Titel 2 Boek I Rv. vernummerd. Zie over dit wetsvoorstel ‘Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht’ de hoofdpagina Bewijsrecht.

      Leidraad deskundigen

      De Rechtspraak heeft een leidraad voor deskundigen uitgevaardigd, waarin richtlijnen gegeven worden voor de werkwijze bij het uitvoeren van de opdracht. Zie de Leidraad deskundigen rechtbanken in civiele zaken. Er is ook een Model deskundigenbericht.

      Er is ook een Gedragscode voor deskundigen. Deze is te vinden op de pagina van de rechtspraak over de deskundige. En tot slot is er ook het Register voor gerechtsdeskundigen. Zie het blog ‘Een deskundige deskundige!‘ van LRGD.

      Problemen die zich kunnen voordoen bij bewijs door deskundigen

      In het artikel ‘Deskundigenperikelen. Vijf problemen voor de civiele rechter‘ (Ars Aequi 2022 p. 869 e.v.) bespreekt mr. J. de Haan (rechter in Hof Den Bosch) een vijftal problemen waar de rechter tegenaan kan lopen bij deskundigenbewijs, en stelt hij voor een ‘code of best practices’ op te stellen. Die kwesties geven ook inzicht in de bij het in een procedure inschakelen van deskundigen van belang zijnde aandachtspunten.

      De rechter kan tegen de volgende problemen aanlopen:

      1. de onpartijdigheid van de deskundige kan ter discussie komen, zie hierna bij art. 198 lid 1 Rv.;

      2. de deskundige geeft partijen niet de gelegenheid op zijn bevindingen te reageren (hoor en wederhoor);

      3. de deskundige maakt gebruik van stukken waar partijen niet over beschikken;

      4. de deskundige laat een derde een deel van het onderzoek uitvoeren;

      5. de deskundige geeft geen (duidelijk) antwoord op de door de rechter gestelde vragen.

      De rechtspraak heeft voor het deskundigenbewijs een Leidraad opgesteld (zie onder).

      Deskundigenbericht of verhoor van een deskundige

      De rechter kan – op verzoek van een partij of ambtshalve – een deskundigenbericht of het horen van een deskundige bevelen (art. 194 lid 1 Rv.). Het vonnis vermeldt de punten waarover het oordeel van deskundigen wordt gevraagd.

      De hierna genoemde nadere beslissingen zijn steeds mogelijk hetzij ambtshalve, of op verzoek van de meest gerede partij, en na overleg met partijen. Voor een voorbeeld waarin de rechter het geraden achtte een deskundige aan te wijzen in plaats van boekenoplegging te gelasten, zie Hof Den Bosch 11 maart 2014 (Houtverwerkingsindustrie/concurrent).

      Benoeming deskundige

      De rechter benoemt de deskundige (of meerdere) na overleg met partijen (art. 194 lid 2 Rv.). De deskundige wordt opgedragen aan de rechter schriftelijk bericht in te leveren, of mondeling verslag uit te brengen. De deskundige krijgt van de griffier een afschrift van de beslissing waarin hij wordt benoemd.

      Geen rechtsmiddel tegen beslissing tot benoeming deskundige

      Wanneer een deskundige benoemd wordt, waarvan een partij vermoedt of weet dat deze zijn taak niet onafhankelijk kan vervullen, dan kan bezwaar gemaakt worden en kan een andere deskundige worden benoemd. Tegen de benoeming van een deskundige kan echter in beginsel geen rechtsmiddel worden ingesteld (art. 194 lid 2 Rv.). De griffier stuurt afschrift van de benoeming aan de deskundige (lid 3).

      In zijn conclusie in de zaak HR 9 februari 2010 (Chipshol III/Luchthaven Schiphol) gaat de P-G in op de vraag, wanneer niettemin kan worden opgekomen tegen de beslissing tot benoeming (of de weigering een andere deskundige te benoemen). In casu beriep Chipshol zich erop dat de deskundige partijdig was gelet op zijn zakelijke banden met Luchthaven Schiphol. De P-G merkt hierover op (7.12):

      “In de klacht wordt een beroep gedaan op de art. 198 lid 1 en 194 lid 4 Rv. en op art. 6 EVRM en wordt gesteld dat een doorbraak van het rechtsmiddelenverbod van art. 194 lid 2 Rv. gerechtvaardigd is.”

      Na een uitstapje naar de Luchtvaartwet volgen – na de conclusie dat die uitzonderingsbepalingen hier niet gelden – de volgende overwegingen (7.15 en 7.16):

      “Dit zou dan meebrengen dat de bepaling over de mogelijkheid van een hogere voorziening tegen de benoeming van (een) deskundige(n) in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – art. 194 lid 2 Rv. – op onderhavige zaak wél van toepassing is met als gevolg dat vervolgens zou moeten worden beoordeeld of doorbreking van het rechtsmiddelenverbod aan de orde is.

      Ik laat dit punt echter verder rusten omdat de beoordeling door de rechtbank van het bezwaar van Chipshol tegen de deskundige een feitelijk oordeel is dat in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst. Nu de rechtbank de bezwaren van Chipshol in haar beslissing heeft betrokken, is de motivering van de rechtbank begrijpelijk en voldoende. Dit oordeel kan dus niet tot cassatie leiden.”

      Afwijzing benoeming door deskundige

      Als de deskundige de benoeming niet aanneemt, kan de rechter een andere deskundige benoemen (art. 194 lid 4 Rv.). Dat kan ook als de deskundige zijn taak niet naar behoren zal kunnen volbrengen of weigerachtig is om dat te doen.

      Een partij kan ook bezwaar maken tegen de benoeming, bij voorbeeld omdat die volgens die partij niet onafhankelijk is. Ook dan kan de rechter besluiten een andere deskundige aan te wijzen. De rechter is daar echter vrij in.

      Nader deskundigenbericht

      Nadat de deskundige zijn rapport (bericht) heeft uitgebracht – of is gehoord – kan de rechter de deskundigen bevelen nadere mondelinge of schriftelijke toelichting te geven. De rechter kan de deskundige ook bevelen aanvulling te geven op het uitgebrachte deskundigenverslag of de mondelinge verklaring. Of een of meer andere deskundigen daartoe benoemen (art. 194 lid 5 Rv.).

      Voorschot voor de kosten van de deskundige

      De rechter kan de deskundige vragen zijn kosten te begroten. Aan de hand daarvan stelt de rechter een voorschot vast, dat – in principe – betaald moet worden door de eisende partij. De rechter kan ook nadere voorschotten opleggen. Zie ook het arrest vermeld op de pagina Voorlopig deskundigenbericht, waarin de Hoge Raad enkele overwegingen wijdt aan de kosten van de deskundigen en een door een partij daaraan te stellen maximum.

      In het vonnis (ex art. 194 lid 1 Rv.) waarin wordt beslist, dat een deskundige zal worden benoemd, kan de rechter het voorschot ook – in verband met de omstandigheden van het geding – opleggen aan de wederpartij of aan beide partijen.

      Alle voorschotten moeten betaald worden op de rekening van het gerecht waar de zaak dient dan wel ter griffie gestort te worden (art. 195 Rv.).

      Partijen die op toevoeging procederen – of die onvermogend zijn – worden geen kosten opgelegd (tweede volzin).

      Termijn voor betaling loon deskundige

      De rechter kan een termijn stellen voor het voldoen van het voorschot (art. 196 Rv.). Hiertegen staat geen rechtsmiddel open. Wordt niet binnen die termijn betaald, dan kan de rechter daaraan “de gevolgen verbinden die hij geraden acht”. Dit zal dus meestal gevolgen hebben voor het te bewijzen feit.

      Onderzoek in te stellen door deskundige

      Als de deskundige een onderzoek moet instellen, bepaalt de rechter bij hun benoeming of op een later tijdstip waar en wanneer zij tot het onderzoek zullen overgaan (art. 197 Rv.).

      Daarbij bepaalt de rechter ook de termijn waarbinnen de deskundigen hun schriftelijke bericht ter griffie moeten inleveren of de terechtzitting waarop zij mondeling verslag moeten uitbrengen. In het eerste geval wordt mede de dag bepaald waarop de zaak weer op de rol zal komen. In het tweede geval wordt deze dag bepaald op de terechtzitting waarop het verslag is uitgebracht (lid 2).

      Wanneer het rapport niet op tijd af is kan de rechter een nadere datum bepalen voor schriftelijk verslag of mondeling verslag ter zitting (lid 3).

      Verplichtingen deskundige: onpartijdig en naar beste weten

      De deskundige die de opdracht aanvaard heeft, is verplicht deze onpartijdig en naar beste weten te volbrengen (art. 198 lid 1 Rv.). De deskundige moet de opdracht onpartijdig uitvoeren. De rechter – en ook de deskundige zelf – zal dus voorafgaand aan de benoeming moeten nagaan of de deskundige zowel zakelijk als privé ‘vrij staat’. zie ook Leidraad deskundigen Par. 6, alinea 44 e.v. (p. 16). Daarbij moet ook schijn van partijdigheid – bvb. omdat de deskundige ook andere opdrachten voor een partij of aan een partij gelieerde partij uitvoert – worden vermeden.

      In het arrest HR 2 mei 2014 (X/Hallmark Nederland) oordeelde de Hoge Raad dat een klacht over het niet onpartijdig zijn van de deskundige tijdig genoeg aan de orde gesteld wordt wanneer dit in het 1e gedingstuk gedaan wordt na indiening van het deskundigenrapport. In de praktijk is dit echter wel rijkelijk laat, als er al eerder bedenkingen gerezen waren. De kosten van de partijdige deskundige kunnen dan voor rekening van de te laat ingrijpende partij komen (of blijven).

      Het is beter dadelijk wanneer de bedenkingen gerezen zijn aan de bel te trekken bij de rechter. De bezwaren moeten wel gefundeerd (objectief gerechtvaardigd) zijn en onderbouwd worden. De rechter moet dan ingrijpen, zie o.a. HR 6 maart 2015 (onteigening Den Dungen/Staat) (r.o. 3.4.1).

      Wanneer de deskundige zijn taak volbrengt, maar vervolgens blijkt dat deze nauwe relaties heeft met één van de partijen, dan kan dit nadelig werken voor de bewijskracht van het deskundigenbericht. Vgl. Hof Arnhem 27 april 2004, JBPr 2004, 56 (zie r.o. 4.4 laatste alinea), waar het Hof aanleiding zag het rapport aan te merken als een partijrapport en de kosten ten laste van de partij bracht die de deskundige kende.

      Hoor en wederhoor deskundige en invloed partijen

      De deskundige rapporteert aan de rechter, maar moet gelegenheid geven tot hoor en wederhoor. Dit moet ook uit het schriftelijk verslag blijken (art. 198 lid 2 Rv.). Zie ook Leidraad deskundigen, Par. 5 Hoor en wederhoor (voor de werkwijze zie alinea 25). Hoor en wederhoor is het meest fundamentele rechtsbeginsel in het procesrecht (vgl. art. 19 Rv. en art. 6 EVRM). Zie ook de pagina Algemene beginselen procedures.

      Volgt de deskundige deze werkwijze niet op, en dient hij zonder inspraak van partijen het rapport in, dan maakt dat niet per se dat het rapport niet gebruikt kan worden. Zie HR 25 november 2005 (mislukte sterilisatie). Het is aan de rechter om zich desgewenst nader te laten voorlichten door de deskundige (r.o. 3.10, laatste zin).

      De rechter kan overigens de deskundige gelasten om alsnog hoor en wederhoor toe te passen. Het ingediende rapport wordt dan alsnog het concept waar partijen op kunnen reageren, en aan de hand daarvan stelt de deskundige het definitieve rapport op en dient dit (opnieuw) in bij de rechter. Of als de bezwaren wegens schending van hoor en wederhoor pas in de conclusies na deskundigenbericht naar voren gebracht worden, kan de rechter de deskundige om een nadere reactie vragen (art. 194 lid 5 Rv.).

      Het tussenarrest van Hof Den Bosch van 5 oktober 2021 (letsel paard ‘U2’) over gestelde schade door letsel aan het paard genaamd ‘U2’ oordeelt het Hof over de vragen, die partijen aan de deskundige gesteld willen zien. Het Hof neemt een aantal vragen over, maar andere ook weer niet (zie r.o. 9.2.1 en volgende). Dit geeft een inkijkje in hoe dit in de praktijk in zijn werk gaat en hoe de rechter vragen al dan niet overneemt, en waarom.

      Het is dus zeker de moeite waard om zelf ook vragen aan te dragen, die de rechter kan overnemen, om het deskundigenbewijs zo goed mogelijk te laten uitvoeren.

      Dossier van de deskundige

      De rechter zorgt ervoor, dat de deskundige het volledige procesdossier ontvangt. Dit zal in de praktijk aangeleverd moeten worden door één van de partijen, doorgaans de eisende partij. Partijen zijn gehouden desgevraagd nadere stukken met betrekking tot de zaak aan de deskundige aan te leveren (art. 198 lid 3 Rv.).

      Zij kunnen ook uit eigen beweging stukken aan de deskundige toesturen of overhandigen, met afschrift aan de wederpartij. Zie Leidraad deskundigen Par. 7, ‘Processtukken en andere stukken’ (alinea 54 e.v., p. 18).

      Deskundige gebruikt stukken die de partijen niet kennen

      Wanneer de deskundige zich mede baseert op stukken die niet bekend zijn bij partijen dan wordt daarmee de hoor en wederhoor geschonden. Dit is alleen bij hoge uitzondering mogelijk (art. 19 lid 1 Rv. zie de pagina Algemene voorschriften procedures). De rechter mag zijn beslissing niet op stukken baseren die niet zijn gedeeld en waarover partijen zich niet hebben kunnen uitlaten. Vgl. HR 1 oktober 2021 (zorgmachtiging).

      Dit principe lijdt bij het deskundigenbewijs uitzondering. Het is vaste rechtspraak dat partijen niet steeds de beschikking hoeven te krijgen over alle bescheiden en gegevens waarop het deskundigenoordeel is gebaseerd. Zie HR 13 maart 2015 (gezag over minderjarige). De Hoge Raad liet het oordeel van het Hof in stand, dat de ruwe test- en onderzoeksresultaten en een concept-rapportage over de minderjarige niet gedeeld hoefden te worden. De Hoge Raad verwijst hierbij naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 18 maart 1997 Mantovanelli/Frankrijk C – 22.1.1996, Reports 1997-II). Zie ook HR 2 december 2016 (onteigening gemeente Beuningen).

      Wanneer de deskundige zijn oordeel wel mede op een niet ontsloten stuk heeft gebaseerd, zal bezien moeten worden of de partij daadwerkelijk voldoende heeft kunnen reageren op het mede daarop gebaseerde deskundigenbericht. Als dat niet zo is, dan moet de partij daar alsnog op kunnen reageren. Als de deskundige zich baseert op stukken waarover de partijen niet beschikken, dan is het aan te raden dat de deskundige dit in het concept rapport vermeldt. Dan kan daar tijdig op worden ingegrepen en kan de rechter zo nodig gevraagd worden of die stukken toch ook met partijen gedeeld moeten worden.

      In een later stadium – als het definitieve rapport al is ingediend – kan dit eventueel nog hersteld worden doordat de partijen zich mogen uitlaten en de deskundige daarop reageert. Of de rechter kan bevelen dat die stukken met partijen gedeeld moeten worden en daarop mogen reageren. Het is geen wet van Meden en Perzen dat dit steeds moet gebeuren. Een partij die bezwaar heeft moet onderbouwen dat zonder inzage in die stukken het rapport niet controleerbaar is.

      Als het gaat om algemene informatie die de deskundige heeft gebruikt, zoals vakkennis, dan ligt het niet voor de hand dat ook die moet worden ontsloten voor partijen. Daarvoor is de deskundige immers de deskundige.

      Deskundige schakelt een derde in voor uitvoering van (een deel van) het deskundigenverslag

      Het inschakelen van derden bij het uitvoeren van het onderzoek wordt in de Leidraad behandeld in Par. 10. De Leidraad bepaalt dat het de deskundige niet is toegestaan om de gehele opdracht een een derde uit te besteden (Leidraad alinea 79). Mag hij dan wel een deel uitbesteden? Het inschakelen van een collega deskundige om mee te kijken is niet verboden. Zie ook de conclusie P-G bij de hierna vermelde zaak X/’t Sleyk & DOGM (randnr. 17).

      Het kan echter regelmatig voorkomen dat er sprake is van complexe vraagstelling, waarbij het inschakelen van meerdere deskundigen gewenst is (bvb. een arts en een arbeidsdeskundige als het gaat om arbeidsongeschiktheid, of meerdere medische specialismen), of wanneer het een omvangrijk onderzoek is (zoals een registeraccountant die een boekenonderzoek moet doen en daar een heel team op zet).

      Wanneer de deskundige een deel van de vraagstelling bij een andere deskundige legt, dan is het wel zaak partijen op de hoogte te stellen en hen inspraak te geven op de vraagstelling (hoor en wederhoor). Zie HR 8 juli 2011 (X./’t Sleyk & DOGM) en Leidraad alinea 80 en 81. In het arrest HR 2 december 2016 (onteigening gemeente Beuningen), waarbij de deskundige die de onteigeningsschade moest vaststellen een rentmeester geraadpleegd had – zonder dat duidelijk was waarvoor en wat diens inbreng was geweest – legde de Hoge Raad hierbij de maatstaf aan, of partijen voldoende effectief commentaar hadden kunnen geven (r.o. 5.1.3).

      De kosten van het inschakelen van de derde kunnen via de deskundige aan de meest gerede partij (in beginsel de eiser, maar de rechter kan de kosten ook opleggen aan gedaagde) in rekening gebracht worden. De derde kan niet zelf declareren want hij is immers niet door de rechter aangewezen. Het is dus wel aan te raden als de deskundige dit eerst kort sluit voordat hij een derde inschakelt.

      De deskundige geeft geen antwoord op de door de rechter gestelde vragen

      Het kan voorkomen dat de deskundige geen concludent antwoord geeft op de aan hem gestelde vragen. In de zaak die leidde tot het arrest HR 27 oktober 2017 (patiënt/Academisch Ziekenhuis Maastricht) was de reden daarvan, dat de deskundige het antwoord eenvoudigweg niet wist. De voorliggende vraag was, of een snellere operatie een beter behandelresultaat zou hebben opgeleverd voor een patiënt dan de later uitgevoerde operatie. Dit is overigens een vraag die in het kader van de coronavertraging in de zorg nog wel vaker zal kunnen opduiken. Het Hof had hier de conclusie aan verbonden om de vordering af te wijzen. De Hoge Raad vond dat in dit geval te kort door de bocht en vond dat het Hof opdracht had moeten geven tot nader onderzoek (r.o. 3.4.2).

      De rechter heeft in de situatie dat de deskundige geen of geen helder antwoord geeft op de gestelde vragen meerdere opties: het stellen van nadere vragen, nader onderzoek laten verrichten of de deskundige ter zitting bevragen. Wanneer er ook partijdeskundigen zijn ingeschakeld kan zo’n hoorzitting voor de rechter verhelderend werken, wanneer daarbij alle betrokken deskundigen met elkaar in gesprek gebracht worden (in het Engelse procesrecht ‘hot tubbing’ genoemd). Het voorstel om dit ook in de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht op te nemen is door de regering niet opgevolgd. Maar het staat de rechter vrij dit zelf via een hoorzitting te organiseren.

      Deskundige in opdracht van partijen

      De rechter kan ook besluiten een door een partij voorgedragen deskundige te horen (art. 200 lid 1 Rv.). Wanneer beide partijen samen hebben besloten een bepaalde deskundige aan te trekken en zich vooraf aan diens bevindingen gecommitteerd hebben, dan kan diens rapport niet zomaar buiten beschouwing blijven, ook niet wanneer verschillende deskundigen tot een ander oordeel over de gestelde vraag komen dan de door de rechtbank aangestelde deskundige. Vgl. Rb. Alkmaar 20 oktober 2004, NJ 2004, 647.

      Beoordeling van het deskundigenbewijs

      De rechter is in beginsel vrij in de beoordeling van het door middel van deskundigen – als deskundigenbericht of verhoor van deskundigen – geleverde bewijs. Het deskundigenbewijs is slechts één van de bewijsmiddelen (art. 152 lid 1 Rv.). De hoofdregel van het bewijsrecht, dat de rechter in beginsel vrij is in de beoordeling van het bewijs (art. 152 lid 2 Rv.) geldt onverkort, ook ten aanzien van deskundigenbewijs, ook als de deskundige is benoemd door de rechter zelf. De rechter kan ook meer gewicht toekennen een bvb. het rapport van een partijdeskundige dan de door de rechter zelf benoemde deskundige. Zie ook de pagina Algemene bepalingen bewijsrecht.

      De rechter kan zo nodig een tweede deskundige benoemen om het rapport van de eerste deskundige te valideren. Dit kan een meer beperkte opdracht zijn, waarbij de tweede deskundige zich kan uitlaten of bepaalde passages in het eerste rapport al dan niet partijdig zijn.

      Motiveringsplicht rechter bij oordeel over deskundigenrapport

      In beginsel kan de rechter de uitkomst van het deskundigenbericht min of meer overnemen. De rechter is immers zelf niet deskundig – daarom is de deskundige ingeschakeld – en hij heeft het onderzoek niet verricht, dus hij kan de juistheid van het rapport van de deskundige niet beoordelen (de zgn. ‘deskundigenparadox’). Zie ook Ars Aequi 2018, Afl. 1 p. 86 -89 (“A. Hoving, de deskundigenparadox”).

      De rechter heeft dan ook een beperkte motiveringsplicht, zoals de Hoge Raad oordeelde in HR 9 december 2011 (ouders baby met hypoglycemie/Flevoziekenhuis).

      De mate waarin de rechter zijn beslissing zal moeten motiveren hangt verder af van de omstandigheden. Daarbij speelt onder andere mee de aard van het deskundigenbewijs (het onderwerp van deskundigheid) en de gang van zaken in de procedure, en de mate waarin partijen zich hebben kunnen uitlaten over het deskundigenbewijs. Wanneer er ook partijdeskundigen bij de zaak betrokken zijn, zal de rechter er verstandig aan doen het debat tussen partijen en deskundigen vorm te geven om te voldoen aan de motiveringsplicht, zo blijkt uit uit het arrest inzake de baby met hypoglycemie.

      De rechter kan het deskundigenrapport natuurlijk wel naar uiterlijke kenmerken toetsen: is het rapport relevant voor de gestelde vragen, voldoet het aan de eisen van onpartijdigheid en deskundigheid (voor zover de rechter dat prima facie kan beoordelen), is het consistent (logica en verenigbaar met het overige bewijs) en is het coherent. Ook kan de rechter zich de vraag stellen of het rapport volledig en begrijpelijk is en of het logisch te volgen is.

      Oudere arresten over de motiveringsplicht van de rechter bij deskundigenbewijs

      In het arrest HR 5 december 2003 (Stichting Nieuw Vredenburgh/Nieuwe Hollandse Lloyd) vorderde de stichting een uitkering onder de bij NHL afgesloten brandverzekering. De Stichting droeg de bewijslast van haar stelling, dat de brand niet was veroorzaakt of de schade niet is vergroot door overtreding van clausule 12. Die clausule hield in: “Onmiddellijk na sluitingstijd moet de inhoud van de asbakken en afvalemmers worden verzameld in een metalen afvalbak, voorzien van een metalen deksel of in een afvalbak van onbrandbare en/of zelfdovende constructie.”

      Nadat beide partijen verschillende deskundigen een rapport hadden laten uitbrengen, benoemde de rechtbank ook nog een onpartijdige deskundige, die zich mede had uitgelaten over de bevindingen van de andere drie deskundigen. De rechtbank en het Hof weken evenwel af van de bevindingen van die deskundige en wezen de vorderingen van de stichting af. De Hoge Raad acht de motivering van de beslissing van het Hof onvoldoende en overweegt hierover het volgende (r.o. 3.6 – redactie lay-out van MdV):

      “In de onderhavige zaak hebben beide partijen aan de hand van door hen geraadpleegde deskundigen van wie de rapporten in het geding zijn, hun stellingen toegelicht. Omdat deze deskundigen het niet eens waren over de waarschijnlijke oorzaak van de brand, lag het voor de hand dat, zoals ook is gebeurd, een deskundige door de rechter werd benoemd die (mede) tot taak had ten behoeve van de rechter commentaar te leveren op de rapporten van de door partijen geraadpleegde deskundigen.

      Indien de rechter in een dergelijk geval de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige volgt, zal de rechter zijn beslissing in het algemeen niet verder behoeven te motiveren dan door aan te geven dat de door deze deskundige gebezigde motivering. Zeker als deze vooral is gebaseerd op bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie, hem overtuigend voorkomt.

      De rechter zal op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige moeten ingaan, als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze.

      Indien de rechter in een geval als hier bedoeld de zienswijze van de door de hem benoemde deskundige niet volgt, dient hij in beginsel zijn oordeel van een zodanige motivering te voorzien, dat deze voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om deze zowel voor partijen als voor derden, daaronder begrepen de hogere rechter, controleerbaar en aanvaardbaar te maken.

      Met name in een geval als hier bedoeld waarin partijen, door zich te beroepen op de uiteenlopende zienswijzen van de door haar geraadpleegde deskundigen, voldoende gemotiveerde standpunten hebben ingenomen en voldoende duidelijk hebben aangegeven waarom zij het oordeel van de door de rechter benoemde deskundige al dan niet aanvaardbaar achten.”

      In de zaak van HR 19 oktober 2007 (gelaedeerde/Interpolis) kwam de gelaedeerde in cassatie tegen de beslissing van het Hof tot afwijzing van zijn vordering tot schadevergoeding wegens arbeidsongeschiktheid, nadat een deskundige in een voorlopig deskundigenonderzoek – dat was ingesteld op verzoek van de gelaedeerde – tot het oordeel kwam dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid. De Hoge Raad bekrachtigt het oordeel van het Hof, overwegende (r.o. 3.6, laatste alinea):

      “… heeft het hof met het hiervoor geciteerde oordeel vooropgesteld dat een procespartij die onder overlegging van een bericht dat is uitgebracht in een voorlopig deskundigenonderzoek een vordering instelt, rekening ermee heeft te houden dat hij met deugdelijke argumenten moet komen als hij de rechter ervan wil weerhouden dat deskundigenbericht te volgen.”

      De maatstaf uit het arrest Vredenburgh/NHL heeft de Hoge Raad herhaald in de zaak HR 19 februari 2010 (Chipshol III/Luchthaven Schiphol). De Hoge Raad overweegt als volgt (r.o. 7.2.4):

      “Daarbij wordt tot uitgangspunt genomen dat de waardering van bewijs is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en dat deze daarbij een grote mate van vrijheid heeft, waarbij hij in beginsel een beperkte motiveringsplicht heeft ook wat betreft zijn beslissing de zienswijze van een deskundige al dan niet te volgen.

      In het licht hiervan is niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd het kennelijke oordeel van de rechtbank, dat de door Chipshol genoemde verschillen tussen de bevindingen van de deskundigen en die van A en G niet een voldoende (overtuigende) betwisting inhouden van de zienswijze van de deskundigen.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 29-6-2018; laatste bewerking 22-05-2023]

      Deskundigenbewijs (Par. 6, Afd. 9, Titel 2, Boek 1 Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!